ECLI:NL:RBDHA:2013:13495

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 oktober 2013
Publicatiedatum
11 oktober 2013
Zaaknummer
13/25056
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.F. Frankruijter
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen inbewaringstelling van een gezin met minderjarige kinderen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 oktober 2013 uitspraak gedaan in een beroep tegen de inbewaringstelling van een moeder en haar minderjarige zoon. De eiseres, die de Chinese nationaliteit bezit, heeft beroep ingesteld tegen een besluit van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, waarbij haar op grond van artikel 59, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 de maatregel van bewaring is opgelegd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de inbewaringstelling is gebaseerd op het risico dat eiseres zich aan het toezicht zal onttrekken en de uitzettingsprocedure belemmert. Eiseres heeft aangevoerd dat de inbewaringstelling onrechtmatig is, omdat deze in strijd zou zijn met het beleid van de Staatssecretaris, zoals verwoord in een brief aan de Tweede Kamer van 13 september 2013. De rechtbank oordeelt echter dat deze brief geen nieuw beleid bevat en dat de inbewaringstelling gerechtvaardigd is, gezien de omstandigheden van de zaak. De rechtbank heeft ook overwogen dat er geen lichter middel beschikbaar was dan de maatregel van bewaring, gezien de risico's die eiseres met zich meebracht. De rechtbank concludeert dat de inbewaringstelling niet in strijd is met de Vreemdelingenwet en dat het beroep ongegrond is. Tevens zijn verzoeken om schadevergoeding en proceskostenveroordeling afgewezen.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Team Bestuursrecht 3
zaaknummer: AWB 13/25056
V-nummer:[nummer]

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 oktober 2013 in de zaak tussen

[eiseres], eiseres,

gemachtigde: mr. C.J. van Woerden,
en

de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder,

gemachtigde: drs. P.E.G. Heijdanus Meershoek.

Procesverloop

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 25 september 2013, waarbij eiseres op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) de maatregel van bewaring is opgelegd.
Verweerder en eiseres hebben nadere stukken ingediend en nadere gegevens verstrekt.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 oktober 2013. Eiseres is door middel van telehoren door de rechtbank gehoord op haar detentielocatie en is bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens was aanwezig L. Rijkers-Li, tolk in de Chinese taal (Mandarijn).

Overwegingen

1.
Eiseres stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Chinese nationaliteit te bezitten. Haar zoon [naam zoon] (hierna: de zoon) (V-nummer [nummer]) is geboren op [geboortedatum] en heeft naar alle waarschijnlijkheid eveneens de Chinese nationaliteit.
2.
Op grond van artikel 94, vierde lid, van de Vw 2000 staat ter beoordeling of het besluit tot oplegging van de vrijheidsontnemende maatregel in strijd is met deze wet, dan wel bij afweging van alle betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is te achten.
3.
Aan de maatregel van bewaring is ten grondslag gelegd dat de openbare orde zulks vordert, omdat er een risico bestaat dat eiseres zich aan het toezicht zal onttrekken en eiseres de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Dat is gebleken uit de feiten of omstandigheden dat eiseres:
a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen en zich in strijd met de vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
b. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en zij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daartoe besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
c. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
d. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
e. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
4.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4.1.1. Eiseres voert aan dat de inbewaringstelling onrechtmatig is wegens strijd met het beleid van verweerder, in het bijzonder met de inhoud van de brief van 13 september 2013 van verweerder aan de Tweede Kamer. Eiseres stelt in dit kader dat het in voornoemde brief opgenomen beleid inhoudt dat er geen gezinnen meer in vreemdelingenbewaring zullen worden geplaatst.
4.1.2. Deze beroepsgrond slaagt niet, reeds omdat genoemde brief van verweerder geen beleidswijziging bevat maar enkel een visie van verweerder op de uitvoering van de maatregel van bewaring. Ten overvloede geldt dat de brief de visie bevat dat gezinnen met minderjarige kinderen niet in bewaring zouden moeten worden gesteld, tenzij zij zich eerder aan het toezicht hebben onttrokken. Uit de niet-betwiste grond van de maatregel van bewaring onder a) volgt dat eiseres zich eerder aan het toezicht heeft onttrokken, zodat eiseres om die reden eveneens geen beroep toekomt op de inhoud van de brief van verweerder van 13 september 2013.
4.1.3. Thans geldt het beleid dat inbewaringstelling van gezinnen met minderjarige kinderen als uiterst middel mogelijk is voor een zo kort mogelijke periode voorafgaand aan uitzetting. Eiseres is op 25 september 2013 in bewaring gesteld, terwijl op dat moment een vlucht naar China op 1 oktober 2013 stond gepland. Gelet daarop zou de duur van de maatregel van bewaring in het geval van eiseres en haar zoon binnen de voor gezinnen met minderjarige kinderen geldende maximale duur van twee weken beperkt blijven. Dat de vlucht van 1 oktober 2013 geannuleerd is en daardoor de bewaring langer zal duren, maakt het voorgaande niet anders. Immers is deze vlucht geannuleerd als gevolg van het handelen van eiseres, terwijl op korte termijn een nieuwe vlucht is gepland (9 oktober 2013).
4.1.4. Ook geldt volgens het huidige beleid dat voor personen met een fysieke beperking of ander medisch probleem vreemdelingenbewaring onder omstandigheden toch het aangewezen instrument kan zijn wanneer lichtere middelen niet tot vertrek hebben geleid en aan de individuele eisen voor inbewaringstelling is voldaan. Uit de niet-betwiste grond van de maatregel van bewaring onder b) en ook uit de zich in het dossier bevindende verslagen van vertrekgesprekken voorafgaand aan de inbewaringstelling, blijkt dat eiseres geen gevolg heeft gegeven aan haar vertrekplicht. Uit het voorgaande kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden afgeleid dat de inbewaringstelling van eiseres in strijd is met het thans geldende beleid van verweerder.
4.2.1. Voorts stelt eiseres dat er voorafgaand aan de inbewaringstelling ten onrechte niet de vereiste individuele belangenafweging heeft plaatsgevonden, waarbij eiseres verwijst naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 13 mei 2013, ECLI:NL:RVS:2013:CA0598. Verweerder was voorafgaand aan de inbewaringstelling bekend met de medische situatie van eiseres, te weten het flauwvallen en de aan haar gegeven psychische hulp, en deze omstandigheden zijn volgens eiseres niet meegewogen bij de belangenafweging.
4.2.2. Deze beroepsgrond slaagt evenmin. Op grond van voormelde uitspraak van de Afdeling dient het dossier zowel uit een oogpunt van kenbaarheid als uit een oogpunt van toetsbaarheid stukken te bevatten die uitdrukkelijk blijk geven van de verrichte belangenafweging die volgens het beleid van verweerder is vereist.
4.2.3. In het dossier bevindt zich een proces-verbaal van bevindingen (gedagtekend 28 september 2013) omtrent de inbewaringstelling van 25 september 2013. Uit dit proces-verbaal blijkt dat voorafgaand aan de inbewaringstelling een individuele belangenafweging is gemaakt, waarbij rekening is gehouden met het feit dat eiseres een minderjarige zoon heeft. Met eiseres leidt de rechtbank vervolgens uit voormeld proces-verbaal af dat de medische situatie van eiseres op dat moment niet is meegewogen. Echter kan naar het oordeel van de rechtbank uit de overige stukken in het dossier worden afgeleid dat verweerder deze medische situatie wel degelijk heeft meegewogen bij zijn beslissing tot inbewaringstelling van eiseres en in dat kader ook de benodigde zorg heeft betracht. Dit blijkt onder meer uit de HV21 (formulier bijzonderheden zaak), waarin is aangegeven dat op 25 september 2013 is overeengekomen dat er voor eiseres gedurende de staandehouding, overbrenging en inbewaringstelling en het transport naar het detentiecentrum Rotterdam medische begeleiding zou zijn in verband met het feit dat eiseres meerdere malen per dag flauwvalt. Ook in het aanmeldformulier voor vreemdelingenbewaring van 11 september 2013 is de medische situatie van eiseres benadrukt en is aangegeven hoe gehandeld dient te worden indien eiseres flauwvalt. Voorts blijkt uit het proces-verbaal van staandehouding, overbrenging en ophouding dat er aan de Dienst Terugkeer en Vertrek, van wie het verzoek kwam eiseres en haar zoon in bewaring te stellen, een belangenafweging c.q. nadere onderbouwing is gevraagd, welke als bijlage bij dat proces-verbaal is gevoegd. Naar het oordeel van de rechtbank is hiermee voldaan aan het beleid, zoals bedoeld in voornoemde uitspraak van de Afdeling.
4.2.4. Voor zover eiseres in dit kader heeft aangevoerd dat de bewaring dient te worden opgeheven omdat zij detentieongeschikt zou zijn, oordeelt de rechtbank dat daarvoor vooralsnog onvoldoende aanknopingspunten aanwezig zijn. Dat eiseres op 1 oktober 2013 een poging tot zelfmoord heeft gepleegd, maakt niet dat zij de daaromtrent benodigde zorg niet binnen de detentielocatie kan krijgen. Het door eiseres ingediende verzoek tot toepassing van artikel 64 van de Vw 2000 vormt vooralsnog evenmin aanleiding de bewaring op te heffen.
4.3.
De rechtbank stelt vast dat de rechtmatigheid van de staandehouding en ophouding niet in geschil is. Ten aanzien van de gronden van de maatregel van bewaring heeft eiseres evenwel betwist dat zij geen vaste woon- of verblijfplaats heeft. De rechtbank is, gelet op de vaste jurisprudentie van de Afdeling, van oordeel dat verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat eiseres geen vaste woon- en verblijfplaats heeft. Eiseres stelt weliswaar dat zij en haar zoon tot aan de staandehouding woonden in kamer [woonplaats], maar niet is betwist dat eiseres niet in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens staat ingeschreven. Gelet hierop en op de overige - niet-betwiste gronden - is de rechtbank van oordeel dat eiseres in het belang van de openbare orde in bewaring is gesteld op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 en dat ten aanzien van eiseres het vermoeden bestaat dat zij zich aan het toezicht zal onttrekken en de uitzetting ontwijkt of belemmert.
4.4.
Tot slot voert eiseres aan dat een lichter middel dan bewaring in de rede had gelegen. De rechtbank toetst het standpunt van verweerder dat geen aanleiding bestaat tot toepassing van een lichter middel van toezicht dan vreemdelingenbewaring enigszins terughoudend. Gelet op de gronden van de maatregel, daarbij rekening houdend met het feit dat eiseres samen met haar zoon in bewaring verblijft, heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat de mogelijkheid bestaat dat eiseres haar uitzetting zal ontwijken of belemmeren en dat om die reden een lichter middel niet toereikend is om het vertrek van eiseres uit Nederland te bewerkstelligen.
4.5.
Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen is niet gebleken dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de bewaring ten aanzien van eiseres in strijd is met de Vw 2000 dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is te achten. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om de opheffing van de maatregel te bevelen of een wijziging van de tenuitvoerlegging daarvan te gelasten.
4.6.
Het beroep is ongegrond.
5.
Voor het toekennen van schadevergoeding bestaat geen ruimte, zodat het verzoek daartoe wordt afgewezen.
6.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank,
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F. Frankruijter, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.S. van den Brink, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken
op 7 oktober 2013.
de griffier is buiten staat te ondertekenen
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen één week na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.