RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, team bestuursrecht
procedurenummer: 10 / 2742 GEMWT
uitspraak van de enkelvoudige kamer
Lijst Harry Bakker,
gevestigd te Terheijden, eiser,
gemachtigde H.T.M. Bakker,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Drimmelen,
verweerder.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 18 mei 2010 (bestreden besluit), inzake een last onder bestuursdwang.
Het beroep is behandeld ter zitting van 3 februari 2011, waarbij de gemachtigde van eiser aanwezig was. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [ naam persoon ]
2.1 Op grond van de gedingstukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Bij besluit van 11 februari 2010 (primair besluit) heeft verweerder eiser medegedeeld dat geconstateerd is dat door (of namens) eiser reclamevoorzieningen, zijnde bouwwerken zijn geplaatst, op diverse locaties in de gemeente Drimmelen. Het gaat om de volgende objecten op de volgende locaties:
1. een object in de vorm van het cijfer “1”, geplaatst op de erf behorende bij de boerderij op het adres [ naam adres ] te [ plaatsnaam ], kadastraal bekend Terheijden sectie I nummer 1732;
2. een object in de vorm van het cijfer “1” en een bord met affiche op een stok, geplaatst op de akker nabij het adres [ naam adres ] te [ plaatsnaam ], kadastraal bekend Terheijden sectie I nummer 7;
3. een object in de vorm van het cijfer “1” en een bord met affiche op een stok, geplaatst op de weide naast de woning [ naam adres ] te [ plaatsnaam ] , kadastraal bekend Hooge en Lage Zwaluwe sectie I nummer 3278;
4. een tweetal houten palen omspannen met zeildoek met opdruk, geplaatst op de akker nabij afrit 33 van de rijksweg aan de noordzijde op de locatie te Maasroute te [ plaatsnaam ] , kadastraal bekend Terheijden sectie I nummer 325.
Verweerder heeft daarbij vermeld dat de genoemde objecten zijn geplaatst zonder de daarvoor benodigde bouwvergunning. Daarbij is vermeld dat de bouwwerken niet voldoen aan de geldende bestemmingsplannen, alsmede dat van enige ontheffing of wijziging van de bestemmingsplannen geen sprake is. Aangezien de objecten zonder vergunning zijn gebouwd en legalisatie niet mogelijk is, heeft verweerder besloten gebruik te maken van de bevoegdheid tot het opleggen van een last onder bestuursdwang. Alle voornoemde objecten dienen uiterlijk voor 15 februari 2010 te zijn verwijderd en te blijven verwijderd. Wanneer de objecten niet voor 15 februari 2010 zijn verwijderd, wordt bestuursdwang toegepast, zijnde het verwijderen en opslaan van de genoemde objecten, waarbij de kosten van de bestuursdwang op eiser worden verhaald.
Eiser heeft op 18 februari 2010 tegen dit besluit bezwaar gemaakt en een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening ingediend. De voorzieningenrechter heeft bij uitspraak van 22 februari 2010, procedurenummer 10 / 711 GEMWT VV, het verzoek van eiser afgewezen.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder conform het advies van de bezwaarschriftencommissie het bezwaar ongegrond verklaard. Het advies van de commissie om de invordering van de kosten van bestuursdwang achterwege te laten en over te gaan tot teruggave van de in beslag genomen goederen heeft verweerder niet overgenomen.
2.2 Eiser heeft in beroep, samengevat, aangevoerd dat hij in de verkiezingscampagne conform de richtlijnen van de gemeente en wet- en regelgeving heeft gehandeld. De uitingen vallen onder de vrijheid van meningsuiting en mogen niet worden beperkt. Naar hun aard staan verkiezingsborden er slechts voor een korte duur. In het schrijven van de gemeente staat dat dan wordt teruggevallen op de Provinciale Landschapsverordening in het buitengebied. Onder de vrijstelling van artikel 3, eerste lid, onder o, van deze verordening worden verkiezingsborden begrepen. De borden en doeken van eiser voldeden aan de provinciale regels. Eiser vindt het opvallend dat borden in het buitengebied van andere partijen wel zijn blijven staan, terwijl de burgemeester hiervan op de hoogte was. Daarnaast heeft de gemeente voor haar eigen borden ook geen vergunning aangevraagd. Een gedoogbeschikking van de door de gemeente gelegaliseerde borden bleek er niet te zijn. Dit is ten onrechte niet meegenomen in het advies van de bezwaarschriftencommissie.
2.3 Per 1 oktober 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in werking getreden. Gelet op artikel 1.6, eerste lid, van de Invoeringswet Wabo blijft het recht zoals dat gold voor 1 oktober 2010 gelden ten aanzien van activiteiten waartegen is opgetreden middels oplegging van een last onder dwangsom.
Artikel 40, eerste lid, van de Woningwet bepaalt dat het verboden is te bouwen zonder of in afwijking van een door burgemeester en wethouders verleende bouwvergunning, dan wel om een bouwwerk, standplaats of deel daarvan dat is gebouwd zonder of in afwijking van een door burgemeester en wethouders verleende bouwvergunning, in stand te laten, tenzij voor dat bouwen op grond van artikel 43 geen bouwvergunning is of was vereist.
Ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Woningwet - voor zover van belang - wordt onder bouwen verstaan: het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.
Ingevolge artikel 125, eerste lid, van de Gemeentewet is het gemeentebestuur bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang. De bevoegdheid tot toepassing van bestuursdwang wordt op grond van artikel 125, tweede lid, van de Gemeentewet uitgeoefend door het college, indien de toepassing van de bestuursdwang dient tot handhaving van regels welke het gemeentebestuur uitvoert.
Ingevolge artikel 5:21 van de Awb wordt onder een last onder bestuursdwang verstaan: de herstelsanctie, inhoudende:
a. een last tot geheel of gedeeltelijk herstel van de overtreding, en
b. de bevoegdheid van het bestuursorgaan om de last door feitelijk handelen ten uitvoer te leggen, indien de last niet of niet tijdig wordt uitgevoerd.
2.4 De rechtbank overweegt dat verweerder eerst bevoegd is om handhavend op te treden indien er sprake is van een overtreding van de Woningwet. De onderliggende vraag die voorligt, is of de onderhavige vier objecten als bouwwerk kunnen worden aangemerkt.
Het begrip bouwwerk is in de wet niet nader gedefinieerd. Gelet hierop en op het feit dat in de modelbouwverordening een bruikbare definitie is gegeven kan aansluiting worden gezocht bij de in de modelbouwverordening gegeven definitie. Deze luidt als volgt.
Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij direct hetzij indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren. Voorts is van belang is dat zo’n constructie een min of meer duurzaam plaatsgebonden karakter heeft.
De rechtbank stelt vast dat de objecten in de vorm van het cijfer 1 van piepschuim zijn en dat ze aan de grond zijn verankerd door middel van stalen pinnen. De borden zijn aan een stok bevestigd die met de grond is verbonden. Het zeildoek is bevestigd aan houten palen die met de grond verbonden zijn. Hiermee staat vast dat het gaat om constructies van enige omvang die op de plaats van bestemming met de grond zijn verbonden. Tevens zijn de objecten bedoeld om ter plaatse te functioneren. De vraag of deze constructies een duurzaam plaatsgebonden karakter hebben, beantwoordt de rechtbank evenwel ontkennend. De objecten zijn bedoeld om voorafgaand aan de verkiezingen reclame te maken voor een politieke partij of persoon. Er is geen enkele aanwijzing dat de objecten langer dan een periode van zeven weken voor de verkiezingen en één week na de verkiezingen op de in geding zijnde locaties aanwezig zullen zijn, dan wel dat de kortstondige aanwezigheid van de objecten een blijvende planologische inbreuk op het desbetreffende gebied teweegbrengt.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank de vier objecten ten onrechte aangemerkt als bouwwerken. Dit betekent dat er geen bouwvergunning vereist was. Verweerder was derhalve niet bevoegd een last onder bestuursdwang op te leggen.
De rechtbank zal dus het bestreden besluit wegens strijd met de wet vernietigen. Het beroep is gegrond.
2.5 Aangezien er rechtens slechts een beslissing mogelijk is, ziet de rechtbank reden om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zelf in de zaak te voorzien, door het primaire besluit van
11 februari 2010 te herroepen en te bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
2.6 Nu het beroep gegrond wordt verklaard, dient het griffierecht aan eiser te worden vergoed. Omdat niet gebleken is van op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor ver¬goe¬ding in aanmerking komende proceskosten van eiser, zal een proceskosten¬veroordeling achterwege blijven.
verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit;
herroept het primaire besluit van 11 februari 2010;
bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
gelast dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht van € 298,- vergoedt.
Aldus gedaan door mr. M.C. Woudstra, rechter, en door deze en mr. J.H.C.W. Vonk, griffier, ondertekend.
Uitgesproken in het openbaar op 16 maart 2011.
Tegen deze uitspraak kunnen partijen en andere belanghebbenden hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA
's-Gravenhage.
De termijn daarvoor bedraagt zes weken en vangt aan op de dag na verzending van deze uitspraak.