RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, team bestuursrecht
procedurenummer: 10 / 3135 WWB
uitspraak van de meervoudige kamer
[naam persoon],
wonende te [woonplaats], eiser,
gemachtigde mr. I.A.C. Cools,
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (SVB; kantoor Breda)
verweerder.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 21 juli 2010 (bestreden besluit), inzake het in mindering brengen van de Algemene Ouderdomswet (AOW)-partnertoeslag op de aanvullende inkomensvoorziening ouderen van eiser.
Het beroep is behandeld ter zitting van 6 december 2010, waarbij namens eiser zijn gemachtigde aanwezig was en namens verweerder mr. P.C.A. Buskens.
2.1 Op grond van de gedingstukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiser ontvangt een AOW-pensioen met een zogeheten partnertoeslag in verband met zijn jongere, in het buitenland wonende echtgenote. Daarnaast ontving hij sinds 1 januari 2006 een aanvullende uitkering op grond van de Wet werk en bijstand (WWB).
Op 1 januari 2010 heeft de SVB in verband met een wetswijziging de uitvoering van deze aanvullende bijstandsuitkering van de gemeente Tilburg overgenomen. Sedert die datum wordt dit een aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO-aanvulling) genoemd.
Bij besluit van 11 februari 2010 heeft verweerder aan eiser medegedeeld dat hij een AIO-aanvulling op zijn AOW krijgt naar het normbedrag voor een alleenstaande ouder. Op het normbedrag is onder andere de AOW-partnertoeslag in mindering gebracht.
Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, omdat de maandelijkse uitkering op basis van dit besluit lager is dan de eerder door de gemeente verstrekte uitkering.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder de bezwaren van eiser gegrond verklaard, onder toekenning van een proceskostenvergoeding. Daarbij heeft verweerder aangegeven dat, gelet op de eerder gewekte verwachtingen, de AOW-partnertoeslag gedurende de periode januari 2010 tot en met juli 2010 niet tot de middelen zal worden gerekend en in de periode augustus 2010 tot en met december 2010 voor 50%. Vanaf januari 2011 zal conform het beleid van verweerder deze partnertoeslag volledig tot de middelen worden gerekend.
2.2 Eiser heeft in beroep, samengevat, aangevoerd dat hij een beroep doet op het vertrouwensbeginsel. Verweerder heeft in een tweetal brieven aangegeven dat de overgang van de bijstandsuitkering naar een aanvullende inkomensvoorziening ouderen geen gevolgen zou hebben voor de hoogte van de uitkering en dat de AIO-aanvulling hetzelfde is als de bijstand. De gemeente heeft bij de vaststelling van de hoogte van de uitkering de AOW-partnertoeslag van eiser buiten beschouwing gelaten omdat deze volledig wordt overgemaakt naar de, in Marokko woonachtige, echtgenote van eiser. Verweerder stelt echter op basis van zijn beleid de AOW-partnertoeslag niet buiten beschouwing te laten. Eiser vraagt zich af of dit beleid is te verenigen met de wet gelet op artikel 31, tweede lid, sub a van de WWB. Verder is eiser van mening dat verweerder op ondeugdelijke gronden is overgegaan tot het vaststellen van een afbouwregeling.
2.3 Ingevolge artikel 47a, eerste lid, onder a, van de WWB heeft de SVB tot taak het verlenen van algemene bijstand in de vorm van een aanvullende inkomensvoorziening ouderen aan alleenstaanden en alleenstaande ouders van 65 jaar of ouder hier te lande die in zodanige omstandigheden verkeren of dreigen te geraken dat zij niet over de middelen beschikken om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien.
In artikel 47c, eerste lid, van de WWB is, voor zover hier van belang, bepaald dat de SVB de algemene bijstand als aanvullende inkomensvoorziening ouderen afstemt op de middelen van de belanghebbende.
Op grond van artikel 47a, tweede lid, van de WWB is op de uitvoering door de SVB onder meer hoofdstuk 3 van de WWB van toepassing. Tot dat hoofdstuk behoort ook artikel 31.
Ingevolge artikel 31, tweede lid, aanhef en onder a, van de WWB, worden niet tot de middelen van de belanghebbende gerekend de middelen die deze ontvangt ten behoeve van het levensonderhoud van een niet in de bijstand begrepen persoon.
2.4 Aan de rechtbank ligt ter beantwoording de vraag voor of verweerder terecht de partnertoeslag die eiser ontvangt op grond van de AOW in mindering heeft gebracht op de AIO-aanvulling van eiser.
Verweerder heeft aan het bestreden besluit zijn beleid over de uitvoering van de WWB ten grondslag gelegd. Volgens dit beleid wordt de toeslag op het ouderdomspensioen voor de jongere partner, die door verblijf in het buitenland geen recht op bijstand heeft, alleen buiten aanmerking gelaten bij de vaststelling van de hoogte van de AIO-aanvulling, indien de bijstandsgerechtigde op eenvoudig te controleren wijze aantoont dat hij niet over de AOW-toeslag kan beschikken.
De rechtbank stelt voorop dat artikel 31 van de WWB geen discretionaire bevoegdheid betreft. De rechtbank zal het bestreden besluit dan ook in volle omvang toetsen.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of artikel 31, tweede lid aanhef en onder a, van de WWB van toepassing is op de AOW-partnertoeslag. Op grond van deze bepaling worden niet tot de middelen van de belanghebbende gerekend de middelen die deze ontvangt ten behoeve van het levensonderhoud van een niet in de bijstand begrepen persoon. Het geschil spitst zich dan ook toe op de vraag voor wie de AOW-partnertoeslag, die eiser ontvangt, is bedoeld.
De rechtbank volgt verweerder niet in zijn stelling dat deze partnertoeslag niet is bedoeld voor het levensonderhoud van de partner, maar voor de pensioengerechtigde zelf en verwijst hierbij naar de Memorie van Toelichting bij artikel 45, tweede lid, aanhef en onder a, van de voormalige Algemene bijstandswet (Abw). Dit artikel is uiteindelijk als artikel 43, tweede lid, aanhef en onder a, in de Abw opgenomen en ongewijzigd overgenomen in de WWB. Uit de toelichting bij dit artikel blijkt dat dit onderdeel de situatie betreft waarin de belanghebbende zelf inkomen ontvangt dat kennelijk bestemd is voor het levensonderhoud van een derde. Als voorbeeld is genoemd de partnertoeslag op grond van de AOW ten behoeve van een echtgenoot die door verblijf in het buitenland geen recht op bijstand heeft. Hieraan is toegevoegd dat het in aanmerking nemen van zo’n inkomen zou inhouden dat door de verlening van bijstand de bestaansvoorziening van de niet-recht¬hebbende echtgenoot in gevaar zou worden gebracht (kamerstukken II 1991-1992, 22 545, nr. 3, p. 144-145). Hieruit blijkt naar het oordeel van de rechtbank ondubbelzinnig dat de wetgever heeft bedoeld dat de AOW-partnertoeslag ten behoeve van een echtgenoot in het buitenland die geen recht op bijstand heeft in het kader van de bijstandsverlening niet tot de middelen van de belanghebbende dient te worden gerekend.
Gelet op het bovenstaande is het door verweerder gehanteerde beleid in strijd met de wet, zodat het buiten toepassing moet blijven.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat op grond van artikel 31, tweede lid, aanhef en onder a, van de WWB verweerder de AOW-partnertoeslag die eiser ontvangt niet in mindering mag brengen op zijn AIO-aanvulling.
2.5 Uit het voorgaande volgt dat het beroep gegrond is en dat het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking komt, behalve voor zover daarin aan eiser een vergoeding van proceskosten is toegekend.
De rechtbank ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zelf in de zaak te voorzien door het primaire besluit te herroepen en aan eiser een AIO-aanvulling toe te kennen zonder dat bij de vaststelling van de hoogte daarvan rekening wordt gehouden met de AOW-partnertoeslag.
2.6 Nu het beroep gegrond wordt verklaard, dient het griffierecht aan eiser te worden vergoed. Tevens zal de rechtbank verweerder veroordelen in de proceskosten van eiser, die op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht worden vastgesteld op het hieronder opgenomen bedrag.
verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit, behalve voor zover daarin een vergoeding is toegekend van de kosten van rechtsbijstand;
herroept het primaire besluit van 11 februari 2010 in die zin dat aan eiser een AIO-aanvulling wordt toegekend waarop de AOW-partnertoeslag niet in mindering wordt gebracht;
bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
gelast dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht van € 41,- vergoedt;
veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 874,-.
Aldus gedaan door mr. M. Breeman, voorzitter, mrs. M.C. Woudstra en I.M. Josten, rechters, en door de voorzitter ondertekend.
De griffier, mr. M.Z.B. Sterk, is niet in de gelegenheid deze uitspraak te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op 29 december 2010.
Tegen deze uitspraak kunnen partijen en andere belanghebbenden hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
De termijn daarvoor bedraagt zes weken en vangt aan op de dag na verzending van deze uitspraak.