ECLI:NL:RBBRE:2011:BQ5234
Rechtbank Breda
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Verhoogde gecombineerde heffingskorting en bewijslast bij inkomstenbelasting
In deze zaak heeft de Rechtbank Breda op 1 april 2011 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst/Limburg, kantoor Buitenland, over de toekenning van de verhoogde gecombineerde heffingskorting. De belanghebbende, woonachtig in Marokko, had bezwaar gemaakt tegen de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2007, waarbij zij stelde dat zij geen inkomen had genoten. De rechtbank oordeelde dat de enkele stelling van de belanghebbende onvoldoende was om recht te doen gelden op de heffingskorting. De rechtbank benadrukte dat het aan de belanghebbende was om feiten en omstandigheden te stellen en aannemelijk te maken dat zij recht had op de fiscale faciliteit. De rechtbank concludeerde dat de belanghebbende niet voldoende bewijs had geleverd om haar stelling te onderbouwen, en dat haar beroep ongegrond werd verklaard.
Tijdens de zitting op 18 maart 2011 was de belanghebbende niet verschenen, ondanks dat zij tijdig was uitgenodigd. De rechtbank oordeelde dat de uitnodiging op juiste wijze was verzonden. De inspecteur had eerder een voorlopige aanslag opgelegd en de belanghebbende had in haar aangifte aangegeven dat zij geen inkomen had genoten. De rechtbank stelde vast dat de inspecteur gemotiveerd had betwist dat de belanghebbende recht had op de korting, en dat de eerdere toekenning van de korting in de jaren 2002 tot en met 2006 niet automatisch leidde tot een recht op korting voor het jaar 2007. De rechtbank verwees naar jurisprudentie van de Hoge Raad om te onderbouwen dat de inspecteur terecht geen korting had verleend. Uiteindelijk werd het beroep van de belanghebbende ongegrond verklaard, en werd haar geen proceskostenveroordeling opgelegd.