ECLI:NL:RBDHA:2013:17696

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 december 2013
Publicatiedatum
13 december 2013
Zaaknummer
AWB 13/15765
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om afgifte artikel 9 document in het kader van de Vreemdelingenwet 2000 met betrekking tot verblijfsrecht van een werkzoekende

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 december 2013 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, een Iraakse nationaliteit houder, en de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. De eiser had een aanvraag ingediend voor een document op basis van artikel 9 van de Vreemdelingenwet 2000, dat rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan bevestigt. De aanvraag werd afgewezen omdat de staatssecretaris van mening was dat de referente, de partner van de eiser, niet voldeed aan de voorwaarden voor het verkrijgen van deze status. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris ten onrechte had nagelaten te onderzoeken of de referente als werkzoekende de hoedanigheid van werknemer had behouden, ondanks dat zij op het moment van de beslissing niet werkte. De rechtbank benadrukte dat de persoonlijke omstandigheden van de referente in de beoordeling betrokken moesten worden, en dat de enkele motivering dat zij niet over voldoende middelen van bestaan beschikte, onvoldoende was. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser gegrond en vernietigde het bestreden besluit, waarbij de staatssecretaris werd opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de uitspraak. Tevens werd de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan de eiser.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats ’s-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 13/15765

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 december 2013 in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. W.H.M. Ummels),
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder

(gemachtigde: mr. J.R. Toussaint).

Procesverloop

Bij besluit van 17 januari 2013 (het primaire besluit) heeft verweerder eisers aanvraag tot het verlenen van een document als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) waaruit het rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan blijkt, afgewezen.
Bij besluit van 23 mei 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Bij brief van 23 juli 2013 heeft
eiser de gronden van het beroep ingediend. Bij brief van 10 oktober 2013 heeft eiser nadere stukken overgelegd.
Bij brief van 17 oktober 2013 heeft verweerder een reactie ingediend op de gronden van het beroep.
Bij brief van 22 oktober 2013 heeft eiser hierop gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 oktober 2013. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Tevens is verschenen referente, [persoon]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.
De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.
Eiser is geboren op 16 augustus 1977 en heeft de Iraakse nationaliteit. Eiser was van
21 september 2007 tot 22 november 2008 in het bezit van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd (categoriaal beschermingsbeleid ten aanzien van Irak).
Eiser heeft een relatie met [persoon] (referente). Zij heeft de Italiaanse nationaliteit. Zij verblijft sinds januari 2010 in Nederland. Op 11 januari 2012 zijn eiser en referente een geregistreerd partnerschap aangegaan.
Verweerder heeft eiser en referente op 4 december 2012 naar aanleiding van de aanvraag van eiser gehoord. Tijdens het gehoor heeft refefente blijkens het daarvan opgemaakte verslag – kort gezegd – verklaard dat zij in 2010 naar Nederland is gekomen om te werken, dat zij hier en daar werkt en dat zij continu aan het solliciteren is om aan ander werk te komen.
Uit informatie van het UWV (Suwinet inkijk) is verweerder ten tijde van het nemen van het primaire besluit gebleken dat referente over de periode 30 juni 2010 tot 2 december 2012 in de maanden juli 2010, december 2011, oktober en november 2012 voldoende inkomen uit reële en daadwerkelijke arbeid heeft gehad en dat referente na 2 december 2012 geen inkomen meer heeft ontvangen.
Bij brief van 14 mei 2013 heeft eiser verweerder een groot aantal sollicitaties van referente doen toekomen, alsook een kopie van de door haar met uitzendbureau Uitgeest gesloten uitzendovereenkomst van 5 maart 2013 en drie salarisspecificaties met betrekking tot werkzaamheden van referente over respectievelijk de periode 4 maart 2013 tot en met
10 maart 2013, 11 maart 2013 tot en met 17 maart 2013 en 18 maart 2013 tot en met
24 maart 2013.
Verweerder heeft in het bestreden besluit weergegeven dat referente met ingang van
1 april 2013 een uitkering krachtens de Wet Werk en Bijstand ontvangt.
Eiser heeft in beroep overgelegd sollicitaties van referente uit mei 2013, twee salarisspecificaties met betrekking tot werkzaamheden van referente over respectievelijk de periode 6 mei 2013 tot en met 12 mei 2013 en 13 mei 2013 tot en met 19 mei 2013, alsook een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd tussen referente en een restaurant van
1 september 2013 en een salarisspecificatie met betrekking tot werkzaamheden van referente over de maand september 2013 bij dat restaurant.
2.
Verweerder heeft de aanvraag van eiser afgewezen, omdat aan referente niet langer de status van gemeenschapsonderdaan kan worden toegekend. Hiertoe heeft verweerder uiteengezet dat eiser niet heeft aangetoond dat referente over reële en daadwerkelijke arbeid beschikt om zichzelf en eiser te onderhouden. In het bestreden besluit heeft verweerder die afwijzing gehandhaafd en uiteengezet dat, wat van de door eiser in bezwaar overgelegde sollicitaties ook zij, een vreemdeling bedoeld in artikel 8.7, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) op grond van artikel 8.12, eerste lid, aanhef en onder a en b, van het Vb 2000 langer dan drie maanden na inreis pas rechtmatig verblijf in Nederland heeft, indien hij voor zichzelf en zijn familieleden beschikt over voldoende middelen van bestaan. Eiser heeft niet gesteld dat referente beschikt over voldoende middelen van bestaan. Om die reden voldoet referente niet aan de criteria genoemd in artikel 8.12, eerste lid, aanhef en onder a en b, van het Vb 2000, zodat eiser niet voldoet aan de vereisten om als familielid van een burger van de Europese Unie langer dan drie maanden rechtmatig in Nederland te verblijven.
3.
Eiser heeft aangevoerd dat verweerder referente ten onrechte niet heeft aangemerkt als rechtmatig in Nederland verblijvende gemeenschapsonderdaan. In bezwaar heeft eiser erop gewezen dat zij actief is op zoek naar werk en zij heeft daartoe een groot aantal sollicitaties overgelegd.
4.
Over deze beroepsgrond overweegt de rechtbank als volgt.
5.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, van richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden, tot wijziging van verordening (EEG) nr. 1612/68 en tot intrekking van richtlijnen 64/221/EEG, 68/360/EEG, 72/194/EEG, 73/148/EEG, 75/34/EEG, 75/35/EEG, 90/364/EEG, 90/365/EEG en 93/96/EEG (richtlijn), getiteld „Verblijfsrecht voor meer dan drie maanden”, heeft, voor zover hier van belang, iedere burger van de Unie het recht gedurende meer dan drie maanden op het grondgebied van een andere lidstaat te verblijven:
a. a) indien hij in het gastland werknemer of zelfstandige is,
b) indien hij voor zichzelf en voor zijn familieleden over voldoende bestaansmiddelen beschikt om te voorkomen dat zij tijdens hun verblijf ten laste komen van het socialebijstandsstelsel van het gastland, en over een verzekering beschikt die de ziektekosten in het gastland volledig dekt.
Ingevolge artikel 14, vierde lid, aanhef en onder b, van de richtlijn kan, in afwijking van de leden 1 en 2 en onverminderd het bepaalde in hoofdstuk VI, in geen geval een verwijderingsmaatregel ten aanzien van burgers van de Unie of hun familieleden worden genomen indien de burgers van de Unie het grondgebied van het gastland zijn binnengekomen om werk te zoeken. In dit geval kunnen zij niet worden verwijderd zolang zij kunnen bewijzen dat zij nog immer werk zoeken en een reële kans maken te worden aangesteld.
6.
De richtlijn is geïmplementeerd in het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000).
Op grond van artikel 8.7, eerste lid, van het Vb 2000 is “paragraaf 2 EG/EER” van toepassing op vreemdelingen die de nationaliteit bezitten van een staat die partij is bij het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap of bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, dan wel van Zwitserland, en die zich naar Nederland begeven of in Nederland verblijven.
Op grond van artikel 8.12, eerste lid, van het Vb 2000 heeft de vreemdeling als bedoeld in artikel 8.7, eerste lid, van het Vb 2000, voor zover hier van belang, langer dan drie maanden na inreis rechtmatig verblijf in Nederland, indien hij:
a. in Nederland werknemer of zelfstandige is dan wel Nederland is ingereisd om werk te zoeken en kan bewijzen dat hij werk zoekt en een reële kans op werk heeft;
b. voor zichzelf en zijn familieleden beschikt over voldoende middelen van bestaan en over een verzekering die de ziektekosten in Nederland volledig dekt.
In de Nota van toelichting bij het Besluit van 24 april 2006, houdende wijziging van het Vreemdelingenbesluit 2000 in verband met de implementatie van Richtlijn 2004/38/EG
van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij
verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun
familieleden (Staatsblad 2006, 215) staat het volgende.
“ (…)
De artikelen 8.12 tot en met 8.16 van het Vb 2000 zien op het verblijfsrecht langer dan drie maanden. Onderdanen van EU- en EER-lidstaten hebben onder bepaalde voorwaarden het recht om voor een periode langer dan drie maanden in Nederland te verblijven als werknemer, zelfstandige, economisch niet-actieve of student (artikel 7, eerste lid, van de richtlijn). Dat recht hebben zij uiteraard ook direct na inreis indien zij op dat moment aan de voorwaarden voldoen. Zij worden in geen geval verwijderd indien de burger van de Unie arbeid als zelfstandige of in loondienst verricht of naar Nederland is gekomen om werk te zoeken, nog steeds werkzoekende is en een reële kans maakt om dat te vinden (artikel 14, vierde lid, van de richtlijn).
blz. 22
(…)
In artikel 8.12 is opgenomen in welke gevallen een onderdaan van een EU- of EER-lidstaat ook na de eerste fase van drie maanden verblijfsgerechtigd is. Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de richtlijn heeft iedere burger van de Unie het recht gedurende meer dan drie maanden op het grondgebied van een andere lidstaat te verblijven, indien hij in het gastland werknemer of zelfstandige is. De werkzoekende heeft ook het recht om gedurende meer dan drie maanden in het gastland te verblijven, zij het dat die dat recht ontleent aan artikel 14, vierde lid, onder b, van de richtlijn. In de voorheen ingevolge artikel 3.3, eerste lid, onder d, van het besluit geldende «vrije termijn» van zes maanden, was gedeeltelijk verdisconteerd de mogelijkheid dat de eerste termijn van rechtmatig verblijf wordt verlengd om werk te zoeken. Deze gunstige behandeling
voor werkzoekenden, zoals door de jurisprudentie van het Hof van Justitie
erkend [bijvoorbeeld: de uitspraak van het Hof van Justitie EG van 23 maart 1982, Levin, zaaknummer 53/81 en uitspraak van het Hof van Justitie EG van 3 juni 1986, Kempf, zaaknummer 139/85)], blijft bestaan (zie ook overweging 9 in de preambule van de richtlijn). Dat recht komt de burger van de Unie eveneens toe, indien hij voor zichzelf en voor zijn familieleden over voldoende bestaansmiddelen beschikt om te
voorkomen dat zij tijdens hun verblijf ten laste komen van het sociale bijstandsstelsel van het gastland, en over een verzekering die de ziektekosten in het gastland volledig dekt.
blz. 35
(…)”
7.
Uit jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie (Hof) volgt dat bij een verblijf van meer dan drie maanden de verkrijging van het verblijfsrecht wordt verbonden aan de in artikel 7, eerste lid, van de richtlijn gestelde voorwaarden, en dat de burgers van de Unie en hun familieleden volgens artikel 14, tweede lid, van de richtlijn, dit recht slechts behouden zolang zij aan die voorwaarden voldoen. In het bijzonder volgt uit punt 10 van de considerans van deze richtlijn dat die voorwaarden met name beogen te voorkomen dat deze personen een onredelijke belasting voor het socialebijstandsstelsel van het gastland vormen (zie de arresten van 21 december 2013, inzake Ziolkowski en Szeja, C-424/10 en C-425/10, punt 40 en 19 september 2013, inzake Brey, C-140/12, punt 54, www.curia.eu).
8.
In het arrest van 12 mei 1998, inzake Martinez Sala (C-85/96, p. 32) heeft het Hof het volgende overwogen:
“In het kader van artikel 48 van het Verdrag en verordening nr. 1612/68 moet als werknemer worden beschouwd, degene die gedurende bepaalde tijd voor een ander en onder diens gezag prestaties levert en als tegenprestatie een beloning ontvangt. Wanneer de arbeidsverhouding is geëindigd, verliest de betrokkene in beginsel zijn hoedanigheid van werknemer. Dit neemt echter niet weg, dat die hoedanigheid bepaalde effecten kan hebben na het eindigen van de arbeidsverhouding, en dat ook iemand die daadwerkelijk werk zoekt als werknemer moet worden aangemerkt (zie in deze zin arresten van 3 juli 1986, Lawrie-Blum, 66/85, Jurispr. blz. 2121, punt 17; 21 juni 1988, Lair, 39/86, Jurispr. blz. 3161, punten 31-36, en 26 februari 1991, Antonissen, C-292/89, Jurispr. blz. I-745, punten 12 en 13).
9.
De Supreme Court van het Verenigd Koninkrijk heeft in de zaak Jessy Saint Prix/Secretary of State for Work and Pensions het Hof op 8 november 2012 onder meer de prejudiciële vraag gesteld of het krachtens artikel 7 van de richtlijn aan een werknemer verleende verblijfsrecht aldus moet worden uitgelegd dat het uitsluitend van toepassing is op diegenen die een bestaande arbeidsverhouding hebben of die (althans in bepaalde omstandigheden) op zoek zijn naar werk. Deze zaak is bij het Hof geregistreerd onder
C-507/12.
10.
Niet in geschil is dat referente ten tijde van het nemen van het bestreden besluit niet werkte. Gezien hetgeen eiser in de bestuurlijke fase heeft aangevoerd en gelet op het arrest Martinez Sala en de redactie van artikel 8.12, eerste lid, aanhef en onder a, van het Vb 2000, heeft verweerder in het bestreden besluit ten onrechte niet onderzocht of referente als werkzoekende toch de hoedanigheid van werknemer heeft behouden (artikel 7, eerste lid, aanhef en onder a, van de richtlijn en artikel 8.12, eerste lid, aanhef en onder a, van het Vb 2000) dan wel moet worden aangemerkt als een vreemdeling die Nederland is ingereisd om – kort gezegd – werk te zoeken (artikel 8.12, eerste lid, aanhef en onder a, van het Vb 2000) en aldus over een verblijfsrecht voor meer dan drie maanden beschikt. De enkele motivering in het bestreden dat referente niet over voldoende middelen van bestaan beschikt schiet dan ook te kort. Voor zover verweerder in weerwil van de redactie van artikel 8.12, eerste lid aanhef en onder a, van het Vb 2000 (en artikel 7, eerste lid, aanhef en onder a, van de richtlijn) meent dat ook in deze bepaling moet worden gelezen dat burgers van de Unie en hun familieleden geen onredelijke belasting voor het socialebijstandsstelsel van het gastland mogen vormen, zoals wellicht lijkt te volgen uit het hiervoor aangehaalde arrest Ziolkowski en Szeja (punt 40), moet worden geoordeeld dat uit het hiervoor aangehaalde arrest Brey (punten 64 tot en met 71) volgt dat bij die beoordeling ook de persoonlijke omstandigheden van de situatie van referente moeten worden betrokken. Verweerder heeft die persoonlijke omstandigheden ten onrechte niet onderzocht.
11.
Dit betekent dat de beroepsgrond slaagt.
12.
De beroepsgrond van eiser dat verweerder hem ten onrechte niet heeft gehoord naar aanleiding van zijn bezwaarschrift, treft ook doel. Gezien het welslagen van de vorige beroepsgrond was geen sprake van een kennelijk ongegrond bezwaar, zodat verweerder niet met toepassing van artikel 7:3, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van het horen van eiser in bezwaar heeft kunnen afzien.
13.
De beroepsgrond van eiser dat het bestreden besluit in strijd is met zijn recht op bescherming van zijn gezins- en familieleven in het kader van artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) slaagt niet. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (onder meer de uitspraak van 3 januari 2013, ECLI:NL:RVS:2013:BY8254) geldt ingevolge artikel 9, eerste lid, van de Vw 2000 dat de afgifte van het daarin bedoelde document geen verdere strekking heeft dan dat het bestaan van rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan wordt bevestigd en de beoordeling van een beroep op artikel 8 van het EVRM dan ook nimmer kan leiden tot het gevraagde document. Eiser dient, indien hij zijn aanspraak op verblijf met het oog op artikel 8 van het EVRM beoordeeld wenst te zien, een daartoe strekkende aanvraag in te dienen.
14.
Het beroep is dus gegrond en het bestreden besluit moet worden vernietigd wegens strijd met de artikelen 3:2 (zorgvuldige voorbereiding), 7:2 (hoorplicht) en 7:12, eerste lid, (motivering) van de Awb.
15.
De rechtbank acht gezien het voorgaande geen termen aanwezig het geschil finaal te beslechten dan wel de bestuurlijke lus toe te passen. Wel zal de rechtbank verweerder opdragen met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit op bezwaar te nemen. Meer in het bijzonder dient verweerder eiser naar aanleiding van diens bezwaarschrift te horen en het onderzoek te verrichten zoals hiervoor weergegeven in rechtsoverweging 10. Voor zover verweerder – na daartoe onderzoek te hebben verricht – meent dat referente als werkzoekende niet de hoedanigheid van werknemer heeft behouden en niet kan worden aangemerkt als een vreemdeling die Nederland is ingereisd om werk te zoeken, dan dient verweerder te beoordelen of referente als economisch niet-actieve burger van de Unie over een verblijfsrecht voor meer dan drie maanden beschikt (artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, van de richtlijn). Bij de beoordeling of referente al dan niet over voldoende bestaansmiddelen beschikt en al dan niet een onredelijke belasting vormt voor het socialebijstandsstelsel, dient verweerder, zoals hiervoor reeds overwogen, ook de persoonlijke situatie van referente te betrekken.
16.
De rechtbank ziet aanleiding te bepalen dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht van € 160,00 vergoedt.
17.
De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 944,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 472,00 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van
hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 160,00 aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 944,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Venekamp, rechter, in aanwezigheid van
drs. W. Smeding, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
9 december 2013.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.