ECLI:NL:RBDHA:2013:13686

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 september 2013
Publicatiedatum
15 oktober 2013
Zaaknummer
AWB 13/4292
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlening van een visum kort verblijf voor de moeder van een minderjarig Nederlands kind

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 20 september 2013 uitspraak gedaan in een geschil tussen een moeder, eiseres, en de minister van Buitenlandse Zaken, verweerder, over de afwijzing van haar aanvraag voor een visum kort verblijf. Eiseres, van Marokkaanse nationaliteit, heeft een visum aangevraagd om samen met haar minderjarige zoon, die de Nederlandse nationaliteit heeft, naar Nederland te kunnen verhuizen. De vader van het kind is afwezig en het kind is volledig afhankelijk van de moeder.

De aanvraag van eiseres werd aanvankelijk afgewezen door verweerder, die het bezwaar van eiseres ongegrond verklaarde. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij de rechtbank eerder in een uitspraak van 22 juni 2012 het beroep gegrond verklaarde en het besluit van verweerder vernietigde. De rechtbank oordeelde dat het kind, als Nederlands staatsburger, recht heeft om op grond van artikel 20 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie in de EU te verblijven. Verweerder heeft echter opnieuw het bezwaar ongegrond verklaard, omdat de verblijfplaats van de echtgenoot van eiseres niet kon worden achterhaald.

De rechtbank heeft in deze uitspraak vastgesteld dat de situatie van eiseres en haar kind overeenkomt met de omstandigheden die zijn beschreven in het arrest Zambrano van het Hof van Justitie van de Europese Unie. De rechtbank concludeert dat het weigeren van het visum feitelijk het recht van het kind om in de EU te verblijven zou ontzeggen. Daarom heeft de rechtbank het beroep van eiseres gegrond verklaard en haar een visum voor kort verblijf verleend voor de duur van drie maanden, met terugwerkende kracht vanaf de datum van de uitspraak. Tevens heeft de rechtbank verweerder veroordeeld in de proceskosten en het griffierecht.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 13/4292
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 20 september 2013 in de zaak tussen

[eiseres],

geboren op [geboortedatum], van Marokkaanse nationaliteit,
eiseres,
(gemachtigde: mr. E.M. Bloemink, advocaat te Zandvoort),
en

de minister van Buitenlandse Zaken, verweerder,

(gemachtigde: mr. L.J.J. Stams, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst).

Procesverloop

Bij besluit van 21 september 2011 heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een visum kort verblijf met als doel verblijf als gezinslid van een EU-burger bij haar minderjarige zoon [naam], afgewezen.
Bij besluit van 9 maart 2012 heeft verweerder het door eiseres ingediende bezwaar ongegrond verklaard. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld. Bij brief van 15 maart 2012 is het besluit van 9 maart 2012 ingetrokken. Bij brief van 21 mei 2012 is het ingestelde beroep gewijzigd in een beroep tegen het niet tijdig beslissen op het bezwaarschrift. Bij uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats, van 22 juni 2012 (AWB 12/5729) is het beroep gegrond verklaard en is verweerder opgedragen binnen twee weken een nieuw besluit te nemen op het bezwaarschrift.
Op 3 juli 2012 heeft verweerder het bezwaar van eiseres opnieuw ongegrond verklaard. Bij uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats, van 18 december 2012 (AWB 12/22699) is het door eiseres ingestelde beroep gegrond verklaard en is verweerder opgedragen binnen zes weken een nieuw besluit te nemen op het bezwaarschrift.
Eiseres heeft op 27 februari 2013 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op het bezwaar.
Bij besluit van 14 februari 2013, verzonden op 5 maart 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Het beroep wordt thans op grond van het bepaalde in artikel 6:20, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) aangemerkt als zijnde gericht tegen het besluit van 5 maart 2013.
Verweerder heeft op 7 juni 2013 een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 juni 2013. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Ter zitting is het onderzoek in de zaak geschorst, teneinde eiseres en verweerder in de gelegenheid te stellen hun standpunten nader toe te lichten. Eiseres heeft gereageerd bij brief van 9 juli 2013. Verweerder heeft gereageerd bij brief van 10 juli 2013. Partijen hebben vervolgens op 13 augustus 2013 en op 20 augustus 2013 schriftelijk aan de rechtbank medegedeeld dat zij toestemming geven om uitspraak te doen zonder dat een (nadere) zitting plaatsvindt. De rechtbank heeft hierop het onderzoek in de zaak gesloten en uitspraak bepaald op heden.

Overwegingen

1.
De rechtbank betrekt bij de beoordeling de volgende feiten. Eiseres is op 11 april 2006 in Nederland bevallen van een zoon, [naam]. Eiseres verbleef op dat moment illegaal in Nederland. Bij rechterlijke uitspraak van 21 februari 2007 is ten aanzien van de zoon van eiseres het vaderschap vastgesteld van [naam], die de Nederlandse nationaliteit heeft. [naam] heeft eveneens de Nederlandse nationaliteit. Eiseres is op 22 juni 2008 naar Marokko teruggekeerd, samen met haar zoon. Eiseres is op 24 september 2008 in Marokko gehuwd met [naam]. Eiseres heeft, teneinde een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) aan te vragen, in Marokko het inburgeringsexamen met succes afgelegd. Voordat de mvv-procedure kon worden opgestart, is de echtgenoot van eiseres in 2009 gedetineerd geraakt in Turkije. De detentie is volgens informatie van verweerder op 25 januari 2013 opgeheven.
2.
Verweerder heeft het bezwaarchrift kennelijk ongegrond verklaard, op de volgende gronden. Niet is gebleken dat de situatie van eiseres overeenkomt met het feitencomplex dat ten grondslag lag aan het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (het Hof) van 8 maart 2011, inzake Ruiz Zambrano (ECLI:NL:XX:BP9130). De echtgenoot van eiseres, de vader van haar zoon, is inmiddels in vrijheid gesteld. Het staat aldus niet vast dat het kind van eiseres slechts ten laste van haar komt. Niet is aangetoond dan wel aannemelijk gemaakt dat de verblijfplaats van de vader redelijkerwijs niet kan worden achterhaald. Bovendien is geen sprake van de situatie dat de zoon van eiseres wordt verplicht het grondgebied van de Unie te verlaten om zijn moeder te volgen, nu eiseres en haar zoon al sinds 2008 in Marokko wonen. Het beroep op het arrest Zambrano en artikel 20 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) faalt. De aanvraag van een visum voor kort verblijf kan daarom getoetst worden aan de criteria zoals die zijn vastgelegd in artikel 32 van de Visumcode. Gebleken is dat eiseres niet voldoet aan het middelenvereiste en dat ten aanzien van haar tevens vestigingsgevaar bestaat.
3.
Eiseres voert aan dat verweerder ten onrechte aanneemt dat de feiten die ten grondslag liggen aan haar aanvraag, op essentiële punten verschillen van het arrest Zambrano, mede omdat haar zoon zich thans niet op het grondgebied van de EU bevindt, maar wenst over te komen uit een derde land, namelijk Marokko. Uit de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling), waaronder de uitspraken van 7 maart 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:BV8631) en 11 juni 2012 (ECLI:NL:RVS:2012: BW8590) volgt dat dit standpunt van verweerder geen stand kan houden
.
3.1
De rechtbank stelt voorop dat reeds in de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 18 december 2012 (AWB 12/22699) in rechtsoverweging 4.3 is overwogen dat verweerder, nu eiseres een aanvraag voor een visum heeft ingediend, met het doel om samen met haar zoon, van Nederlandse nationaliteit, naar Nederland te reizen en zich daar te vestigen, waarbij zij zich baseert op artikel 20 van het VWEU, niet kan volstaan met het afwijzen van de visumaanvraag, zoals gedaan in het inmiddels vernietigde besluit van 3 juli 2012. Dat eiseres zich met haar zoon niet in Nederland maar in Marokko bevindt, kan hieraan, gelet op de uitspraak van de Afdeling van 7 maart 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:
BV8631) niet afdoen.
De rechtbank neemt voorts in aanmerking dat de Afdeling bij uitspraak van 9 augustus 2013 (nummer 2012207385/1/V4) heeft geoordeeld dat indien blijkt dat een burger van een derde land zich bevindt in de in de arresten Ruiz Zambrano en Dereci bedoelde situatie, afgifte van een document als bedoeld in artikel 9, eerste lid, Vw waaruit rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan blijkt, aangewezen is. De Afdeling heeft aan dit oordeel onder meer ten grondslag gelegd, dat hoewel op de vereisten voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd uitzonderingen kunnen worden gemaakt teneinde verblijfsrecht te verlenen binnen het kader van de arresten Ruiz Zambrano en Dereci, het naar de huidige stand van de vreemdelingenwetgeving in het licht van het EU-recht onevenredig bezwarend is om van een vreemdeling die een beroep wenst te doen op artikel 20 van het VWEU, te vergen om een aanvraag om een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd in te dienen. Naar analogie van deze overwegingen van de Afdeling is de rechtbank van oordeel dat in de onderhavige visumprocedure getoetst dient te worden, of eiseres en haar zoon zich bevinden in de in de arresten Ruiz Zambrano en Dereci bedoelde situatie.
3.2
Het geschil spitst zich aldus toe op de vraag of sprake is van de situatie dat [naam], de zoon van eiseres, zodanig van eiseres afhankelijk is, dat hem als gevolg van de besluitvorming van verweerder (in dit geval de Minister van Buitenlandse Zaken) feitelijk het recht om op het grondgebied van de Unie te verblijven, wordt ontzegd. Indien dit het geval is zou [naam] het effectieve genot van de belangrijkste aan de status van burger van de Unie ontleende rechten worden ontzegd, in de zin van het arrest Ruiz Zambrano. Bij brief van 9 juli 2013 heeft de gemachtigde van eiseres een verslag overgelegd van haar pogingen om in contact te komen met de echtgenoot van eiseres, [naam]. Hieruit blijkt dat [naam] niet over huisvesting in Nederland, maar slechts over een postadres beschikt. Ondanks diverse pogingen van de zijde van de gemachtigde van eiseres, is het niet gelukt om een afspraak met de echtgenoot te maken. Het van deze echtgenoot laatstbekende adres, [adres], blijkt het adres te zijn van “Geïntegreerde voorzieningen” een samenwerkingsverband tussen de gemeente [plaats] en diverse zorginstellingen, die erop gericht is om mensen met psychiatrische en/of verslavings- problemen een passend hulpaanbod te bieden. Uit navraag bij [naam], als begeleider werkzaam bij deze instelling, is het de gemachtigde gebleken dat [naam] psychische problemen heeft ten gevolge van het verblijf in de Turkse gevangenis en dat hij geen huisvesting heeft.
Bij brief van 10 juli 2013 heeft verweerder een telefoonnotitie, gedateerd 11 juli 2013 overgelegd, waarin verslag wordt gedaan van een gesprek tussen verweerders gemachtigde en [naam], voornoemd. In de telefoonnotitie is het volgende opgenomen:
De heer [naam] belt mij terug. Hij is/was de begeleider van de echtgenoot van eiseres bij de DWI. Hij gaf aan dat de heer [naam] vorige week een afspraak had, maar hij niet op deze afspraak is verschenen. Meneer was in beeld bij het Instroomhuis in [plaats] tot januari 2013. Zij hadden een woontraject voor meneer gestart. Hij had geen huis/thuis.
De heer [naam] geeft aan dat hij de heer [naam] al een paar maanden niet heeft gezien en enkel soms telefonisch contact met hem had. Hij gaf aan dat hij hem met rust liet omdat hij op de goede weg was. Hij had enkele malen bijna een huis gekregen. Zo gaf de heer [naam] aan dat de heer [naam] een keer een huis heeft afgeslagen omdat hij het huis te klein vond omdat hij zijn kind naar Nederland zou willen halen.
Nu de heer [naam] echter niet op de laatste afspraak is geweest en hij een tijd niet in beeld is heeft de heer [naam] besloten de uitkering van de heer [naam] op te schorten. Hij gaf aan dat het zijn ervaring is dat als dit gebeurt mensen vaak wel weer boven water komen.
Voorts gaf de heer [naam] aan dat de heer [naam] in augustus 2012 vakantie heeft gevraagd. De heer [naam] herinnerde zich nog dat de heer [naam] had aangegeven dat hij op vakantie wou naar Marokko om zijn vrouw en kind op te zoeken. Hiervan heeft hij echter geen schriftelijk bewijs.
3.3
De rechtbank is van oordeel dat met bovenvermelde informatie van de zijde van verweerder, onweersproken is gebleven dat onduidelijk is waar de vader van [naam] thans verblijft en dat er geen contact is tussen [naam] en de vader. Weliswaar is [naam] enige tijd in contact geweest met het Instroomhuis, maar ook daar is hij niet meer in beeld. Gelet daarop moet het er dan ook voor gehouden worden dat [naam] volledig ten laste komt van eiseres en dat hij dus zodanig afhankelijk is van eiseres dat hem door aan eiseres een visum te weigeren, feitelijk het recht om op het grondgebied van de Unie te verblijven, wordt ontzegd. Uit de Afdelingsuitspraak van 11 juni 2012(ECLI:NL:RVS:2012: BW8590) volgt dat de beantwoording van de vraag of de burger van het derde land aannemelijk heeft gemaakt dat zich een situatie als omschreven in de arresten Zambrano en Dereci voordoet, een beoordeling vergt door verweerder van door de burger van het derde land aan te voeren feiten en omstandigheden van het geval. De uitkomst van die beoordeling kan door de rechter zonder terughoudendheid worden getoetst. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich, gelet op het voorgaande, ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat geen sprake is van een situatie zoals bedoeld in de arresten Zambrano en Dereci. Immers, niet is gebleken dat de echtgenoot van eiseres de zorg voor hun zoon op zich kan of zal nemen, of dat dit van hem kan worden gevraagd. Wel is gebleken dat de zoon thans volledig afhankelijk is van eiseres. Het beroep is dan ook gegrond.
4.
Aangezien rechtens nog maar één beslissing mogelijk is, ziet de rechtbank aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, Awb zelf in de zaak te voorzien. De rechtbank zal aan eiseres, met ingang van de datum van deze uitspraak, een visum voor kort verblijf, voor de duur van drie maanden verlenen, zoals aangevraagd op 8 augustus 2011.
5.
Met toepassing van artikel 8:74, eerste lid, Awb gelast de rechtbank dat verweerder het betaalde griffierecht moet vergoeden.
6.
De rechtbank zal met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb verweerder veroordelen in de kosten die eiseres heeft gemaakt. De kosten zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht € 944,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1).
7.
Het beroep van eiseres tegen het niet tijdig nemen van een besluit strekt ertoe dat verweerder alsnog beslist op het bezwaarschrift van eiseres. Met het besluit van 14 februari 2013, verzonden op 5 maart 2013, heeft verweerder beslist op het bezwaarschrift. Dit betekent dat eiseres geen belang meer heeft bij haar beroep, voor zover dit is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit op het bezwaar en dat het beroep in zoverre niet-ontvankelijk is.
7.1
Nu echter het instellen van beroep tegen het niet tijdig nemen van het besluit op bezwaar niet zonder reden was, acht de rechtbank vergoeding van proceskosten door verweerder op zijn plaats.
7.2
Immers, gelet op de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 18 december 2012 (AWB 12/22699) had verweerder uiterlijk op 29 januari 2013 op het bezwaarschrift moeten beslissen. Eiseres heeft verweerder op 31 januari 2013 in gebreke gesteld. Verweerder heeft eerst op 14 februari 2013, verzonden op 5 maart 2013, het besluit op bezwaar genomen.
7.3
De rechtbank ziet derhalve aanleiding om verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep tegen het niet tijdig nemen van het besluit heeft moeten maken. Deze kosten zijn met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op € 118,- (1 punt, wegingsfactor 0,25).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit op bezwaar van 14 februari 2013;
- herroept het primaire besluit van 21 december 2012;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit op bezwaar van 14 februari 2013;
- bepaalt dat aan eiseres met ingang van 20 september 2013 een visum kort verblijf wordt verleend, met als doel verblijf als gezinslid van een EU-burger bij haar minderjarige zoon [naam], voor de duur van drie maanden;
- draagt verweerder op € 160,- te betalen aan eiseres als vergoeding voor het betaalde griffierecht;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten en draagt verweerder op € 1.062,- te betalen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.W.S. Kiliç, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Thelosen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 september 2013.
griffier rechter
afschrift verzonden aan partijen op:
Coll:

RechtsmiddelTegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.