ECLI:NL:RBBRE:2005:AU9964

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
1 december 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 05/0249
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen boetebeschikking en aanslag inkomstenbelasting

In deze zaak heeft de Rechtbank Breda op 1 december 2005 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen een aanslag inkomstenbelasting en een boetebeschikking die aan hem waren opgelegd. De aanslag was gedateerd op 16 december 2003 en was berekend op een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 10.918.535, met een boete van 50% van de verschuldigde belasting, wat neerkwam op € 2.772.143. De belanghebbende had op 16 januari 2004 bezwaar gemaakt tegen zowel de aanslag als de boetebeschikking, maar de inspecteur had tot de zitting op 26 augustus 2005 geen uitspraak gedaan op deze bezwaren.

De rechtbank oordeelde dat de boete niet los van de aanslag kon worden beoordeeld, aangezien beide zaken met elkaar samenhangen. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en droeg de inspecteur op om binnen vier weken uitspraak te doen op zowel het bezwaar tegen de boetebeschikking als op het bezwaar tegen de aanslag. Tevens werd de inspecteur veroordeeld in de proceskosten van de belanghebbende, vastgesteld op € 805, en werd de Staat der Nederlanden aangewezen als de rechtspersoon die deze kosten moest vergoeden. De rechtbank gelastte ook dat de Staat het door de belanghebbende betaalde griffierecht van € 37 aan hem vergoedde.

De uitspraak biedt inzicht in de procedurele aspecten van het bestuursrecht, met name de vereisten voor het indienen van beroep en de samenhang tussen verschillende rechtszaken. De rechtbank benadrukte het belang van tijdige beslissingen door de inspecteur en de ontvankelijkheid van het beroep van de belanghebbende, ondanks het uitblijven van een uitspraak op het bezwaar.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer
Registratienummer: AWB 05/0249
Uitspraakdatum: 1 december 2005
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 26 Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[eiser], wonende te [woonplaats eiser], eiser,
en
[te P], verweerder.
Eiser en verweerder worden hierna ook aangeduid als respectievelijk belanghebbende en inspecteur.
1. Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2001 een aanslag, gedagtekend 16 december 2003, opgelegd in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen welke is berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 10.918.535 (hierna: de aanslag), alsmede bij beschikking een boete opgelegd van 50%, ofwel € 2.772.143 (hierna: de boetebeschikking).
Belanghebbende heeft bij brief en faxbericht van 16 januari 2004, bij de inspecteur op die dag ingekomen, bezwaar gemaakt tegen de aanslag en de boetebeschikking.
Bij brief van 31 januari 2005, bij de rechtbank ingekomen op 2 februari 2005, komt belanghebbende in beroep tegen het niet tijdig beslissen op het bezwaar tegen de boetebeschikking. De griffier heeft daarbij van belanghebbende een griffierecht geheven van € 37.
Belanghebbende heeft in verband met de geplande zitting op 9 juni 2005 een pleitnota ingezonden, welke pleitnota door de rechtbank, naar aanleiding van het verdagen van die zitting, is aangemerkt als conclusie van repliek. De inspecteur heeft schriftelijk gedupliceerd.
Belanghebbende heeft met het oog op de zitting van 26 augustus 2005 een nader stuk, akte uitlating producties inzake administratie [naam] bij curator, ingekomen op 4 augustus 2005, ingediend. Dit stuk is in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in het openbaar op 26 augustus 2005 te Breda. Aldaar zijn toen gehoord en verschenen [gemachtigde belanghebbende], bijgestaan door de [gemachtigden belanghebbende], als gemachtigde van belanghebbende, alsmede namens de Inspecteur [gemachtigden Inspecteur]
Partijen hebben ter zitting ieder een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan elkaar.
De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek ter zitting gesloten.
2. De feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of niet voldoende weersproken, het volgende vast:
Tot op de dag van de zitting heeft de inspecteur geen uitspraak gedaan op het bezwaar tegen de aanslag noch op het bezwaar tegen de boetebeschikking.
3. Het geschil
3.1. In geschil is of de boete terecht en, zo ja, tot een juist bedrag is vastgesteld.
Belanghebbende is van oordeel dat deze vragen ontkennend moeten worden beantwoord. De inspecteur is, behoudens voorzover hij nader heeft geconcludeerd, de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
3.3. Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, en vernietiging van de boetebeschikking.
De inspecteur concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, en vermindering van de boetebeschikking tot een boete van 50% van de verschuldigde belasting volgens een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 6.195.649 en een te verrekenen voorheffing van € 279.347.
4. Beoordeling van het geschil
Ten aanzien van de ontvankelijkheid van het beroep:
Aan belanghebbende zijn bij aanslagbiljet met dagtekening 16 december 2003 de aanslag en de boetebeschikking opgelegd. Bij brief van 16 januari 2004 is belanghebbende in bezwaar gekomen tegen de aanslag en de boetebeschikking. In het kader van het uitblijven van een uitspraak op bezwaar heeft belanghebbende op 2 februari 2005 beroep aangetekend. Gelet op het bepaalde in artikel 25, eerste en tweede lid van de AWR is de inspecteur in het onderhavige geval in gebreke gebleven tijdig een besluit te nemen. Nu het beroepschrift van belanghebbende, naar het oordeel van de rechtbank, niet onredelijk laat is ingediend, is belanghebbende, gelet op het bepaalde in artikel 6:12 van de Awb ontvankelijk in zijn beroep.
Ambtshalve op het beroep:
De rechtbank is van oordeel dat de aanslag en de boetebeschikking zozeer met elkaar samenhangen dat een juiste beoordeling van de in geschil zijnde vraag enkel mogelijk is in een geding waarin zowel op het beroep betreffende de aanslag als op het beroep betreffende de boetebeschikking moet worden beslist dan wel uitsluitend omtrent de boetebeschikking omdat de aanslag onherroepelijk vaststaat. Nu het onderhavige beroep enkel de boetebeschikking betreft en nog geen uitspraak op bezwaar is gedaan op het bezwaar betreffende de aanslag, zal de rechtbank het beroep gegrond verklaren en de inspecteur opdragen binnen vier weken nadat deze uitspraak aan partijen is verzonden, tegelijk uitspraak op bezwaar te doen op zowel het bezwaar tegen de aanslag als op het bezwaar tegen de boetebeschikking.
5. Proceskosten
In de omstandigheden van het geval vindt de rechtbank aanleiding op grond van artikel 8:75 van de Awb de inspecteur te veroordelen in de kos-ten die belanghebbende in verband met de behandeling van het onderhavige beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 805 (1 punt voor het beroepschrift, 0,5 punten voor de gewisselde conclusies en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322,- en een wegingsfactor 1). Andere op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vergoedbare kosten zijn gesteld noch gebleken. Voorzover belanghebbende verzoekt om een hogere proceskostenvergoeding wordt dit verzoek door de rechtbank afgewezen nu belanghebbende geen bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 2, tweede lid van het meergenoemde besluit heeft gesteld, laat staan aannemelijk gemaakt.
De rechtbank wijst de Staat der Nederlanden aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden.
6. Beslissing
De rechtbank:
verklaart het beroep gegrond;
draagt de inspecteur op, binnen vier weken na verzending van deze uitspraak, uitspraak te doen op zowel het bezwaar tegen de aanslag als op het bezwaar tegen de boetebeschikking;
veroordeelt de inspecteur in de proceskosten tot een bedrag van € 805, onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als de rechtspersoon die deze kosten aan belanghebbende moet vergoeden;
gelast dat de Staat der Nederlanden het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 37 aan hem vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J.J. Engel, voorzitter, en mr. C.A.F.M. Stassen en mr. A.J. Kromhout. De beslissing is in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. M.J.M.S. van Balkom, op: 1 december 2005
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum:
- hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ 's-Hertogenbosch; dan wel
- beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303,
2500 EH Den Haag, mits de wederpartij daarmee schriftelijk instemt.
N.B. Bij het bestuursorgaan berust de bevoegdheid tot het instellen van beroep in cassatie niet bij de ambtenaar die de procedure voor de rechtbank heeft gevoerd.
Bij het instellen van hoger beroep dan wel beroep in cassatie dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie.
Bij het instellen van beroep in cassatie dient daarnaast in acht te worden genomen dat bij het beroepschrift een schriftelijke verklaring van de wederpartij wordt gevoegd, inhoudende dat wordt ingestemd met het instellen van beroep in cassatie tegen de uitspraak van de rechtbank.