ECLI:NL:RBBRE:2012:BW6055

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
13 april 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08/3146
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen uitspraken inzake intrekking beroepschriften en proceskostenveroordeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Breda op 13 april 2012 uitspraak gedaan in een verzetprocedure. De rechtbank behandelde het verzet ter zitting op 30 maart 2012, waarbij de gemachtigde van belanghebbende, A.C.J. van Zalinge, en een vertegenwoordiger van de inspecteur aanwezig waren. De rechtbank verklaarde het verzet gegrond en veroordeelde de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ter hoogte van € 393,30. Dit volgde op een eerdere uitspraak waarin het verzoek om heropening en herziening van belanghebbende was afgewezen, omdat het beroepschrift was ingetrokken. Belanghebbende had in een brief van 3 april 2009 medegedeeld dat hij de beroepschriften wilde intrekken na een bevredigende afspraak met de Belastingdienst Breda.

De rechtbank oordeelde dat de intrekking van het beroep niet rechtsgeldig was, omdat belanghebbende stelde dat hij bij het ondertekenen van de vaststellingsovereenkomst had gedwaald. De rechtbank merkte op dat, indien zij van oordeel is dat het beroep rechtsgeldig is ingetrokken, dit in een uitspraak moet worden vastgelegd, zodat belanghebbende daartegen een rechtsmiddel kan aanwenden. Dit was in de eerdere uitspraak niet gebeurd, waardoor het verzet gegrond werd verklaard.

De rechtbank besloot dat de beroepsprocedure voortgezet moest worden in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van de eerdere uitspraak. De rechtbank oordeelde ook dat de inspecteur in de proceskosten moest worden veroordeeld, en stelde deze kosten vast op € 655,50, waarbij de rechtbank de samenhang tussen de verschillende zaken in aanmerking nam. De uitspraak werd openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, mr. T.A. Mandemakers, en belanghebbende en de inspecteur hebben de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Procedurenummers: AWB 08/3146, 08/3147 en 08/3148
Uitspraakdatum: 13 april 2012
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:55 Algemene wet bestuursrecht (Awb) op het verzet van:
[belanghebbende], wonende te [woonplaats], belanghebbende,
tegen de met toepassing van artikel 8:54 van de Awb in één geschrift vervatte uitspraken van de rechtbank, van 19 september 2011.
1. Behandeling van het verzet
1.1. Bij genoemde uitspraken van deze rechtbank is het verzoek om heropening en herziening van belanghebbende met toepassing van artikel 8:54 van de Awb afgewezen en niet-ontvankelijk verklaard, op grond van het feit dat het beroepschrift is ingetrokken en er geen uitspraak is gedaan die herzien kan worden. Bij dezelfde genoemde uitspraken heeft de rechtbank zich onbevoegd verklaard ten aanzien van de rechtsgeldigheid van de vaststellingsovereenkomst.
1.2. Bij brief van 4 oktober 2011, op dezelfde dag binnengekomen bij de rechtbank heeft belanghebbende verzet gedaan tegen deze uitspraken. Belanghebbende heeft daarbij verzocht te worden gehoord.
1.3. De rechtbank heeft het verzet behandeld ter zitting van 30 maart 2012 te Breda.
Aldaar zijn verschenen en gehoord, de gemachtigde van belanghebbende, A.C.J. van Zalinge, verbonden aan AZ administratie service te Breda, en namens de inspecteur, [gemachtigde]. De zaken met de procedurenummers 08/2691, 08/3144, 08/3146, 08/3147 en 08/3148 zijn daar gelijktijdig behandeld.
2. Feiten en de gronden van het verzet
2.1. Aan belanghebbende zijn aanslagen inkomstenbelasting opgelegd over de jaren 2003, 2004 en 2005 waarbij correcties zijn toegepast op het inkomen uit sparen en beleggen. Na afwijzing van de bezwaren heeft de gemachtigde van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar beroep ingesteld bij de rechtbank. De zaken zijn op 23 januari 2009 ter zitting behandeld.
2.2. Vast staat dat tijdens die zitting door de rechter aan de inspecteur is gevraagd of hij nog ruimte zag in een compromissoire oplossing met belanghebbende. De gemachtigde van belanghebbende heeft aangegeven hiervoor geen ruimte te zien. Belanghebbende zelf heeft aangegeven hiervoor wel ruimte te zien en is na afloop van de zitting met de inspecteur in onderhandeling gegaan. Tijdens de zitting van 23 januari 2009 heeft de gemachtigde van belanghebbende te kennen gegeven zich terug te trekken.
2.3. Na de zitting heeft er op 29 januari 2009 een bespreking plaatsgevonden tussen de inspecteur en belanghebbende. De gemachtigde van belanghebbende is hierbij niet aanwezig geweest. De uitkomst van die bespreking is vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst. Onderdeel van die vaststellingsovereenkomst was dat belanghebbende de beroepschriften bij de rechtbank in zou trekken.
2.4. Belanghebbende heeft bij brief van 3 april 2009 de beroepschriften ingetrokken. In de brief is de volgende passage weergegeven:
“Bij deze wil ik u mededelen dat ik bovengenoemde procedures wil intrekken, omdat na goed overleg met de Belastingdienst Breda tot een bevredigde afspraak zijn gekomen.”
2.5. Nadat belanghebbende de navorderingsaanslagen had ontvangen, voortvloeiend uit de vaststellingsovereenkomst, heeft hij in juni 2009 contact gezocht met zijn gemachtigde. De gemachtigde heeft ter zitting verklaard dat belanghebbende de inhoud van de vaststellingsovereenkomst niet heeft begrepen en niet verwacht had navorderingsaanslagen te ontvangen. Het voorgaande is eveneens besproken met de inspecteur op 7 juli 2009.
2.6. De rechtbank vat de uitlatingen van belanghebbende aldus op dat hij stelt dat hij bij het ondertekenen van de vaststellingsovereenkomst en hieruit voortvloeiend bij het intrekken van het beroep heeft gedwaald. Naar het oordeel van de rechtbank betwist belanghebbende daarmee de rechtsgeldigheid van de intrekking. Hierover heeft zich echter de rechtbank in de in verzet bestreden uitspraak niet uitgelaten.
2.7. Bij een betwisting van een intrekking van het beroep moet de rechtbank, indien zij van oordeel is dat het beroep rechtsgeldig is ingetrokken, haar constatering van die intrekking neerleggen in een uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Awb, zodat degene die zich daarmee niet kan verenigen daartegen een rechtsmiddel kan aanwenden (vergelijk Hoge Raad 23 september 2011, nr 11/00372, gepubliceerd in NTFR 2011/2179). Nu dit in de in verzet bestreden uitspraak niet is gebeurd is het verzet gegrond.
2.8. Nu de in verzet bestreden uitspraak komt te vervallen komt de rechtbank thans niet meer toe aan de overigens door belanghebbende aangevoerde stellingen en wordt de beroepsprocedure voortgezet in de stand waarin deze zich ten tijde van die uitspraak op het beroep bevond.
2.9. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Hoge Raad, onder andere gepubliceerd onder LJN BL3600, vindt de rechtbank aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het verzet redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 655,50 (0,5 punt voor het indienen van het verzetschrift en 0,5 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 437, en een wegingsfactor 1,5). De rechtbank beschouwt de zaken met de procedurenummers 08/2691, 08/3144, 08/3146, 08/3147 en 08/3148 als samenhangende zaken in de zin van artikel 2, derde lid van het Besluit. De rechtbank zal daarom in iedere zaak een proceskostenveroordeling uitspraken van € 131,10. Dit betekent voor de onderhavige beslissing dat de proceskosten drie maal € 131,10 is 393,30 bedragen.
3. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het verzet gegrond;
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 393,30.
Deze uitspraak is gedaan op 13 april 2012 door mr. C.A.F.M. Stassen, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. T.A. Mandemakers, griffier.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan belanghebbende en de wederpartij in het bodemgeschil op: 23 april 2012
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, vijfde lid, en artikel 28, zevende lid, AWR).
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen belanghebbende en de inspecteur binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag
Bij het instellen van beroep in cassatie dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is ingesteld;
d. de gronden van het beroep in cassatie.