In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 oktober 2013 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, waarbij aan eiser op grond van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) de maatregel van bewaring was opgelegd. Eiser, geboren op 1 juli 1988 en van Angolese nationaliteit, werd op 5 oktober 2013 in de aankomsthal van Rotterdam The Hague Airport door de Koninklijke Marechaussee gevraagd naar zijn identiteitsdocumenten op basis van artikel 4.6 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000). De rechtbank oordeelde dat deze aanwijzing in strijd was met de waarborgen van artikel 50 van de Vw 2000, die vereist dat er een redelijk vermoeden van illegaal verblijf moet zijn voordat een vreemdeling kan worden staande gehouden.
De rechtbank concludeerde dat de luchthaven niet automatisch een veiligheidsrisicogebied is dat het vragen om identiteitsdocumenten rechtvaardigt zonder een redelijk vermoeden. De rechtbank oordeelde dat de gronden voor de maatregel van bewaring niet voldoende waren en dat de staandehouding van eiser onrechtmatig was. Dit leidde tot de onmiddellijke opheffing van de bewaring en de toekenning van schadevergoeding voor de onrechtmatige detentie.
Eiser had recht op schadevergoeding voor de onrechtmatige bewaring, die in totaal € 1.995,- bedroeg, en de rechtbank veroordeelde de Staatssecretaris in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.180,-. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige afweging van belangen bij het opleggen van vrijheidsontnemende maatregelen en de bescherming van de rechten van vreemdelingen.