In deze zaak is in geschil of eiser, een Rijnvarende, in 2007 premies voor volksverzekeringen verschuldigd is in Nederland. De rechtbank heeft geoordeeld dat eiser onder het Verdrag Rijnvarenden valt en dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat de Luxemburgse vennootschap [E] het schip feitelijk exploiteerde. De rechtbank heeft daarbij de uitspraak van het Luxemburgse Tribunal Administratif in aanmerking genomen, waarin werd geoordeeld dat [E] niet als scheepsexploitant kan worden aangemerkt. De rechtbank concludeert dat Nederland niet gebonden is aan de E-101 verklaring, omdat het Verdrag Rijnvarenden van toepassing is. Eiser's argument dat de uitspraak op bezwaar niet zorgvuldig is voorbereid, werd verworpen. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd en de belastingaanslag verminderd. Tevens is verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.179 en moet het griffierecht van € 44 aan eiser worden vergoed. De uitspraak is openbaar gedaan op 27 september 2013.