ECLI:NL:RBDHA:2013:11042

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 augustus 2013
Publicatiedatum
26 augustus 2013
Zaaknummer
13_3195 KINDER
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de toekenning van kinderopvangtoeslag en de authenticiteit van overeenkomsten met een gastouderbureau

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 augustus 2013 uitspraak gedaan in een bodemprocedure betreffende de kinderopvangtoeslag. Eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde, heeft bezwaar gemaakt tegen de herziene voorschotbeschikking van de Belastingdienst, die het voorschot kinderopvangtoeslag voor 2009 op nihil had vastgesteld. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres drie verschillende versies van haar overeenkomst met het gastouderbureau heeft overgelegd, maar dat er gerechtvaardigde twijfels bestaan over de authenticiteit van de later overgelegde documenten. De rechtbank heeft daarom besloten alleen het eerste overgelegde contract in de beoordeling mee te nemen.

De rechtbank heeft overwogen dat volgens artikel 52 van de Wet kinderopvang (Wko) een schriftelijke overeenkomst tussen de ouder en het gastouderbureau moet voldoen aan bepaalde eisen. In dit geval ontbraken essentiële gegevens in het eerste contract, zoals het uurtarief en de datum van ondertekening, waardoor het niet als bewijs kon dienen voor de kinderopvang. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de Belastingdienst terecht het voorschot kinderopvangtoeslag heeft herzien tot nihil, omdat eiseres niet voldeed aan de voorwaarden voor toekenning.

Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat de Belastingdienst zich op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat het bezwaar van eiseres kennelijk ongegrond was, waardoor het horen van eiseres niet noodzakelijk was. De rechtbank heeft ook aangegeven dat er geen sprake was van een gebrekkige belangenafweging en dat de overige gronden van eiseres niet tot gegrondverklaring van het beroep konden leiden. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 13/3195
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van
22 augustus 2013 in de zaak tussen

[X], wonende te [Z], eiseres

(gemachtigde: [A]),
en

de inspecteur van de Belastingdienst[te P], verweerder.

De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van verweerder van 22 maart 2012 op het bezwaar van eiseres tegen de herziene voorschotbeschikking kinderopvangtoeslag 2009 van 29 augustus 2012 met beschikkingsnummer [nummer].

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 augustus 2013.
Eiseres is wegens omstandigheden niet verschenen en wordt vertegenwoordigd door haar gemachtigde. Namens verweerder is verschenen [B].

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1.
Verweerder heeft bij beschikking van 11 december 2008 aan eiseres voor 2009 een voorschot kinderopvangtoeslag van € 20.975 toegekend.
2.
Verweerder heeft bij besluit met dagtekening 29 augustus 2012 het voorschot kinderopvangtoeslag voor 2009 vastgesteld op nihil.
3.
Eiseres heeft op 28 september 2012 een bezwaarschrift ingediend. In de uitspraak op bezwaar van 22 maart 2013 heeft verweerder het bezwaar kennelijk ongegrond verklaard.
4.
De opvang liep via het [gastouderbureau].
5.
In geschil is of het voorschot kinderopvangtoeslag 2009 terecht is vastgesteld op
nihil.
6.
Eiseres beantwoordt deze vraag ontkennend en stelt – zakelijk weergegeven – dat zij recht heeft op een volledig voorschot kinderopvangtoeslag voor de opvang middels het [gastouderbureau]. Er is sprake van een contract in de zin van art. 52 Wet op de kinderopvang (Wko).
7.
Verweerder beantwoordt deze vraag bevestigend en stelt – zakelijk weergegeven – dat eiseres geen schriftelijke overeenkomst heeft overlegd welke voldoet aan de eisen van art. 52 van de Wet kinderopvang (Wko).
8.
Ingevolge artikel 52 van de Wko (zie ABRvS 19 oktober 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BT8569) dient tussen het gastouderbureau en de ouder een overeenkomst te zijn gesloten die voldoet aan de in dat artikel gestelde eisen. Op grond van artikel 11, derde lid, onder c, van de Regeling Wko moet die schriftelijke overeenkomst vermelden de voor de gastouder opvang te betalen prijs per uur, en, indien van toepassing, de bemiddelingskosten, naam geboortedatum, adres, postcode en woonplaats van het kind, het aantal uren gastouderopvang per kind per jaar evenals de duur van de overeenkomst. Indien in de overeenkomst de datum van ondertekening ontbreekt, staat niet vast dat de kinderopvang op basis van die overeenkomst heeft plaatsgevonden en kan de overeenkomst niet als bewijs dienen dat de kinderopvang plaatsvond op basis van een schriftelijke overeenkomst als bedoeld in artikel 52 van de Wko (zie ABRvS 16 november 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BU4595).
9.
Verweerder heeft ter zitting gesteld dat er meerdere gewijzigde versies van het contract zijn overgelegd. Verweerder heeft daarbij aangegeven dat het tweede exemplaar van het contract in tegenstelling tot het eerste van een dagtekening is voorzien. Voorts stelt verweerder dat het in de bezwaarfase overgelegde derde exemplaar afkomstig is van de in 2012 opgezette website http://gastouderdocumenten.nl/. Eiseres heeft ter zitting geen verklaring gegeven voor de geconstateerde onderlinge verschillen. Gelet op het voorgaande heeft verweerder op goede gronden de authenticiteit van de overeenkomsten in twijfel mogen trekken. Daaruit volgt dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat alleen gekeken kan worden naar het op 6 november 2011 als eerste overgelegde contract. Nu in dit eerste contract het uurtarief, de dagtekening en het aantal opvanguren ontbreken is dit geen contract als bedoeld in art. 52 van de Wko (zie ABRvS 29 augustus 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BX5975). Dat bepaalde gegevens de Belastingdienst, als gesteld, langs andere weg bekend zijn, betekent niet dat de overeenkomst wel aan de daaraan te stellen eisen voldoet. (zie ABRvS 23 januari 2013, ECLI:NL:RVS:2013:BY9185). Eiseres voldoet derhalve niet aan de voorwaarden die worden gesteld aan toekenning van een voorschot in de kinderopvangtoeslag en verweerder heeft dan ook terecht het voorschot herzien tot nihil.
10.
Ingevolge artikel 7:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) stelt het bestuursorgaan voordat het op een bezwaar beslist de belanghebbende in de gelegenheid te worden gehoord. Ingevolge artikel 7:3, aanhef, onder b, van de Awb, kan van het horen worden afgezien indien het bezwaar kennelijk ongegrond is. Daarvan is sprake wanneer uit het bezwaarschrift zelf reeds aanstonds blijkt dat de bezwaren van de indiener van het bezwaarschrift ongegrond zijn en er redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is over die conclusie. Gelet op de inhoud van het bezwaarschrift, de daarbij overgelegde stukken en de eerder overgelegde stukken, heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat redelijkerwijs geen twijfel mogelijk was over de ongegrondheid van het bezwaar. Verweerder heeft daarom kunnen afzien van het horen van eiseres.
11.
Uit artikel 26 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir) volgt dat verweerder geen discretionaire bevoegdheid heeft met betrekking tot de terugvordering van te veel uitbetaalde bedragen. Van een gebrekkige belangenafweging in het kader van artikel 8:84 Awb zoals door eiseres bepleit en strijdigheid met het evenredigheidsbeginsel kan dan ook geen sprake zijn.
12.
Ook de overige door eiseres aangevoerde gronden treffen geen doel en kunnen evenmin tot gegrondverklaring van het beroep leiden.
13.
Gelet op wat hiervoor is overwogen is het beroep ongegrond verklaard.
14.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.A. Dirks, rechter, in aanwezigheid van
mr. R.J. de Jong, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 augustus 2013.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019,
2500 EA Den Haag. (Nadere informatie www.raadvanstate.nl)
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1.
bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2.
het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep