Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
[eiser],
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
Procesverloop
Overwegingen
Eiser heeft te vrezen van zijn familie en van de autoriteiten van Libië. Op een dag had hij te veel alcohol gedronken toen hij ’s nachts thuiskwam. Hij liep de kamer van zijn slapende zus binnen, maakte haar wakker, sloeg haar en had vervolgens seks met haar. Dit is de eerste en enige keer dat eiser zoiets heeft gedaan. Zijn zus wilde in eerste instantie niet, maar nadat hij haar sloeg verzette zij zich niet meer. Plotseling kwam eisers vader de kamer binnen, die hem mishandelde. Eiser vluchtte en zijn vader volgde hem. Zijn vader reed hem aan met zijn auto - zonder hem hard te raken - en vertelde aan eiser dat hij hem zou vermoorden als hij ooit nog terug naar huis zou komen. Eiser vermoedt ook dat zijn vader aangifte heeft gedaan bij de politie, onder andere omdat de politie hem meerdere keren op zijn mobiele telefoon heeft gebeld. Eiser vreest dat hij voor zes à zeven jaar de gevangenis in moet bij terugkeer naar Libië en aldaar gemarteld zal worden.
Artikel 1(F), aanhef en onder b, van het van het Verdrag betreffende de status van vluchtelingen, Genève, 28 juli 1951 (het Vluchtelingenverdrag) is op eiser van toepassing, aangezien hij in verband wordt gebracht met een absoluut niet-politiek misdrijf. Het relaas van eiser over de gedwongen seks met zijn zus wordt geloofwaardig geacht. Uit het in paragraaf C4/3.11.3 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) neergelegde beleid, volgt dat verkrachting nooit als politiek misdrijf kan worden aangemerkt. Daarnaast is in het beleid opgenomen dat verkrachting een voldoende ernstig misdrijf is om eiser op grond van artikel 1(F) de bescherming van het Vluchtelingenverdrag te ontzeggen. In het bij het bestreden besluit herhaalde en ingelaste voornemen is overwogen dat het misdrijf verkrachting in Nederland strafbaar is gesteld onder artikel 242 van het Wetboek van Strafrecht en wordt bedreigd met een maximale gevangenisstraf van 12 jaar of een geldboete van de vijfde categorie. Verkrachting wordt ook in Libië als een strafbaar feit aangemerkt.
Voorts heeft verweerder in het bestreden besluit overwogen dat artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) zich niet tegen uitzetting verzet. Gelet op het algemeen ambtsbericht van de minister van Buitenlandse Zaken van Libië van mei 2012 (het ambtsbericht) is de algemene veiligheidssituatie in de naweeën van de gebeurtenissen die hebben geleid tot de val van het regime van Mu’ammar Abu Minyar al Gaddafi nog steeds zorgelijk, maar bestaat er voor eiser geen reëel risico dat hij het slachtoffer wordt van een behandeling in strijd met artikel 3 EVRM, louter door zijn aanwezigheid in dat land. Daarnaast behoort eiser niet tot een kwetsbare minderheidsgroep en heeft hij ook geen persoonlijke redenen voor gegronde vrees gegeven. Reguliere strafvervolging als gevolg van het feit dat hij zijn zus heeft verkracht kan niet als een schending van artikel 3 EVRM worden aangemerkt, aldus verweerder.
a. (…);
b. hij een ernstig, niet-politiek misdrijf heeft begaan buiten het land van toevlucht, voordat hij tot dit land als vluchteling is toegelaten;
c. (…).
“De ernst van een misdrijf wordt bepaald door:
-de aard van de handeling, en
-de omvang van de gevolgen van de handeling.
(...).
De volgende misdrijven moeten op grond van het bovenstaande in ieder geval worden aangemerkt als ernstig niet-politiek misdrijf in de zin van artikel 1(F) (b):
-moord;
-doodslag;
-verkrachting:
(...). ”
handbook, waar eiser naar verwijst, luidt als volgt:
“What constitutes a “serious” non-political crime for the purposes of this exclusion clause is difficult to define, especially since the term “crime” has different connotations in different legal systems. In some countries the word “crime” denotes only offences of a serious character. In other countries it may comprise anything from petty larceny to murder. In the present context, however, a “serious” crime must be a capital crime or a very grave punishable act. Minor offences punishable by moderate sentences are not grounds for exclusion under Article 1 F (b) even if technically referred to as “crimes” in the penal law of the country concerned.”
“Serious crime
The term “serious crime” obviously has different connotations in different legal systems. It is evident that the drafters of the 1951 Convention did not intend to exclude individuals in need of international protection simply for committing minor crimes.Moreover, the gravity of the crime should be judged against international standards, not simply by its characterisation in the host State or country of origin. Indeed, the prohibition of activities guaranteed by international human rights law (for example, freedom of speech) should not be considered a “crime”, much less one of a serious nature.In determining the seriousness of the crime the following factors are relevant:• the nature of the act;• the actual harm inflicted;• the form of procedure used to prosecute the crime;• the nature of the penalty for such a crime;• whether most jurisdictions would consider the act in question as a seriouscrime.
Voorts heeft verweerder ter zitting een brief van 26 juni 2012, van de toenmalig minister voor immigratie, integratie en asiel aan de Tweede Kamer overgelegd, waarin hij naar aanleiding van het ambtsbericht ten aanzien van Libië zijn beleid toelicht. In de brief staat vermeld dat de (destijds) recente geweldsincidenten zich met name richtten tot voormalige Gaddafi-loyalisten of zich afspelen tussen de rivaliserende groepen. De situatie in Libië is weliswaar nog precair, maar niet dusdanig dat elke Libische vreemdeling bij terugkeer naar Libië louter door zijn aanwezigheid daar een reëel risico loopt op schending van artikel 3 EVRM. Ieder asielverzoek zal daarom individueel moeten worden beoordeeld. Verweerder stelt zich ter zitting, onder vermelding van deze brief, op het standpunt dat gezien de interpretatie die de minister aan het ambtsbericht heeft gegeven, eiser enkel door verwijzing naar het ambtsbericht het risico op een schending van artikel 3 EVRM bij terugkeer niet aannemelijk kan maken. Gesteld nog gebleken is dat eiser een loyalist is van het voormalige regime van Gaddafi en eiser heeft daarom ook geen reden om te vrezen voor een behandeling in strijd met artikel 3 EVRM in detentie in Libië, aldus verweerder.
Op 10 juni 2013 heeft eiser een brief van zijn partner overgelegd waarin zij haar relatie met eiser omschrijft en verklaart dat zij voornemens is om met hem te trouwen. Ter zitting hebben eiser en zijn partner, die tevens aanwezig was, desgevraagd bevestigd dat zij thans op islamitische wijze in het huwelijk zijn getreden. De enige reden dat zij niet voor de Nederlandse wet zijn getrouwd is dat eiser niet over de juiste verblijfsstatus beschikt, aldus eiser.
Het subsidiaire standpunt van verweerder, dat de relatie die eiser met zijn partner onderhoudt niet beschermenswaardig is onder artikel 8 EVRM, vindt voorts geen steun in de tekst en ratio van dat artikel noch in het beleid van verweerder zelf. Het inreisverbod voor de duur van tien jaar zorgt voor een inmenging in de relatie tussen eiser en zijn partner. Indien verweerder van mening is dat deze inmenging gerechtvaardigd is omdat het belang van de Nederlandse staat zwaarder weegt, is verweerder gelet op vaste jurisprudentie van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens, waaronder het arrest inzake Boultif tegen Zwitersland van 2 augustus 2001 (ECLI:CL:ECHR:2001:AD3516), gehouden om een gemotiveerde afweging te maken tussen de belangen van eiser en zijn partner enerzijds en het belang van de Nederlandse staat anderzijds. Nu een dergelijke belangenafweging achterwegen is gebleven is de rechtbank van oordeel dat de oplegging van het inreisverbod op onjuiste wijze is gemotiveerd.
Beslissing
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag, met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten en draagt verweerder op € 944,- te betalen aan eiser.