ECLI:NL:RBBRE:2007:BI4284

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
2 augustus 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 06/4146
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijkheid van bezwaarschrift inzake aanslag inkomstenbelasting en verzuimboete

In deze zaak heeft de Rechtbank Breda op 2 augustus 2007 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst. De zaak betreft een beroep tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur, die op 11 juli 2006 zijn gedaan naar aanleiding van bezwaren van de belanghebbende tegen een aanslag inkomstenbelasting en een verzuimboete voor het jaar 2001. De belanghebbende had een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 62.061 en was het niet eens met de opgelegde aanslag en de verzuimboete van € 113.

Tijdens de zitting op 19 juli 2007 was alleen de inspecteur aanwezig, aangezien de belanghebbende niet was verschenen, ondanks dat hij eerder had aangegeven prijs te stellen op een mondelinge behandeling. De rechtbank oordeelde dat de uitnodiging voor de zitting op juiste wijze was verzonden en dat de belanghebbende niet in verzuim was geweest. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de uitspraken op bezwaar, maar verklaarde de bezwaren van de belanghebbende niet-ontvankelijk. De aanslag en de boetebeschikking werden gehandhaafd, en de Staat werd gelast het griffierecht van € 38 aan de belanghebbende te vergoeden.

De rechtbank benadrukte dat bij het instellen van hoger beroep een afschrift van de uitspraak overgelegd moet worden en dat het beroepschrift aan bepaalde vereisten moet voldoen. De rechtbank concludeerde dat het bezwaarschrift van de belanghebbende niet tijdig was ingediend, en dat er geen gronden voor verschoonbaarheid waren aangevoerd. De uitspraak werd openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, mr. I. van Wijk, en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 06/4146
Uitspraakdatum: 2 augustus 2007
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[belanghebbende], wonende te [woonplaats], België, eiser,
en
de inspecteur van de Belastingdienst, verweerder.
Eiser en verweerder worden hierna aangeduid als respectievelijk belanghebbende en inspecteur.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De in één geschrift vervatte uitspraken van de inspecteur van 11 juli 2006 op de bezwaren van belanghebbende tegen de aan hem voor het jaar 2001 opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 62.061, alsmede tegen de gelijktijdig aan hem bij beschikking opgelegde verzuimboete van € 113.
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 juli 2007 te Breda. Aldaar is verschenen en gehoord, de inspecteur.
Belanghebbende en de inspecteur zijn door de griffier in de gelegenheid gesteld de rechtbank te verzoeken om de onderhavige zaak zonder zitting af te doen. De inspecteur verklaarde zich daarmee akkoord. Belanghebbende evenwel liet, bij ondertekende verklaring van 24 februari 2007, weten prijs te stellen op een mondelinge behandeling. Belanghebbende is door de griffier bij aangetekende brief, aan hem verzonden op 12 juni 2007 op het door belanghebbende opgegeven Nederlandse postadres Postbus [-], te [woonplaats], onder vermelding van plaats en tijdstip, uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Belanghebbende is, zonder kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen. Nu genoemde brief niet ter griffie is terugontvangen en uit informatie van TNT Post is gebleken dat de brief op 13 juni 2007 aan belanghebbende op genoemd adres is uitgereikt, is de rechtbank van oordeel dat de uitnodiging om op de zitting te verschijnen op juiste wijze, tijdig is aangeboden. Belanghebbende heeft desgevraagd te kennen gegeven niet in te stemmen met afdoening van de onderhavige zaak zonder zitting maar heeft daaraan, zonder opgave van redenen, niet het alsdan te verwachten gevolg van het in persoon verschijnen gegeven. De rechtbank betreurt deze gang van zaken.
1. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraken op bezwaar;
- verklaart de bezwaren niet-ontvankelijk;
- handhaaft de aanslag, alsmede de boetebeschikking;
- gelast dat de Staat het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 38 aan deze vergoedt.
2. Gronden
2.1. De termijn voor het indienen van een bezwaarschrift vangt op grond van artikel 22j van de AWR aan met ingang van de dag na die van dagtekening van de aanslag, tenzij de dagtekening is gelegen vóór de dag van bekendmaking. De onderhavige aanslag en boetebeschikking zijn gedagtekend 14 september 2004. Gesteld noch gebleken is dat de aanslag en de beschikking eerst na die datum zijn bekendgemaakt.
2.2. Ingevolge artikel 6:7 van de Awb bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken. Deze termijn eindigde ten aanzien van de onderhavige aanslag en beschikking op 26 oktober 2004. Ingevolge artikel 6:9, eerste lid, van de Awb, is een bezwaarschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Ingevolge het bepaalde in artikel 6:9, tweede lid, van de Awb, is bij verzending per post een bezwaarschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd doch niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.
2.3. Het bezwaarschrift is gedagtekend 16 november 2005 en is op 18 november 2005 ter inspectie binnengekomen. Derhalve is het bezwaarschrift na afloop van de termijn genoemd in 2.2 ontvangen en, gezien de dagtekening, na het einde van de termijn ter post bezorgd, zodat het, gelet op artikel 6:9 van de Awb, niet tijdig is ingediend.
2.4. Ingevolge artikel 6:11 van de Awb blijft de niet-ontvankelijkverklaring van een niet tijdig ingediend bezwaarschrift achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat belanghebbende in verzuim is geweest. Belanghebbende heeft evenwel geen gronden voor verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding aangevoerd.
2.5. Nu het bezwaar bij de bestreden uitspraak ongegrond is verklaard en het bezwaar op grond van het vorenoverwogene niet-ontvankelijk had moeten worden verklaard, is het beroep gegrond verklaard.
2.6. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, nu is gesteld noch is gebleken dat belanghebbende kosten heeft gemaakt welke volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen.
Deze uitspraak is gedaan op 2 augustus 2007 door mr. D. Hund, voorzitter, mr. J.J.J. Engel en mr. A.J. Kromhout, rechters, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. I. van Wijk, griffier.
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.