6.De richtlijn is geïmplementeerd in het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000).
Op grond van artikel 8.7, eerste lid, van het Vb 2000 is “paragraaf 2 EG/EER” van toepassing op vreemdelingen die de nationaliteit bezitten van een staat die partij is bij het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap of bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, dan wel van Zwitserland, en die zich naar Nederland begeven of in Nederland verblijven.
Op grond van artikel 8.12, eerste lid, van het Vb 2000 heeft de vreemdeling als bedoeld in artikel 8.7, eerste lid, van het Vb 2000, voor zover hier van belang, langer dan drie maanden na inreis rechtmatig verblijf in Nederland, indien hij:
a. in Nederland werknemer of zelfstandige is dan wel Nederland is ingereisd om werk te zoeken en kan bewijzen dat hij werk zoekt en een reële kans op werk heeft;
b. voor zichzelf en zijn familieleden beschikt over voldoende middelen van bestaan en over een verzekering die de ziektekosten in Nederland volledig dekt.
In de Nota van toelichting bij het Besluit van 24 april 2006, houdende wijziging van het Vreemdelingenbesluit 2000 in verband met de implementatie van Richtlijn 2004/38/EG
van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij
verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun
familieleden (Staatsblad 2006, 215) staat het volgende.
“ (…)
De artikelen 8.12 tot en met 8.16 van het Vb 2000 zien op het verblijfsrecht langer dan drie maanden. Onderdanen van EU- en EER-lidstaten hebben onder bepaalde voorwaarden het recht om voor een periode langer dan drie maanden in Nederland te verblijven als werknemer, zelfstandige, economisch niet-actieve of student (artikel 7, eerste lid, van de richtlijn). Dat recht hebben zij uiteraard ook direct na inreis indien zij op dat moment aan de voorwaarden voldoen. Zij worden in geen geval verwijderd indien de burger van de Unie arbeid als zelfstandige of in loondienst verricht of naar Nederland is gekomen om werk te zoeken, nog steeds werkzoekende is en een reële kans maakt om dat te vinden (artikel 14, vierde lid, van de richtlijn).
blz. 22
(…)
In artikel 8.12 is opgenomen in welke gevallen een onderdaan van een EU- of EER-lidstaat ook na de eerste fase van drie maanden verblijfsgerechtigd is. Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de richtlijn heeft iedere burger van de Unie het recht gedurende meer dan drie maanden op het grondgebied van een andere lidstaat te verblijven, indien hij in het gastland werknemer of zelfstandige is. De werkzoekende heeft ook het recht om gedurende meer dan drie maanden in het gastland te verblijven, zij het dat die dat recht ontleent aan artikel 14, vierde lid, onder b, van de richtlijn. In de voorheen ingevolge artikel 3.3, eerste lid, onder d, van het besluit geldende «vrije termijn» van zes maanden, was gedeeltelijk verdisconteerd de mogelijkheid dat de eerste termijn van rechtmatig verblijf wordt verlengd om werk te zoeken. Deze gunstige behandeling
voor werkzoekenden, zoals door de jurisprudentie van het Hof van Justitie
erkend [bijvoorbeeld: de uitspraak van het Hof van Justitie EG van 23 maart 1982, Levin, zaaknummer 53/81 en uitspraak van het Hof van Justitie EG van 3 juni 1986, Kempf, zaaknummer 139/85)], blijft bestaan (zie ook overweging 9 in de preambule van de richtlijn). Dat recht komt de burger van de Unie eveneens toe, indien hij voor zichzelf en voor zijn familieleden over voldoende bestaansmiddelen beschikt om te
voorkomen dat zij tijdens hun verblijf ten laste komen van het sociale bijstandsstelsel van het gastland, en over een verzekering die de ziektekosten in het gastland volledig dekt.
blz. 35
(…)”