ECLI:NL:RBBRE:2007:BB0315
Rechtbank Breda
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Belastingheffing en dubbele belasting voor directeur werkzaam in Duitsland
In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Breda op 14 juni 2007, staat de vraag centraal of een directeur van een Nederlandse vennootschap, die werkzaamheden verricht in Duitsland, recht heeft op aftrek ter voorkoming van dubbele belasting. De belanghebbende, aangeduid als O, had in 2000 een arbeidsovereenkomst gesloten met NV X, waarbij hij werd benoemd tot directeur van de Duitse dochtermaatschappij AG Y. In het jaar van geschil, 2001, werkte O minder dan 183 dagen in Duitsland en ontving hij een salaris van NV X, waarover loonbelasting werd ingehouden.
De rechtbank moest beoordelen of het belastingverdrag tussen Nederland en Duitsland de heffingsbevoegdheid voor een deel van O's salaris aan Duitsland toewijst, wat zou impliceren dat Nederland een aftrek ter voorkoming van dubbele belasting zou moeten verlenen. De rechtbank concludeerde dat, gezien de arbeidsovereenkomst en de jurisprudentie van de Hoge Raad, O in een gezagsverhouding tot NV X stond, waardoor de heffingsbevoegdheid aan Nederland was toegewezen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, maar vernietigde de uitspraak op bezwaar van de inspecteur, omdat deze ten onrechte het belastbaar inkomen had verhoogd.
De rechtbank verlaagde de aanslag tot een belastbaar inkomen van € 203.939 en veroordeelde de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende. De uitspraak benadrukt het belang van de gezagsverhouding in de context van belastingheffing en de toepassing van belastingverdragen, en bevestigt dat zonder een 'directeurenartikel' in het belastingverdrag, de heffingsbevoegdheid aan Nederland toekomt.