In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 18 juni 2013, staat de aanvraag van eiser voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd centraal. Eiser, van Angolese nationaliteit, heeft zijn aanvraag gebaseerd op zijn bijzondere band met zijn jongere broer, zijn medische klachten, zijn relatie met zijn vriendin, zijn opleiding en zijn werk als kapper. De rechtbank oordeelt dat de verweerder, de Minister voor Immigratie, Integratie en Asiel, de elementen die eiser heeft aangevoerd weliswaar afzonderlijk heeft gewogen, maar onvoldoende recht heeft gedaan aan de samenhang van deze feiten en omstandigheden. De rechtbank stelt vast dat de afhankelijkheid van eiser van zijn broer gedurende hun jeugd in Angola en hun positieve ontwikkeling in Nederland niet voldoende is meegewogen in de beoordeling van de aanvraag. De rechtbank verwijst naar de eisen die de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) stelt aan de motivering van besluiten in schrijnende gevallen. De rechtbank doet een tussenuitspraak en biedt verweerder de gelegenheid om het motiveringsgebrek te herstellen, waarbij verweerder binnen vier weken na verzending van de uitspraak moet reageren. De rechtbank stelt dat de beoordeling van de overige beroepsgronden wordt uitgesteld tot de einduitspraak, en dat er nog geen beslissing is genomen over de proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de rechters.