RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, team bestuursrecht
procedurenummer: 10 / 5268 WMO VV
uitspraak van de voorzieningenrechter
[ naam persoon ],
wonende te [ woonplaats ], verzoekster,
gemachtigde [naam persoon ] medegemachtigde [ naam persoon ]
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda,
(college),
de Commissie Sociale Zekerheid van de gemeente Breda,
(commissie),
Verzoekster heeft bij het college bezwaar gemaakt tegen het uitblijven van een besluit op een aanvraag om een buitenwettelijke voorziening. Voorts heeft zij bezwaar gemaakt tegen het besluit van 16 december 2010, (bestreden besluit I) waarbij het college die aanvraag heeft afgewezen.
Voorts heeft verzoekster bij de commissie bezwaar gemaakt tegen uitblijven van een besluit op een aanvraag om hulp in het kader van de Wet werk en bijstand (WWB) en de Wet maatschappelijke ondersteuning (WMO). Bij besluit van de commissie van 16 december 2010 heeft de commissie die aanvraag afgewezen.
Tevens heeft zij op 10 december 2010 en op 17 december 2010 verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 23 december 2010, waarbij aanwezig waren verzoekster en haar gemachtigden en namens verweerders F.P.M. Snijders en
C.C.M. van Weezel.
2.1 Op grond van de gedingstukken en de behandeling ter zitting gaat de
voorzieningenrechter uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Verzoekster, die geboren is op 16 juni 1986, is een voormalige alleenstaande minderjarige asielzoekster uit, naar haar zeggen, [ woonplaats ]. Zij heeft twee kinderen die in Nederland zijn geboren. Haar zoon [ naam persoon ] is geboren op 22 mei 2003, en haar dochter [ naam persoon ] is geboren op 3 november 2009. Zij hebben geen van allen een geldige verblijfstitel.
Verzoekster woont sinds mei 2010 met [naam persoon ] via Stichting Vluchtbed op één kamer op een adres [ straatnaam ]. [ naam persoon ] woont sinds januari 2010 in de instelling De Krabbebossen, waar hij gespecialiseerde zorg krijgt in verband met (mogelijk) ADHD en een autistische stoornis. Zijn behandeling is in januari 2011 afgelopen. Hij valt onder de verantwoordelijkheid van Jeugdzorg. [ naam persoon ] is geplaatst op een medisch kinderdagverblijf.
De opvang door de Stichting Vluchtbed sluit per 1 januari 2011. Namens verzoekster is verweerders bij herhaling gevraagd verzoekster en haar kinderen een eengezinswoning toe te wijzen, of te voorzien in een opvangplek waar zij met haar kinderen kan wonen. Daarbij is aangegeven dat het in het belang van de behandeling van [ naam persoon ] is als hij bij zijn moeder en zusje in een eengezinswoning woont, omdat hij veel heimwee heeft.
Een psychotherapeut/klinisch psycholoog van de GGZ heeft op 12 augustus 2010 een verklaring opgemaakt. Volgens deze verklaring maakt verzoekster zich ernstig zorgen dat zij in een asielzoekerscentrum (AZC) wordt geplaatst of op straat gezet. Door de informatie, dat verzoekster de Stichting Vluchtbed zal moeten verlaten, is zij teruggevallen in een depressie. De psychotherapeut/klinisch psycholoog heeft verklaard dat de stressvolle situatie waarin verzoekster terecht is gekomen tot gevolg heeft dat verzoekster niet in staat is op een goede manier voor zichzelf en haar kinderen te zorgen. Overplaatsing naar een AZC zal teniet doen wat met veel moeite is opgebouwd en verzoekster zal niet bij machte zijn de juiste zorg aan haar kinderen te besteden. Het risico van decompensatie in de komende periode is niet uit te sluiten, volgens de psychotherapeut/klinisch psycholoog van de GGZ. Zij acht een rustige, veilige omgeving voor deze kwetsbare vrouw noodzakelijk om verder te kunnen met haar leven en dat van haar kinderen.
Bij besluit van 23 september 2010 heeft de commissie de aanvraag om een eengezinswoning voor verzoekster en haar kinderen afgewezen. Daarbij is overwogen dat verzoekster en haar kinderen niet beschikken over een geldige verblijfstitel en dus niet rechtmatig in Nederland verblijven. Voor hen geldt derhalve een terugkeerplicht. Verweerder kan vanuit de geldende WMO- en WWB-regelgeving niets voor verzoekster betekenen, ook niet vanuit de individualiseringsgedachte. Bovendien is er, om te zorgen dat verzoekster en haar kinderen niet op straat komen te staan, via de Stichting Vluchtbed een tijdelijke opvang geregeld. Verzoekster heeft tegen dat besluit een bezwaarschrift ingediend.
Op 18 november 2010 heeft verzoeksters gemachtigde verweerders om hulp gevraagd op grond van de WMO of de WWB of op grond van buitenwettelijk beleid of feitelijk handelen. Toen verweerders op die aanvraag geen beslissing namen heeft verzoeksters gemachtigde hen op 6 december 2010 in gebreke gesteld. Op 10 december 2010 heeft zij tegen de weigering op de aanvragen te beslissen beroep ingesteld. In het kader van die procedure is de voorzieningenrechter gevraagd een voorlopige voorziening te treffen.
Op 2 december 2010 heeft de kinderrechter een ondertoezichtstelling uitgesproken over verzoeksters beide kinderen. Er is een gezinsvoogd aangesteld.
Verweerders hebben zich op het standpunt gesteld dat opvang en bijstandverlening niet gecontinueerd zullen worden vanaf 1 januari 2011 omdat er een voorliggende voorziening is in Vrijheidsbeperkende locatie (Vbl) Vlagtwedde.
Bij beslissing op bezwaar van 6 december 2010, bekendgemaakt op 15 december 2010, heeft de commissie verzoeksters bezwaren tegen het besluit van 23 september 2010 inzake de weigering een WMO-voorziening te treffen ongegrond verklaard.
Bij de bestreden besluiten hebben verweerders geweigerd een voorziening op grond van de WMO, de WWB, of een buitenwettelijke voorziening te treffen.
2.2 Verzoekster heeft, samengevat, gewezen op de verplichtingen die ingevolge nationale en internationale regelgeving op verweerders rusten. Zij zegt een groot belang te hebben bij de gevraagde voorziening en heeft in dat verband verwezen naar de verklaring van de psychotherapeut/klinisch psycholoog van de GGZ en naar het evaluatieverslag van Tender. Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht verweerders op te dragen dat verzoekster en haar kinderen hangende de besluitvorming worden toegelaten tot de maatschappelijke opvang, geschikt voor verblijf met kinderen.
2.3 Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat bij het nemen van een beslissing op een verzoek om voorlopige voorziening een voorlopig oordeel over de rechtmatigheid van het bestreden besluit een belangrijke rol speelt. Verder dient deze beslissing het resultaat te zijn van een belangenafweging, waarbij moet worden bezien of uitvoering van het bestreden besluit voor verzoeker een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering van dat besluit te dienen belang.
Voorzover de beoordeling van dit verzoek meebrengt dat het geschil in de bodemprocedure wordt beoordeeld, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter een voorlopig karakter en is dat niet bindend voor de beslissing in die procedure.
2.4 Met betrekking tot het spoedeisend belang dat verzoekster heeft bij de behandeling van het verzoek om voorlopige voorziening overweegt de voorzieningenrechter dat vast staat dat verzoekster vanaf 1 januari 2011 niet langer kan verblijven op het opvangadres van de Stichting Vluchtbed. Verweerders stellen zich op het standpunt dat verzoekster terecht kan in Vbl Vlagtwedde. Dat zij daar terecht kan acht de voorzieningenrechter aannemelijk, maar uit de verklaring van de psychotherapeut/klinisch psycholoog van de GGZ blijkt dat het verblijf aldaar door verzoekster als zeer bedreigend wordt ervaren. Daar komt bij dat uit de stukken blijkt dat verzoekster en haar kinderen deskundige begeleiding nodig hebben. Weliswaar wordt in een mailbericht van de locatiemanager van Vbl Vlagtwedde verklaard dat verzoekster en haar kinderen een rustige en veilige omgeving kan worden geboden en dat ook in begeleiding zal worden voorzien, maar de voorzieningenrechter is er niet van overtuigd dat verzoekster en haar kinderen gedurende het verblijf in een vertrekcentrum, dat maximaal twaalf weken duurt, de begeleiding kan worden geboden die zij nodig hebben.
De voorzieningenrechter acht dan ook aannemelijk dat verzoekster een spoedeisend belang heeft bij de behandeling van het verzoek om voorlopige voorziening
2.5 Ter zitting is gebleken van de opvatting van verweerders dat de weigering een buitenwettelijke voorziening te treffen geen besluit is in de zin van de Awb omdat die weigering geen rechtsgevolg heeft. De voorzieningenrechter deelt die opvatting niet. De afwijzing van een aanvraag om een voorziening te treffen is gericht op rechtsgevolg, ook als de geweigerde voorziening niet is opgenomen in een wettelijke regeling. Daarom staan tegen die afwijzing de rechtsmiddelen van bezwaar en beroep open en kan in dat kader een voorlopige voorziening worden getroffen.
2.6 Verzoekster heeft een reeks van redenen aangevoerd waarom de weigering de gevraagde voorzieningen te treffen volgens haar in strijd is met aanspraken die verzoekster ontleent aan nationale en internationale regelgeving. De voorlopige voorzieningprocedure leent zich niet voor een volledig inhoudelijk onderzoek naar hetgeen verzoekster heeft aangevoerd. Niet is op voorhand uit te sluiten dat één of meer van haar argumenten doel treft, of doel treffen.
Zoals hierboven is overwogen dient de voorzieningenrechter in het kader van een belangenafweging te bezien of uitvoering van het bestreden besluit voor verzoekster een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddel¬lijke uitvoering van dat besluit te dienen belang. De voorzieningenrechter acht in dit verband van belang dat ter zitting door verzoeksters gemachtigde is verklaard dat naar aanleiding van een door verzoekster ingediende aanvraag om verblijfsvergunning wegens schrijnendheid te verwachten is dat verzoekster per 26 januari 2011 rechtmatig verblijf in Nederland zal hebben als bedoeld in artikel 8, eerste lid, aanhef en onder f, van de Vreemdelingenwet 2000. Tevens acht de voorzieningenrechter van belang dat ter zitting is komen vast te staan dat, gelet op de twijfel die inmiddels is gerezen omtrent de nationaliteit van verzoekster, terugkeer van verzoekster met haar kinderen naar Sierra Leone op korte termijn niet aan de orde is. Voorts acht de voorzieningenrechter van belang dat zij, zoals zij hiervoor reeds heeft overwogen, er niet van overtuigd is dat verzoekster en haar kinderen gedurende het verblijf in een vertrekcentrum, dat maximaal twaalf weken duurt, de begeleiding kan worden geboden die zij nodig hebben. Gelet hierop heeft verzoekster een zwaarwegend belang bij een andere vorm van opvang.
Onder deze omstandigheden ziet de voorzieningenrechter aanleiding een voorlopige voorziening te treffen waardoor verzoekster met haar kinderen gebruik kan maken van door het college geboden maatschappelijke opvang, in afwachting van de beslissing op haar bezwaren, en in afwachting van duidelijkheid over een mogelijke versterking van haar verblijfspositie in Nederland op grond van schrijnendheid.
Het verzoek om voorlopige voorziening zal daarom worden toegewezen.
Verzoekster heeft voorkeur voor opvang bij de Stichting Valkenhorst in Breda (Valkenhorst). Ter zitting is namens verweerders verklaard dat Valkenhorst zich bezighoudt met opvang en begeleiding aan vrouwen en kinderen die te maken hebben of hebben gehad met huiselijk geweld en met de begeleiding van zwangere tienermoeders en tienermoeders met kinderen. Verzoekster behoort niet tot deze categorieën en daarom is, volgens verweerders, niet aannemelijk dat zij bij Valkenhorst zal worden toegelaten.
De opvatting van verweerders komt de voorzieningenrechter aannemelijk voor.
Het college kan maatschappelijke opvang aanbieden bij een andere organisatie, mits daar voorzien kan worden in de begeleiding die verzoekster en haar kinderen nodig hebben.
2.6 Nu het verzoek wordt toegewezen dient het college het griffierecht aan verzoekster te vergoeden.
Tevens zal de voorzieningenrechter het college veroordelen in de proceskosten van verzoekster, die op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht worden vastgesteld op het hieronder opgenomen bedrag.
wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe en schorst bestreden besluit I tot een week na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar, maar in ieder geval tot en met 31 januari 2011;
treft de voorlopige voorziening dat het college verzoekster en haar kinderen [ naam personen ] toelaat tot de maatschappelijke opvang tot een week na de bekendmaking van de beslissing op het bezwaarschrift tegen bestreden besluit I, maar in ieder geval tot en met 31 januari 2011;
gelast dat het college aan verzoekster het door haar betaalde griffierecht van € 41,- vergoedt;
veroordeelt het college in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 874,-.
Aldus gedaan door mr. M.C. Woudstra, voorzieningenrechter, en door deze en
mr. P. Oudkerk, griffier, ondertekend.
De griffier, De voorzieningenrechter,
Uitgesproken in het openbaar op 24 december 2010.
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.