ECLI:NL:RBBRE:2008:BM6367

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
1 juli 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06/2029
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen aanslag in het recht van successie na overlijden zonder testament

In deze zaak heeft de Rechtbank Breda op 1 juli 2008 uitspraak gedaan in een geschil over een aanslag in het recht van successie. De zaak betreft de nalatenschap van de heer [erflater], die op 6 september 2004 overleed zonder testament. Hierdoor zijn zijn drie broers als erfgenamen aangesteld, ieder voor een derde deel van de nalatenschap. De inspecteur van de Belastingdienst had op 13 april 2006 een aanslag opgelegd aan de broers, gebaseerd op een aangifte voor het recht van successie die op 23 juni 2005 was ingediend. De aanslag was aanvankelijk vastgesteld op € 19.904 per broer over een verkrijging van € 67.195 in tariefgroep 2, maar werd later door de inspecteur verminderd tot één aanslag over een verkrijging van € 66.404 in dezelfde tariefgroep.

De rechtbank heeft in deze procedure de vraag behandeld of de uitspraken van de inspecteur in stand kunnen blijven, nu de inspecteur niet binnen de door hem toegezegde termijn van zes weken heeft gereageerd en of de belanghebbende een beroep kan doen op het vertrouwensbeginsel. De rechtbank overweegt dat de bijlage bij het aangiftebiljet geen toezeggingen bevat en dat er geen sprake is van een situatie waarin de belanghebbende schade heeft geleden door het vertrouwen op onjuiste informatie. De rechtbank concludeert dat de inspecteur binnen de wettelijke termijn van één jaar uitspraak heeft gedaan en dat de belanghebbende niet in zijn belangen is geschaad door de vermeende onjuistheid in de samenvatting van het bezwaar.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond en ziet zij geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt op dezelfde dag en partijen zijn op 3 juli 2008 van de uitspraak op de hoogte gesteld. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch, binnen zes weken na de verzenddatum.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 06/2029
Uitspraakdatum: 1 juli 2008
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[eiser], wonende te [plaats], eiser,
en
de inspecteur van de Belastingdienst Oost-Brabant/kantoor Eindhoven, verweerder.
Eiser en verweerder worden hierna aangeduid als belanghebbende en inspecteur.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van de inspecteur van 13 april 2006 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan belanghebbende opgelegde aanslag in het recht van successie wegens een verkrijging in het jaar 2004 (aanslagnummer [aanslagnummer]) uit de nalatenschap van [erflater].
Zitting
Met toestemming van partijen heeft de rechtbank bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft. De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek gesloten.
1.Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
2.Gronden
2.1. Op 6 september 2004 overleed de heer [erflater] (hierna: erflater). Hij heeft niet bij testament over zijn nalatenschap beschikt, zodat hij ingevolge de wet zijn drie broers als erfgenamen naliet, ieder voor eenderde gedeelte.
2.2. Op 23 juni 2005 is de aangifte voor het recht van successie, met een saldo van de nalatenschap van € 151.354, ingediend. Het saldo van de nalatenschap is gecorrigeerd op grond van artikel 13 Successiewet 1956 (hierna: de Wet) met een bedrag van € 50.234. Aan ieder van de broers is een aanslag van € 19.904 opgelegd over een verkrijging van € 67.195 in tariefgroep 2.
In de uitspraak op bezwaar heeft de inspecteur de aanslag verminderd tot één over een verkrijging van € 66.404 in tariefgroep 2.
2.3.In geschil is het antwoord op de volgende vragen:
1.Kunnen de uitspraken in stand blijven nu de inspecteur niet binnen de door hem toegezegde termijn van zes weken heeft gereageerd en hij in zijn uitspraak op het bezwaarschrift een onjuiste samenvatting van het bezwaar heeft opgenomen?
2.Kan belanghebbende een beroep doen op het vertrouwensbeginsel nu in de bijlage bij het aangiftebiljet wordt aangegeven dat op een verkrijging door broers tariefgroep 1A van toepassing is?
2.4. Met betrekking tot het eerste geschilpunt komt de rechtbank tot het volgende oordeel. Belanghebbendes stelling dat de uitspraak op het bezwaarschrift niet conform de termijn van zes weken, zoals door de inspecteur in zijn ontvangstbevestiging is gesteld, heeft plaatsgevonden kan haar niet baten. De inspecteur heeft, in afwijking van deze termijn, op grond van artikel 25 AWR een termijn van één jaar en heeft ook binnen die termijn uitspraak gedaan.
2.5.Voorzover belanghebbende stelt dat een verkeerde samenvatting van belanghebbendes bezwaren in de uitspraak op het bezwaar op grond van het zorgvuldigheidsbeginsel dient te leiden tot vernietiging van de aanslag verwerpt de rechtbank deze grief aangezien belanghebbende op geen enkele wijze daardoor in zijn belangen is geschaad.
2.6. Met betrekking tot het tweede geschilpunt overweegt de rechtbank het volgende.
De bijlage bij het aangiftebiljet bevat inlichtingen van de belastingdienst en geen toezeggingen. Zo belanghebbende bladzijde 10 van de bijlage al heeft kunnen begrijpen in de door hem verdedigde zin in samenhang met de ook in de bijlage aanwezige wegwijzer A op bladzijde 5, kan dit nog niet leiden tot in rechte te honoreren opgewekt vertrouwen. Daarvan kan eerst sprake zijn indien belanghebbende geconfronteerd is met het feit dat hij niet alleen de wettelijk verschuldigde belasting moet betalen, maar hij daarenboven schade lijdt doordat hij afgaande op de onjuiste informatie, enige handeling heeft verricht of nagelaten (HR 14 juni 2000, nr.35 275, BNB 2000/330). Gesteld noch aannemelijk is geworden dat in casu sprake is van een situatie zoals beschreven in voormeld arrest. Derhalve kan belanghebbende aan deze toelichting geen in rechte te beschermen vertrouwen ontlenen.
2.7. Gelet op het vorenoverwogene is het beroep ongegrond.
2.8. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Deze uitspraak is gedaan op 1 juli 2008 door mr. A.J. Kromhout, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. M.S.J. Pijnenburg-Braspenning, griffier.
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: 03 juli 2008
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.