ECLI:NL:RBBRE:2006:AZ7256

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
28 december 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 05/5124
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van jurisprudentie inzake inkomstenbelasting voor niet-inwoners

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Breda op 28 december 2006, ging het om de toepassing van de jurisprudentie inzake inkomstenbelasting voor een niet-inwoner van Nederland. De eiser, een voormalig inwoner van de Verenigde Staten, was in 2002 tijdelijk werkzaam in Nederland en betwistte de berekeningswijze die de inspecteur had toegepast bij het vaststellen van zijn belastbaar inkomen. De inspecteur baseerde zijn berekening op een arrest van de Hoge Raad van 23 september 2005, dat betrekking had op de toerekening van salaris aan de werkstaat. De rechtbank oordeelde dat de door de Hoge Raad neergelegde berekeningswijze ook van toepassing was op niet-inwoners die in Nederland werken, en verwierp de stelling van de eiser dat deze berekeningswijze niet op hem van toepassing zou zijn.

De rechtbank ging verder in op de vraag of het arrest met terugwerkende kracht toegepast mocht worden. De eiser stelde dat dit in zijn nadeel zou zijn, maar de rechtbank oordeelde dat de Hoge Raad geen beperking had aangebracht aan de toepassing van het arrest, en dat er geen rechtsregel was die terugwerkende kracht in dergelijke gevallen zou uitsluiten. De rechtbank concludeerde dat de inspecteur niet onterecht had gehandeld door de meest recente rechtspraak toe te passen, en dat er geen sprake was van schending van het gelijkheidsbeginsel.

De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond en zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, en partijen kregen de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 05/5124
Uitspraakdatum: 28 december 2006
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[belanghebbende], wonende te [woonplaats], Zuid-Korea, eiser,
en
de inspecteur van de Belastingdienst, verweerder.
Eiser en verweerder worden hierna aangeduid als respectievelijk belanghebbende en inspecteur.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van de inspecteur van 18 november 2005 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan belanghebbende voor het jaar 2002 opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 224.119.
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 december 2006 te Breda.
Aldaar zijn verschenen en gehoord, namens belanghebbende zijn gemachtigde, alsmede de inspecteur.
1. Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
2. Gronden
2.1. Belanghebbende, destijds inwoner van de Verenigde Staten van Amerika, was in 2002 door zijn Amerikaanse werkgever uitgezonden naar Nederland. Bij het bepalen van het aan Nederland ter belastingheffing toegewezen salaris is de inspecteur uitgegaan van de berekeningswijze als neergelegd in het arrest van 23 september 2005, nr. 40.179 (onder meer gepubliceerd in BNB 2006/52) (hierna: het arrest). Belanghebbende bepleit een berekeningswijze conform het arrest van 17 december 1997, nr. 32.946 (onder meer gepubliceerd in BNB 1998/52).
2.2. Belanghebbende is primair van oordeel dat het arrest geen toepassing dient te vinden, waar dat betrekking had op de situatie van het aan het buitenland toerekenen van een deel van het salaris van een binnenlandse belastingplichtige. De rechtbank vermag evenwel uit de bewoordingen van het arrest de door belanghebbende bepleite beperkte uitleg niet op maken. Waar de Hoge Raad in rechtsoverweging 3.3.5. spreekt van “(…) het aan de in de werkstaat verrichte arbeid toe te rekenen loon (…)”, wordt de vraag of die werkstaat Nederland dan wel een andere staat betreft, immers uitdrukkelijk in het midden gelaten. De rechtbank is derhalve van oordeel dat de berekeningswijze zoals neergelegd in het arrest ook heeft te gelden ten aanzien van niet-inwoners van Nederland die werkzaamheden in dienstbetrekking verrichten in Nederland, zoals belanghebbende, en verwerpt derhalve belanghebbendes primaire stelling.
2.3. Belanghebbende is subsidiair van oordeel dat, waar hier de belastingheffing over een jaar aan de orde is dat is gelegen voordat de Hoge Raad tot zijn in het arrest neergelegde oordeel kwam, dit arrest te zijner aanzien geen gevolgen mag hebben, daar anders sprake zou zijn van toepassing met terugwerkende kracht ten nadele van belastingplichtige. Ook hierin kan de rechtbank belanghebbende niet volgen. In het algemeen vindt een arrest van de Hoge Raad toepassing op alle op het moment van uitspraak nog niet vaststaande aanslagen. De Hoge Raad heeft echter in een aantal gevallen, waarin een arrest tot voor belanghebbenden nadeliger gevolgen kon leiden dan waartoe voorgaande jurisprudentie aanleiding gaf, uitdrukkelijk geoordeeld dat de gevolgen van dat arrest slechts voor de toekomst zouden dienen te gelden. Zulks is onder meer gebeurd in de arresten van 13 november 1991, nr. 27.563 (BNB 1992/109) en 28 juni 2000, nr. 34.169 (BNB 2000/275). Waar de Hoge Raad in het arrest een zodanige beperking niet heeft aangelegd, moet het er voor worden gehouden dat de Hoge Raad een beperking, voor wat betreft de gevolgen van dit arrest, zoals door belanghebbende voorgestaan, niet heeft beoogd. Er is naar het oordeel van de rechtbank geen algemene rechtsregel die met zich mee zou brengen dat evenbedoelde terugwerkende kracht, in gevallen dat deze ten nadele van belastingplichtigen zou uitwerken, zou dienen te worden gemitigeerd.
2.4. Belanghebbende stelt voorts dat hij mocht vertrouwen dat de inspecteur de in het arrest gevolgde berekeningswijze in casu niet zou toepassen. De rechtbank kan belanghebbende ook daarin niet volgen. De handelwijze van de inspecteur in de onderhavige situatie is, naar het oordeel van de rechtbank, op niet meer gebaseerd dan op het toepassen van de meest recente rechtspraak. Voor zover daaruit een bestendige gedragslijn kan worden afgeleid, is van schending daarvan in de onderhavige situatie geen sprake geweest. Belanghebbende mocht er derhalve niet op vertrouwen dat de inspecteur de berekeningswijze van het aan Nederland ter belastingheffing toegewezen salaris, die was gebaseerd op de toepassing van jurisprudentie gewezen vóór het arrest, ook na de publicatie daarvan zou voortzetten.
2.5. Met betrekking tot de door belanghebbbende gestelde schending van het gelijkheidsbeginsel is de rechtbank van oordeel dat, nu niet is gebleken dat aan de door belanghebbende gestelde ongelijke behandeling door de inspecteur het oogmerk van begunstiging, dan wel begunstigend beleid ten grondslag is gelegd, er om die reden geen sprake is van het schenden daarvan.
2.6. Met betrekking tot het door belanghebbende gestelde onder “beleidswijziging en publicatie” stelt de rechtbank vast, zoals door belanghebbende ook al aangevoerd, dat van ter zake gepubliceerd beleid, gebaseerd op de feitelijke situatie van voordat het arrest werd gewezen, geen sprake was. De rechtbank kan belanghebbende niet volgen in zijn stelling dat desalniettemin de inspecteur, alvorens tot toepassing van het arrest over te gaan, had dienen af te wachten totdat nieuw beleid ter zake zou zijn gepubliceerd.
2.7. Gelet op het vorenoverwogene is het beroep ongegrond.
2.8 De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Deze uitspraak is gedaan op 28 december 2006 door mr. D. Hund, voorzitter, mr. J.J.J. Engel en mr. A.J. Kromhout, rechters, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. M.J. van Balkom, griffier.
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.