ECLI:NL:RBBRE:2006:AV1255

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
23 januari 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 05/1439
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Foutenleer grond woning en de kwalificatie als ondernemingsvermogen

In deze zaak heeft de rechtbank Breda op 23 januari 2006 uitspraak gedaan in een geschil tussen een agrariër, hierna belanghebbende genoemd, en de inspecteur van de Belastingdienst. De zaak betreft de kwalificatie van een perceel grond dat in 1983 door de belanghebbende is aangekocht en dat later gedeeltelijk is overgeboekt naar privé in verband met de bouw van een woning. Belanghebbende stelt dat er bij de aankoop een onjuiste etikettering heeft plaatsgevonden en doet een beroep op de foutenleer. De rechtbank oordeelt dat de grond tot het ondernemingsvermogen behoort, omdat belanghebbende destijds een expliciete keuze heeft gemaakt om de grond als zodanig aan te merken en hier niet op is teruggekomen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de belanghebbende in 1983 een melkveebedrijf heeft opgezet en het perceel grond heeft aangekocht, dat hij op de balans van zijn onderneming heeft opgenomen. In 1998 heeft hij 1000 m2 grond overgeboekt naar privé, maar de rechtbank oordeelt dat deze grond, gezien de omstandigheden en de eerdere keuzes van belanghebbende, tot het ondernemingsvermogen blijft behoren. De inspecteur heeft een aanslag opgelegd in de inkomstenbelasting, die na bezwaar is verminderd, maar waartegen belanghebbende beroep heeft ingesteld.

De rechtbank concludeert dat de keuze van belanghebbende om de grond als ondernemingsvermogen aan te merken niet in strijd is met de eisen van redelijkheid. De omstandigheden, waaronder het feit dat de woning in aanbouw dienstbaar is aan de onderneming en het bestemmingsplan alleen toestemming gaf voor de bouw van de woning indien er een volwaardig bedrijf aanwezig was, ondersteunen deze conclusie. De rechtbank verklaart het beroep van belanghebbende ongegrond en bevestigt de beslissing van de inspecteur.

Uitspraak

Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer
Registratienummer: AWB 05/1439
Uitspraakdatum: 23 januari 2006
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 26 Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
X, wonende te Z, eiser
en
de inspecteur van de Belastingdienst P, verweerder
Eiser en verweerder worden hierna ook aangeduid als respectievelijk belanghebbende en de inspecteur.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 1998 een aanslag opgelegd in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ a.
1.2. Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij de uitspraak op bezwaar de aanslag verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ b. Belanghebbende heeft daartegen beroep ingesteld en daarbij is door de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 37.
1.3. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 december 2005 te Breda.
Aldaar is toen verschenen namens de inspecteur, A.
1.4. Belanghebbende noch zijn gemachtigde is verschenen. De griffier heeft verklaard dat zij belanghebbende bij op 21 oktober 2005, met nummer 3S RRRL 2354085, aangetekend naar het door belanghebbende zelf opgegeven adres verzonden uitnodiging, waarvan een afschrift tot de stukken behoort, heeft kennis gegeven van datum, plaats en tijdstip van de zitting.
Tot de stukken van het geding behoort een kopie van het op de onderhavige uitnodiging betrekking hebbende gedeelte van de lijst van aangetekende verzendbewijzen en een schermprint van de op dat verzendbewijs betrekking hebbende statusinformatie.
1.5. De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek ter zitting gesloten.
2. De feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of niet voldoende weersproken, het volgende vast:
2.1. Belanghebbende, geboren op 00.00.00, heeft in 1983 een melkveebedrijf opgezet op een nieuwe locatie. Daartoe kocht belanghebbende september 1983 van zijn ouders 10.42.60 ha grond (hierna: het perceel) voor ƒ c. Het betrof onbebouwde cultuurgrond, waaronder een agrarisch bouwterrein. Ook nam hij voor ƒ d aan vee, voorraden en veldinventaris over. De aangekochte grond is voor het geheel op de winstbepalende balansen van het jaar 1983 en de latere jaren geactiveerd.
2.2. Belanghebbende had reeds in 1983 het voornemen op de agrarische bouwgrond een woning te bouwen. Op een tekening uit 1983 staat de nog te bouwen woning gesitueerd vóór de in de toekomst te bouwen veldschuur en naast de ligboxstal. In 1983 is de ligboxstal op de grond gebouwd. In 1988 heeft belanghebbende op de grond een jongveestal gebouwd.
2.3. Volgens het bestemmingsplan mag er alleen een woning worden gebouwd, nadat op de locatie een volwaardig bedrijf is ontstaan.
2.4. Vanaf 1997 oefent belanghebbende samen met zijn echtgenote in de vorm van een maatschap een agrarische onderneming uit. Het betreft een voortzetting van het tot januari 1997 door belanghebbende in de vorm van een eenmanszaak geëxploiteerde agrarische bedrijf, alsmede van het door belanghebbendes echtgenote ingebrachte bedrijf. Tot het buiten-vennootschappelijk bedrijfsvermogen van belanghebbende behoort de grond die aan de maatschap ter beschikking wordt gesteld.
2.5. Belanghebbende staat tot november 1997 ingeschreven op het adres B te Z, het woonadres van de ouders van belanghebbende. Hierna staat belanghebbende ingeschreven op C te Z, het adres van de onderneming. Belanghebbende heeft daar gewoond in een keet of caravan. De bouw van de woning is in 1998 aangevangen.
2.6. In de aangifte van 1998 wordt 1.000 m2 grond (hierna: de grond) overgeboekt naar het privé-vermogen in verband met de bouw van een woning. In de aangifte wordt terzake hiervan geen winst verwerkt. De boekwaarde van de grond ten tijde van de overboeking bedraagt ƒ e. De waarde van de grond is door een taxateur van de belastingdienst vastgesteld op ƒ f.
3. Het geschil
In geschil is het antwoord op de vraag of de grond vanaf de aankoop hiervan door belanghebbende in 1983 verplicht privé-vermogen vormde.
Belanghebbende is van oordeel dat deze vraag bevestigend moet worden beantwoord. De inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de aanslag.
De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. Vanaf de verwerving in 1983 heeft belanghebbende de gehele kostprijs van ƒ c van het 10.42.60 ha grote perceel in de balans van de onderneming als actiefpost opgenomen. Aldus heeft belanghebbende zijn keuze kenbaar gemaakt voor het aanmerken van de gehele grond als ondernemingsvermogen. In de loop van de jaren is daarin, bij de bouw van de ligboxstal en bij het inbrengen van de onderneming in de maatschap met zijn echtgenote, geen verandering gekomen.
4.2. Bij het bepalen van de winst over het onderhavige jaar stelt belanghebbende zich op het standpunt dat de grond vanaf het moment van de koop in 1983 in wezen tot het verplichte privé-vermogen heeft behoord en dat gedurende de sedertdien verstreken jaren met betrekking tot de grond sprake is geweest van een onjuiste etikettering.
4.3. Belanghebbende stelt daartoe dat sinds de aankoop van zowel het perceel, als het vee, de voorraden en de veldinventaris van zijn ouders 103.260 m² van het totaal van 10.42.60 ha bij de onderneming in gebruik was. De in 2.6. bedoelde grond is alleen gebruikt voor kleinvee en enige beplanting. Noch bij de aankoop in 1983, noch op enig moment daarna heeft de bedoeling bestaan om de grond aan te wenden voor ondernemingsdoeleinden. Het was altijd de bedoeling dat hier de woning van belanghebbende op werd gebouwd.
4.6. De Inspecteur stelt zich op het standpunt dat nu de grond en later ook de woning bij de onderneming van belanghebbende in gebruik was, er niet kan worden gesproken van een overheersend zakelijk of privé gebruik en de grond derhalve tot het keuzevermogen behoorde. De woning ligt voor de jongveestal en naast de ligboxstal. Vanuit de woning kan belanghebbende de stallen in de gaten houden en in voorkomende gevallen zeer snel ter plaatse zijn. Belanghebbende (en/of zijn echtgenote, tevens maat) zal in of vanuit de woning zakelijke (telefoon)gesprekken voeren, de boekhouding doen, weersvoorspellingen raadplegen en het beleid van de onderneming bepalen. De Inspecteur wijst er daarbij op dat volgens het bestemmingsplan alleen een woning mocht worden gebouwd, nadat op de locatie een volwaardig bedrijf was ontstaan.
4.7. In beginsel is het de ondernemer zelf die kan bepalen wat hij tot zijn ondernemingsvermogen wil rekenen en wat niet. Bij de door de ondernemer te maken keuze moeten evenwel eisen van redelijkheid in acht worden genomen. Is binnen de grenzen van de redelijkheid een keuze gerechtvaardigd voor zowel ondernemingsvermogen als voor privé-vermogen dan is de belastingplichtige vrij in zijn keuze.
4.8. Anders dan belanghebbende stelt was de keuze voor ondernemingsvermogen niet in strijd met de eisen van redelijkheid, nu de aankoop van het perceel (waarvan de in 2.6. bedoelde grond onderdeel uitmaakte) en de overname van de onderneming kennelijk met elkaar verband hielden, 99% van het perceel in gebruik was bij de onderneming, de woning (in aanbouw) op grond van het 4.6. gestelde mede dienstbaar zou zijn aan de onderneming en het destijds vigerende bestemmingsplan alleen toestemming gaf voor de bouw van deze woning indien er een volwaardig bedrijf aanwezig was.
4.9. De rechtbank is van oordeel dat gelet op de hiervoor geschetste omstandigheden belanghebbende na de aankoop van het perceel in 1983 de vrijheid toekwam om te beslissen de grond tot zijn ondernemings- dan wel zijn privé-vermogen te rekenen. Nu belanghebbende expliciet de keuze heeft uitgebracht de grond tot zijn ondernemingsvermogen te rekenen en hij niet eerder van die keuze – ten gevolge van een bijzondere omstandigheid - is teruggekomen, stelt de Inspecteur terecht dat de grond tot in het onderhavige jaar deel uitmaakte van het ondernemingsvermogen.
5.8. De stelling van belanghebbende dat de grond – onderdeel uitmakend van de in 1983 aangekochte perceel - vanaf de aankoop in 1983 is aan te merken als verplicht privé-vermogen faalt. Het gelijk is derhalve aan de Inspecteur.
5. Proceskosten
De rechtbank acht geen termen aanwezig voor het uitspreken van een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.
6. Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is vastgesteld door mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, voorzitter, mrs. J.J.J. Engel en A.J. Kromhout. De beslissing is op 23 januari 2006 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. M.S.J. Pijnenburg-Braspenning, griffier.
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum:
- hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ 's-Hertogenbosch; dan wel
- beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303,
2500 EH Den Haag, mits de wederpartij daarmee schriftelijk instemt.
N.B. Bij het bestuursorgaan berust de bevoegdheid tot het instellen van beroep in cassatie niet bij de ambtenaar die de procedure voor de rechtbank heeft gevoerd.
Bij het instellen van hoger beroep dan wel beroep in cassatie dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie.
Bij het instellen van beroep in cassatie dient daarnaast in acht te worden genomen dat bij het beroepschrift een schriftelijke verklaring van de wederpartij wordt gevoegd, inhoudende dat wordt ingestemd met het instellen van beroep in cassatie tegen de uitspraak van de rechtbank.