ECLI:NL:RBDHA:2013:13773

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 augustus 2013
Publicatiedatum
16 oktober 2013
Zaaknummer
AWB 13/10435
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het beroep inzake verblijfsvergunning en verzending van besluiten

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 augustus 2013 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van het beroep van eiser, die een aanvraag voor een verblijfsvergunning had ingediend. De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie was verweerder in deze procedure. Eiser had bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van zijn aanvraag en had een verzoek tot voorlopige voorziening ingediend, dat eerder was toegewezen. Het bestreden besluit, waarin het bezwaar van eiser ongegrond werd verklaard, was op 11 februari 2013 verzonden. Verweerder stelde dat het beroep van eiser niet-ontvankelijk was omdat het niet tijdig was ingesteld. De rechtbank onderzocht de werkwijze van het verzendhuis dat door verweerder werd gebruikt voor de verzending van besluiten. De rechtbank oordeelde dat de verzending van het bestreden besluit op 11 februari 2013 aannemelijk was gemaakt en dat eiser geen feiten had gesteld die de ontvangst van het besluit konden betwijfelen. De rechtbank concludeerde dat de beroepstermijn op 12 februari 2013 was aangevangen en dat de laatste dag voor het indienen van het beroep 11 maart 2013 was. Aangezien het beroep op 16 april 2013 was ingediend, was het niet tijdig. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser niet-ontvankelijk en wees een proceskostenveroordeling af.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 13/10435
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 13 augustus 2013 in de zaak tussen

[eiser],

geboren op [geboortedatum], van Nigeriaanse nationaliteit,
eiser,
(gemachtigde: mr. J. de Koning, advocaat te Lisse),
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder,

(gemachtigde: mr. E. Nardelli, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst).

Procesverloop

Bij besluit van 18 oktober 2012 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘gezinsleven met mevrouw[naam], referente, als bedoeld in artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM)’, afgewezen. Tevens is jegens eiser een terugkeerbesluit en een inreisverbod van twee jaar uitgevaardigd. Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Daarnaast heeft eiser de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen die ertoe strekt verweerder te verbieden hem uit te zetten totdat op het bezwaar is beslist. Bij uitspraak van 18 april 2013 (AWB 12/33476) heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank het verzoek toegewezen.
Bij besluit van 8 februari 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit op 16 april 2013 beroep ingesteld.
Verweerder heeft op 18 juli 2013 een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 juli 2013. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.J. Baaij, kantoorgenoot van zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Ten aanzien van de ontvankelijkheid van het beroep:
1.
In het verweerschrift en ter zitting heeft verweerder zich primair op het standpunt gesteld dat het beroep niet-ontvankelijk is aangezien het niet tijdig is ingesteld. Volgens verweerder is het bestreden besluit op de juiste wijze op 11 februari 2013 verzonden en bekendgemaakt. De verzending geschiedt via het zogenaamde verzendhuis, dat besluiten per post verzendt. De werkwijze van het verzendhuis is als volgt uiteengezet door verweerder.
“De gebruiker maakt, na het voltooien van het besluit, een verzendopdracht aan en kiest hierbij voor verzendhuis. Vervolgens klikt de gebruiker op verzenden. Het digitale systeem van verweerder, INDIGO, voegt de dossierstukken, de begeleidende brief en de beschikking, bij elkaar en zet ze klaar voor het verzendhuis. De status van het bericht is dan ‘aangeboden aan kanaal’. Het verzendhuis draagt er zorg voor dat de stukken geprint worden. Een medewerker legt de stukken in de machine die de stukken vouwt en in een envelop doet. In het adresblok van deze envelop staat een QR-code. Deze code wordt gescand en de software van het verzendhuis zorgt er met behulp van deze code voor dat er een bericht terug naar INDIGO gaat. INDIGO past de status van het bericht aan in ‘bericht verwerkt’ en voegt hier de datum van verzending, de datum dat de code gescand is, aan toe. Hierop doet een medewerker de envelop in een postzak en wordt de beschikking verzonden.”
Naar de mening van verweerder omvat deze methode voldoende waarborgen voor het controleren van de juiste verzending. Zo wordt de status van de verzending op verschillende momenten vastgesteld en wordt pal voor het versturen van de beschikking de envelop nog gescand en pas dan wordt de status van het bericht veranderd in ‘bericht verwerkt’. Ter zitting heeft verweerder nog aangegeven dat de medewerker die de QR code scant, ook degene is die de envelop in een postzak doet.
2.
Ter zitting is namens eiser naar voren gebracht dat er in de door verweerder overgelegde print van verzending weliswaar staat vermeld ‘bericht verwerkt’, maar dat dit niet betekent dat het bestreden besluit ook is verzonden. Verweerder dient een besluit per fax dan wel per aangetekend schrijven te verzenden.
3.
De rechtbank verwijst naar een uitspraak van 10 mei 2011 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ECLI:NL:RVS:2011:BQ4617) waarin het volgende is overwogen.
“De hoogste bestuursrechters hanteren alle als uitgangspunt (zie voor een uitspraak van de Afdeling de uitspraak van 18 augustus 2010 in zaak nr. 201000189/1/H3, www.raadvanstate.nl) dat, in het geval van niet aangetekende verzending van een besluit of een ander rechtens van belang zijnd document, het bestuursorgaan aannemelijk dient te maken dat het desbetreffende stuk is verzonden. De omstandigheid dat per post verzonden stukken in de regel op het daarop vermelde adres van de geadresseerde worden bezorgd, rechtvaardigt het vermoeden van ontvangst van het besluit of ander relevant document op dat adres. Dit brengt mee dat het bestuursorgaan in eerste instantie kan volstaan met het aannemelijk maken van verzending naar het juiste adres.Indien het bestuursorgaan de verzending naar het juiste adres aannemelijk heeft gemaakt, ligt het vervolgens op de weg van de geadresseerde voormeld vermoeden te ontzenuwen. Hiertoe dient de geadresseerde feiten te stellen op grond waarvan de ontvangst redelijkerwijs kan worden betwijfeld.”
3.1
Met het systeem van het verzendhuis, zoals door verweerder uiteengezet en toegelicht, in combinatie met de print acht de rechtbank het in dit geval voldoende aannemelijk dat het bestreden besluit op 11 februari 2013 naar het juiste adres, in dit geval het adres van de gemachtigde, is gezonden. Het standpunt van eiser ter zitting dat een besluit per fax of aangetekend verzonden moet worden volgt de rechtbank niet nu van deze eis ook niet blijkt uit de jurisprudentie. Dat verweerder geen afschrift van het bestreden besluit naar de rechtbank heeft verzonden, zegt, anders dan eiser meent, naar het oordeel van de rechtbank niets over het op de juiste wijze verzenden van het bestreden besluit aan de gemachtigde van eiser. De stelling dat het in de voorliggende zaak een 24uurs beschikking betreft en verweerder die altijd aangetekend dan wel per fax verzendt in verband met het tijdig kunnen indienen van een voorlopige voorziening, is door verweerder gemotiveerd bestreden en leidt niet tot een ander oordeel.
3.2
Nu het bestuursorgaan de verzending aannemelijk heeft gemaakt, is het aan eiser om feiten te stellen op grond waarvan de ontvangst kan worden betwijfeld. Eiser heeft geen feiten gesteld op grond waarvan de ontvangst redelijkerwijs kan worden betwijfeld.
4.
In afwijking van artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een beroepschrift op grond van artikel 69, eerste lid, Vreemdelingenwet 2000 (Vw) vier weken. De termijn vangt ingevolge artikel 6:8, eerste lid, van de Awb aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. Op grond van artikel 6:9, eerste lid, van de Awb is een bezwaar- of beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. In artikel 6:11 van de Awb is bepaald dat ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend beroepschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege blijft indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
5.
Vaststaat dat het bestreden besluit op 11 februari 2013 is verzonden aan de gemachtigde van eiser. Op grond van artikel 6:8 Awb is de beroepstermijn gaan lopen op 12 februari 2013. Op grond van artikel 69, eerste lid, Vw was de laatste dag waarop nog tijdig beroep kon worden ingesteld 11 maart 2013. Nu het beroep van eiser dateert van 16 april 2013, moet geconcludeerd worden dat het beroepschrift niet tijdig is ingediend. Voorts heeft eiser ten aanzien van mogelijke verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding geen gronden, anders dan bovenstaande, aangevoerd.
6.
Gelet op het voorgaande is het beroep niet-ontvankelijk.
7.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.P.W. van de Ven, rechter, in aanwezigheid van mr.
I. Boland, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 augustus 2013.
griffier rechter
afschrift verzonden aan partijen op:
Coll:

Rechtsmiddel