RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 06/723
Uitspraakdatum: 28 december 2006
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[belanghebbende], wonende te [woonplaats], Verenigde Staten van Amerika, eiser,
de inspecteur van de Belastingdienst, verweerder.
Eiser en verweerder worden hierna aangeduid als respectievelijk belanghebbende en inspecteur.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van de inspecteur van 7 januari 2006 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan belanghebbende voor het jaar 2001 opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 513.183.
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 december 2006 te Breda.
Aldaar zijn verschenen en gehoord, namens belanghebbende zijn gemachtigde, alsmede de inspecteur.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
2.1. Belanghebbende was in 2001 door zijn Amerikaanse werkgever uitgezonden naar Nederland. Bij het bepalen van het aan Nederland ter belastingheffing toegewezen salaris is de inspecteur uitgegaan van de berekeningswijze als neergelegd in het arrest van 23 september 2005, nr. 40.179 (onder meer gepubliceerd in BNB 2006/52) (hierna: het arrest). Belanghebbende bepleit een berekeningswijze conform het arrest van 17 december 1997, nr. 32.946 (onder meer gepubliceerd in BNB 1998/52).
2.2. Belanghebbende is primair van oordeel dat het arrest geen toepassing dient te vinden, waar dat betrekking had op de situatie van het aan het buitenland toerekenen van een deel van het salaris van een binnenlandse belastingplichtige. De rechtbank vermag evenwel uit de bewoordingen van het arrest de door belanghebbende bepleite beperkte uitleg niet op maken. Waar de Hoge Raad in rechtsoverweging 3.3.5. spreekt van “(…) het aan de in de werkstaat verrichte arbeid toe te rekenen loon (…)”, wordt de vraag of die werkstaat Nederland dan wel een andere staat betreft, immers uitdrukkelijk in het midden gelaten. De rechtbank is derhalve van oordeel dat de berekeningswijze zoals neergelegd in het arrest ook heeft te gelden ten aanzien van niet-inwoners van Nederland die werkzaamheden in dienstbetrekking verrichten in Nederland, zoals belanghebbende, en verwerpt derhalve belanghebbendes primaire stelling.
2.3. Belanghebbende is subsidiair van oordeel dat, waar hier de belastingheffing over een jaar aan de orde is dat is gelegen voordat de Hoge Raad tot zijn in het arrest neergelegde oordeel kwam, dit arrest te zijner aanzien geen gevolgen mag hebben, daar anders sprake zou zijn van toepassing met terugwerkende kracht ten nadele van belastingplichtige. Ook hierin kan de rechtbank belanghebbende niet volgen. In het algemeen vindt een arrest van de Hoge Raad toepassing op alle op het moment van uitspraak nog niet vaststaande aanslagen. De Hoge Raad heeft echter in een aantal gevallen, waarin een arrest tot voor belanghebbenden nadeliger gevolgen kon leiden dan waartoe voorgaande jurisprudentie aanleiding gaf, uitdrukkelijk geoordeeld dat de gevolgen van dat arrest slechts voor de toekomst zouden dienen te gelden. Zulks is onder meer gebeurd in de arresten van 13 november 1991, nr. 27.563 (BNB 1992/109) en 28 juni 2000, nr. 34.169 (BNB 2000/275). Waar de Hoge Raad in het arrest een zodanige beperking niet heeft aangelegd, moet het er voor worden gehouden dat de Hoge Raad een beperking, voor wat betreft de gevolgen van dit arrest, zoals door belanghebbende voorgestaan, niet heeft beoogd. Er is naar het oordeel van de rechtbank geen algemene rechtsregel die met zich mee zou brengen dat evenbedoelde terugwerkende kracht, in gevallen dat deze ten nadele van belastingplichtigen zou uitwerken, zou dienen te worden gemitigeerd.
2.4. Belanghebbende stelt voorts dat hij mocht vertrouwen dat de inspecteur de in het arrest gevolgde berekeningswijze in casu niet zou toepassen. De rechtbank kan belanghebbende ook daarin niet volgen. De handelwijze van de inspecteur in de onderhavige situatie is, naar het oordeel van de rechtbank, op niet meer gebaseerd dan op het toepassen van de meest recente rechtspraak. Voor zover daaruit een bestendige gedragslijn kan worden afgeleid, is van schending daarvan in de onderhavige situatie geen sprake geweest. Belanghebbende mocht er derhalve niet op vertrouwen dat de inspecteur de berekeningswijze van het aan Nederland ter belastingheffing toegewezen salaris, die was gebaseerd op de toepassing van jurisprudentie gewezen vóór het arrest, ook na de publicatie daarvan zou voortzetten.
2.5. Met betrekking tot de door belanghebbende gestelde schending van het gelijkheidsbeginsel is de rechtbank van oordeel dat, nu niet is gebleken dat aan de door belanghebbende gestelde ongelijke behandeling door de inspecteur het oogmerk van begunstiging, dan wel begunstigend beleid ten grondslag is gelegd, er om die reden geen sprake is van het schenden daarvan.
2.6. Met betrekking tot het door belanghebbende gestelde onder “beleidswijziging en publicatie” stelt de rechtbank vast, zoals door belanghebbende ook al aangevoerd, dat van ter zake gepubliceerd beleid, gebaseerd op de feitelijke situatie van voordat het arrest werd gewezen, geen sprake was. De rechtbank kan belanghebbende niet volgen in zijn stelling dat desalniettemin de inspecteur, alvorens tot toepassing van het arrest over te gaan, had dienen af te wachten totdat nieuw beleid ter zake zou zijn gepubliceerd.
2.7. Gelet op het vorenoverwogene is het beroep ongegrond.
2.8 De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Deze uitspraak is gedaan op 28 december 2006 door mr. D. Hund, voorzitter, mr. J.J.J. Engel en mr. A.J. Kromhout, rechters, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. M.J. van Balkom, griffier.
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.