ECLI:NL:RBDHA:2013:15448

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 oktober 2013
Publicatiedatum
14 november 2013
Zaaknummer
C-09-450303 KG ZA 13-1033
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • H.F.M. Hofhuis
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot afgifte van een BMW in kort geding na oplichting en diefstal

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 oktober 2013 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een Italiaanse eiseres en [gedaagde] Automobielen B.V. De eiseres vorderde de afgifte van haar BMW X5, die zij op 1 september 2012 te koop had aangeboden. De auto werd echter door oplichting weggenomen door een persoon die zich voordeed als een koper. De eiseres had de auto aan deze oplichter meegegeven na ontvangst van een valse cheque. Na aangifte van de oplichting werd de BMW internationaal gesignaleerd als gestolen. De gedaagde partij, [gedaagde] Automobielen B.V., had de BMW op 12 september 2013 gekocht van iemand die zich voordeed als de rechtmatige eigenaar. De rechtbank oordeelde dat de eiseres niet kon aantonen dat de gedaagde partij te goeder trouw was en dat de gedaagde partij niet in strijd had gehandeld met de wet. De rechtbank volgde de restrictieve uitleg van artikel 3:86 lid 3 BW, wat betekent dat alleen een eigenaar die het bezit door diefstal heeft verloren, een beroep kan doen op dit artikel. De vordering van de eiseres werd afgewezen, en zij werd veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team Handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/450303 / KG ZA 13-1033
Vonnis in kort geding van 24 oktober 2013
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats] (Italië),
eiseres,
advocaat mr. P.J.B. van Deurzen te Gouda,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde] Automobielen B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te Nieuwerkerk aan den IJssel, gemeente Zuidplas,
gedaagde,
verschenen in de persoon van haar directeur, [gedaagde].
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als ‘[eiseres]’ en ‘[gedaagde] BV’.

1.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting van 15 oktober 2013 wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
1.1.
[gedaagde] BV handelt in exclusieve auto’s. Directeur van [gedaagde] BV is de heer [gedaagde] (hierna: [gedaagde]). [gedaagde] BV koopt onder meer auto’s in het buitenland.
1.2.
[eiseres] heeft op 1 september 2012 de haar in eigendom toebehorende BMW X5, kleur zwart, met chassisnummer [chassisnummer 1] (hierna: de BMW) op internet te koop aangeboden. Daarop heeft (iemand die zich voordeed als) de heer [A] (hierna: [A]) gereageerd, die heeft verklaard de BMW te willen aankopen voor de heer [B] (hierna: [B]). Hierbij heeft [A] (onder meer) een kopie van het identiteitsbewijs van [B] aan [eiseres] getoond. Op 7 september 2012 heeft [eiseres] met de verkoop ingestemd. Nadat [A] een cheque voor de koopsom van € 33.500,- aan [eiseres] had overhandigd, is de BMW op naam van [B] overschreven en heeft [eiseres] de BMW aan [A] meegegeven.
1.3.
Op 10 september 2012 heeft [eiseres] in Milaan aangifte gedaan tegen [A] omdat de cheque vals bleek te zijn. [B] heeft enkele maanden nadien aangifte gedaan tegen [A] omdat er onrechtmatig gebruik was gemaakt van zijn identiteit.
1.4.
De BMW is na de aangifte van [eiseres] in het Schengen Informatie Systeem (SIS) internationaal gesignaleerd als ‘ontvreemd voertuig’.
1.5.
[gedaagde] BV heeft op 12 september 2013 door middel van een tussenpersoon (hierna: [C]) in Italië de BMW gekocht van iemand die zich heeft voorgedaan als [B]. Zij heeft de BMW vervolgens ingevoerd in Nederland. Op 13 september 2013 heeft [gedaagde] BV twee auto’s van het merk BMX, X5, kleur zwart, ter keuring aangeboden bij de Rijksdienst voor het Wegverkeer (RDW). Een van deze auto’s was de BMW. De andere auto was een BMW met chassisnummer [chassisnummer 2]. Dit chassisnummer wijkt enkel met het laatste cijfer af van het chassisnummer van de BMW.
1.6.
Op 14 september 2012 is bij de politie de melding binnengekomen dat bij [gedaagde] BV een gestolen voertuig zou staan, te weten de BMW. De melding was afkomstig van het Landelijk Informatiecentrum Voertuigcriminaliteit (LIV) omdat ná het aanbieden door [gedaagde] BV van de BMW bij de RDW op 13 september 2013, toen de auto daar al weg was, was gebleken dat het voertuig was gestolen. Eveneens op 14 september 2013 heeft een politie-eenheid [gedaagde] BV bezocht. Nadat een medewerker van [gedaagde] BV de politie in eerste instantie naar de andere zwarte BMW X5 had geleid en [gedaagde] telefonisch aan de politie had meegedeeld geen medewerking aan het onderzoek te willen verlenen, heeft de politie alsnog in een afgesloten werkplaats bij [gedaagde] BV de BMW aangetroffen. Op dat moment waren de stoelen uit en de achterbumper van de BMW verwijderd, zo volgt uit twee processen-verbaal van bevindingen van 14 september 2012. De politie heeft de auto onder [gedaagde] in beslag genomen.
1.7.
[gedaagde] heeft op 8 november 2012 aan (de raadkamer van) deze rechtbank verzocht om opheffing van het beslag op de BMW en teruggave van de BMW aan hem.
1.8.
Bij verzoekschrift van 11 december 2012 heeft [eiseres] aan het Italiaans openbaar ministerie verzocht om teruggave van de BMW aan haar.
1.9.
[eiseres] heeft op 7 februari 2013 een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) bij deze rechtbank ingediend en daarin verzocht het beslag op de BMW onmiddellijk op te heffen en te beslissen dat de BMW aan haar zal worden geretourneerd.
1.10.
Op 14 februari 2013 heeft de Italiaanse officier van justitie op het verzoekschrift als vermeld onder 1.8 aangetekend (in Nederlandse vertaling): “wilt u meedelen dat heden aan de brigade van de Carabinieri te Milaan Magenta is opgedragen het nodige te verrichten voor de toestemming tot afgifte van het voertuig aan [eiseres] via S.I.R.E.N.E. Nederland (…)”.
1.11.
Bij beschikking van 13 augustus 2013 heeft de raadkamer van deze rechtbank, naar aanleiding van het onder 1.7 vermelde verzoek, onder meer overwogen dat:
“(…) niet (kan) worden aangenomen dat er nog sprake is van een strafvorderlijk belang bij handhaving van het beslag.
Dat betekent dat de auto zou moeten worden teruggegeven aan [gedaagde] als degene onder wie deze in beslag is genomen, tenzij [eiseres] redelijkerwijs als rechthebbende ten aanzien van de auto moet worden beschouwd. Op de beantwoording van die vraag is Nederlands recht van toepassing.
Wat zich – voor zover thans te beoordelen – in Italië ten aanzien van de auto heeft afgespeeld, kan op voorhand niet gelden als diefstal in de zin van artikel 3:86 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek, zodat aan [eiseres] in elk geval niet het in dat artikellid bedoelde recht toekomt de auto als haar eigendom op te eisen. (…)
In het kader van de beperkte toetsing van het beklag zijn geen omstandigheden gebleken die maken dat op voorhand moet worden getwijfeld aan de goede trouw van [gedaagde] bij het verkrijgen van de auto en evenmin aan de juistheid van zijn stelling dat hij voor de BMW een bedrag van € 34.500,- heeft betaald. Dat betekent dat ingevolge de in zaken als deze geldende hoofdregel de auto dient te worden teruggegeven aan [gedaagde].(…)”
Het beklag van [eiseres] is door de rechtbank vervolgens ongegrond verklaard. [eiseres] heeft tegen deze beschikking beroep in cassatie ingesteld. De BMW is aan [gedaagde] afgegeven.
1.12.
[gedaagde] BV is in het bezit van een document inhoudende een op 13 september 2012 ondertekende verkoopovereenkomst betreffende de verkoop van de BMW aan de heer [D] (hierna: [D]) voor een bedrag van € 47.500,-. De auto is tot op heden niet aan [D] geleverd. Deze is nog in het bezit van [gedaagde] BV.

2.Het geschil

2.1.
[eiseres] vordert, zakelijk weergegeven, na wijziging van eis ter zitting:
Primair:
- [gedaagde] BV te veroordelen om de BMW weer in originele en goede staat te brengen zoals ten tijde van de verkoop door [eiseres] en dus voorzien van stoelen, bekleding en achterbumper en de BMW af te geven aan [eiseres] met alle daarbij behorende eigendomsbescheiden, binnen twee weken na betekening van dit vonnis, op straffe van verbeurte van een dwangsom;
Subsidiair:
- [gedaagde] BV te veroordelen om aan [eiseres] een bedrag van € 25.000,- te voldoen als voorschot op schadevergoeding;
Primair en subsidiair:
- [gedaagde] BV te veroordelen om aan [eiseres] een bedrag van € 1.110,- aan buitengerechtelijke incassokosten te voldoen;
- [gedaagde] BV in de kosten van deze procedure te veroordelen.
2.2.
Daartoe voert [eiseres] onder meer het volgende aan. Zij is de rechtmatige eigenaresse van de BMW. Deze is door diefstal dan wel oplichting bij haar weggehaald en dient zo spoedig mogelijk weer in haar bezit te worden gesteld. Zij heeft primair het recht van revindicatie, omdat de term diefstal in artikel 3:86 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek (BW) ruim moet worden opgevat. Subsidiair dient de BMW aan haar te worden teruggegeven omdat er geen geldige levering heeft plaatsgevonden. De verkoper was immers beschikkingsonbevoegd. Artikel 3:86 lid 1 BW biedt in een dergelijk geval bescherming aan een verkrijger te goeder trouw, maar van goede trouw was bij [gedaagde] BV geen sprake. [gedaagde] BV heeft in de eerste plaats haar onderzoeksplicht geschonden. Zij heeft namelijk niet aangetoond dat zij voorafgaand aan de aankoop deugdelijk heeft onderzocht of de BMW niet als gestolen geregistreerd stond, hetgeen wel van haar kon worden verwacht. De controles die [gedaagde] BV wel heeft uitgevoerd voldoen geenszins. Verder ontbreekt ieder bewijs dat [gedaagde] BV € 34.500,- voor de BMW heeft betaald. Er is enkel gebleken van een pinopname voorafgaand aan de koop van € 18.500,- en dat is een bedrag ver onder de marktwaarde van de BMW. Een dergelijke bedrag mag in Italië ook niet contant worden betaald. [gedaagde] BV zou daarvan op de hoogte moeten zijn. Het bevreemdt verder dat [gedaagde] BV een tussenpersoon met een dergelijk groot bedrag aan contanten naar Italië stuurt. De omstandigheden waaronder de BMW bij [gedaagde] BV is aangetroffen, bevestigen ook dat [gedaagde] BV niet te goeder trouw is. Ten slotte is het onwaarschijnlijk dat de BMW voor € 47.500,- is doorverkocht. Indien de BMW niet kan worden teruggegeven, dient [gedaagde] BV aan [eiseres] een schadevergoeding te betalen ter grootte van de verkoopprijs van de BMW ten bedrage van € 33.500,- nu het handelen van [gedaagde] BV als een onrechtmatige daad moet worden beschouwd. In deze procedure wordt een voorschot op dit bedrag gevorderd.
2.3.
[eiseres] voert gemotiveerd verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

3.De beoordeling van het geschil

Afgifte van de BMW aan [eiseres]
3.1.
De vraag rijst allereerst of ten tijde van de verkoop van de BMW aan [gedaagde] BV op 12 september 2012, [eiseres] – naar Italiaans recht – nog als eigenaresse van de BMW had te gelden of dat zij de eigendom van de BMW op 7 september 2012 had verloren nadat zij deze had afgegeven aan [A]/[B]. In het laatste geval kan zij de BMW in ieder geval niet als haar eigendom terugvorderen en is de primaire vordering niet voor toewijzing vatbaar. De beantwoording van deze vraag kan echter in het midden blijven als, uitgaande van de veronderstelling dat [eiseres] op 12 september 2012 wel nog als eigenaresse van de BMW had te gelden (zoals zij stelt), de vordering evenmin toewijsbaar is. Dit zal hierna worden toegelicht.
3.2.
De voorzieningenrechter ziet aanleiding als eerste de stellingen van [eiseres] naar Nederlands recht – waarop zij zich in de dagvaarding beroept en die zij ter zitting uitdrukkelijk heeft gehandhaafd – te beoordelen.
Revindicatie
3.3.
[eiseres] heeft betoogd dat de term diefstal in artikel 3:86 lid 3 BW ruim moet worden opgevat, onder verwijzing naar vonnissen van de rechtbank Arnhem van 27 juni 2006 (ECLI:NL:RBARN:2006:AY4918) en van de voorzieningenrechter van die rechtbank van 4 september 2008 (ECLI:NL:RBARN:2008:BF0688). De Hoge Raad heeft echter in zijn beschikking van 15 mei 2001 (ECLI:NL:HR:2001:AB1598) geoordeeld: “(…) De bewoordingen van deze bepaling laten geen ruimte voor de opvatting dat deze bescherming ook toekomt aan de eigenaar die het bezit van de zaak heeft verloren door oplichting, dus op een wijze die voor de toepassing van deze bepaling niet gelijk kan worden gesteld aan diefstal (…)”. Ook het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch heeft in zijn arrest van 28 oktober 2003 (ECLI:NL:GHSHE:2003:AN9548) in die zin geoordeeld en onder verwijzing naar de totstandkoming van het Nieuw Burgerlijk Wetboek overwogen: “(…) Uit het voorgaande volgt dat de wetgever in het thans geldende artikel 3:86 lid 3 BW kennelijk bewust heeft gekozen voor het bezigen van het aan het strafrecht ontleende begrip “diefstal”, zoals dit strafbaar is gesteld bij artikel 310 Wetboek van Strafrecht. Hiermee is niet te verenigen de stelling van [appellante] dat daaronder tevens begrepen moet worden bezitsverlies door het bij artikel 321 W.v.Sr. strafbaar gestelde verduistering (…)”. De voorzieningenrechter volgt deze restrictieve uitleg van artikel 3:86 lid 3 BW, in die zin dat uitsluitend een eigenaar die het bezit van een zaak door diefstal heeft verloren een beroep kan doen op dit artikel en onder het begrip diefstal geen andere vormen van onvrijwillig bezitsverlies, zoals door oplichting of verduistering, mogen worden begrepen. Het standpunt van [eiseres] wordt derhalve verworpen.
Goede trouw
3.4.
[eiseres] heeft subsidiair aan haar vordering ten grondslag gelegd de stelling dat [gedaagde] BV geen beroep kan doen op de derdenbescherming van artikel 3:86 lid 1 BW, omdat zij niet te goeder trouw was bij de overdracht van de BMW aan haar. [gedaagde] BV heeft dit gemotiveerd betwist. Bij de beoordeling van dit geschilpunt staat voorop dat voor toewijzing van de vordering van [eiseres] slechts plaats is, indien met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid moet worden aangenomen dat ook in een eventueel aan te spannen bodemprocedure toewijzing van de vordering te verwachten is. Dit betekent dat de vordering alleen dan kan worden toegewezen indien in voldoende mate aannemelijk is geworden dat de goede trouw bij [gedaagde] BV op het tijdstip van de verkrijging van de BMW ontbrak. Daarvan is naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen sprake. Hiertoe wordt als volgt overwogen.
3.5.
[eiseres] heeft verscheidene omstandigheden genoemd die voor haar bevestigen dat [gedaagde] BV niet te goeder trouw was, maar [gedaagde] BV heeft ten aanzien van al deze omstandigheden een nadere toelichting gegeven, die de voorzieningenrechter voorshands niet onaannemelijk voorkomt. De voorzieningenrechter heeft daarbij mede acht geslagen op de door [gedaagde] BV overgelegde schriftelijke verklaringen van enkele personen die namens haar bij de aankoop van de BMW en de uitgevoerde controles zijn betrokken. [eiseres] stelt terecht dat deze verklaringen niet onder ede zijn afgelegd, maar dat maakt ze, binnen het beperkte kader van dit kort geding, nog niet zonder waarde, zoals [eiseres] heeft betoogd. De voorzieningenrechter ziet op voorhand geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de verklaringen.
3.6.
In het bijzonder acht de voorzieningenrechter voldoende aannemelijk geworden dat [gedaagde] BV vóór de aankoop van de BMW op websites die publiekelijk toegankelijk zijn, heeft gecontroleerd of heeft laten controleren of de auto niet als gestolen stond geregistreerd en ook navraag hiernaar heeft gedaan bij de RDW. De stelling van [gedaagde] BV dat hieruit geen ‘hit’ is voortgekomen, vindt bevestiging in het vaststaande feit dat de BMW na de invoer in Nederland door [gedaagde] BV bij de RDW ter keuring is aangeboden, waarbij zich ook geen problemen voordeden. Pas na die controle, nadat de auto al weer was vertrokken, is gebleken dat de auto was gestolen, zo blijkt uit hetgeen onder 1.6 is vermeld. Uit de stukken is ook niet gebleken op welke datum de BMW werkelijk als ontvreemd voertuig in het voor eenieder toegankelijke Schengensysteem zichtbaar is geworden. In het bijzonder heeft [eiseres] na de toelichting van [gedaagde] BV niet nader toegelicht welk – publiek toegankelijk – register door [gedaagde] BV had moeten worden geraadpleegd.
3.7.
[gedaagde] BV heeft verder ten aanzien van het door haar voor de BMW betaalde bedrag van € 34.500,- verklaard dat zij als autobedrijf veelal aanzienlijke bedragen in kas heeft en dat zij daarmee een pinopname van € 18.500,- heeft aangevuld tot € 34.500,-. Ook dit acht de voorzieningenrechter niet zodanig onaannemelijk dat op voorhand moet worden aangenomen dat [gedaagde] BV slechts € 18.500,- voor de BMW heeft betaald, hetgeen inderdaad verdacht laag zou zijn, zoals [eiseres] stelt. [gedaagde] BV heeft daarbij opgemerkt dat volgens haar informatie een dergelijk bedrag contant mag worden betaald in Italië mits aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan, waaraan zij zich heeft gehouden. Dit heeft bij eerdere transacties ook nooit problemen opgeleverd, aldus [gedaagde] BV. [eiseres] heeft vervolgens haar stelling dat [gedaagde] BV de wet heeft overtreden niet nader geadstrueerd. Verder ziet de voorzieningenrechter niet in hoe de omstandigheid dat [gedaagde] BV een zodanig vertrouwen stelt in [C] dat zij hem de koopsom heeft toevertrouwd en de koop heeft laten sluiten, kan leiden tot het oordeel dat [gedaagde] BV bij de overdracht niet te goeder trouw was. De omstandigheden waaronder de BMW bij [gedaagde] BV is gevonden, kunnen, mede in het licht van de nadere toelichting van [gedaagde] BV hierover, evenmin tot dat oordeel leiden. [gedaagde] BV heeft verklaard dat de stoelen uit de BMW waren gehaald om stoelverwarming te kunnen aanbrengen – op verzoek van [D] – en dat de achterbumper gerepareerd moest worden. [D] heeft in zijn verklaring ook melding gemaakt van deze afspraken. [gedaagde] BV heeft ten slotte toegelicht dat de houding van [gedaagde] en van haar desbetreffende medewerker jegens de politie voortkwam uit irritatie wegens het gedrag van de politie, die niet duidelijk wilde zeggen wat er aan de hand was. Daargelaten of dit een dergelijke houding rechtvaardigt, kan uit deze gang van zaken niet zonder meer worden afgeleid dat [gedaagde] BV niet te goeder trouw was. Ten slotte is de toelichting van [gedaagde] BV dat de met [D] overeengekomen verkoopsom van € 47.500,- niet afwijkend hoog is, niet onaannemelijk, gelet ook op de door haar verrichte werkzaamheden en de bij de invoer in Nederland verschuldigde BPM van ongeveer € 10.000,-.
3.8.
De stellingen van [eiseres] ter toelichting op haar standpunt dat zij – naar Nederlands recht – recht heeft op teruggave van de BMW kunnen derhalve niet worden gevolgd.
3.9.
Op de verkoop van de BMW aan [gedaagde] BV, die op 12 september 2012 in Italië heeft plaatsgevonden, is naar het oordeel van de voorzieningenrechter echter geen Nederlands, maar Italiaans recht van toepassing. [eiseres] heeft niets gesteld over de inhoud van het Italiaanse recht op deze punten en zij heeft niet onderbouwd op welke grond haar vorderingen naar Italiaans recht toewijsbaar zijn. De voorzieningenrechter zal de vorderingen derhalve afwijzen, waarbij hij er voorshands van uitgaat – mede gelet op het beperkte karakter van deze procedure – dat het Italiaanse recht op deze punten grotendeels overeenkomt met het Nederlandse recht, en daarvan in elk geval niet ten nadele van een te goeder trouw zijnde verkrijger afwijkt.
Voorschot op schadevergoeding
3.10.
[eiseres] heeft zich op het standpunt gesteld dat, als de BMW niet aan haar wordt afgegeven, [gedaagde] BV aansprakelijk is voor de schade die zij hierdoor lijdt, nu het handelen van [gedaagde] BV als een onrechtmatige daad jegens haar moet worden beschouwd. In de stukken heeft [eiseres] gesteld dat het onrechtmatig handelen van [gedaagde] BV is gelegen in de omstandigheid dat [gedaagde] BV de BMW heeft doorverkocht terwijl de goede trouw bij haar ontbrak. Nu zoals voormeld niet in voldoende mate aannemelijk is geworden dat de goede trouw bij [gedaagde] BV op het tijdstip van de verkrijging van de BWM ontbrak, kan op basis hiervan ook geen onrechtmatig handelen worden aangenomen. Ter zitting heeft [eiseres] haar stellingen in deze zin aangevuld dat [gedaagde] BV onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld door de herkomst van de BMW niet voldoende te verifiëren. Ook dat standpunt is hiervoor reeds verworpen, zodat deze vordering niet voor toewijzing vatbaar is.
Buitengerechtelijke kosten en proceskosten
3.11.
Nu de primaire en subsidiaire vordering zullen worden afgewezen, komt ook de vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten niet voor toewijzing in aanmerking. [eiseres] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding.

4.De beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het gevorderde af;
- veroordeelt [eiseres] in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van [gedaagde] BV begroot op € 1.836,-- aan griffierecht.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.F.M. Hofhuis en in het openbaar uitgesproken op 24 oktober 2013.
ts