In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 december 2013 uitspraak gedaan in het hoger beroep van eiser, een Iraanse nationaliteit hebbende vreemdeling, tegen de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. Eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, die eerder was afgewezen. De rechtbank oordeelde dat eiser aannemelijk had gemaakt dat hij, als gevolg van zijn bekering tot het christendom, bij terugkeer naar Iran een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De rechtbank stelde vast dat de vreemdeling zich al gedurende een lange periode zonder verblijfstitel in Nederland bevond en dat er nieuw gebleken feiten waren die de eerdere afwijzingen in twijfel trokken. De rechtbank oordeelde dat het standpunt van de staatssecretaris, dat de eerdere besluiten in rechte vaststonden en dat er geen reden was om de asielaanvraag opnieuw te beoordelen, niet voldeed. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg de staatssecretaris op om een nieuw besluit te nemen, waarbij rekening gehouden moet worden met de nieuwe feiten en de situatie van eiser.