ECLI:NL:RBDHA:2013:19215

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 oktober 2013
Publicatiedatum
6 maart 2014
Zaaknummer
AWB 13-25980, AWB 13-25802, AWB 13-25810, AWB 13-25808
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M. Stapels-Wolfrat
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen vrijheidsbeperkende maatregelen op grond van artikel 56 van de Vreemdelingenwet

In deze zaak hebben eisers, een gezin van Angolese nationaliteit, beroep ingesteld tegen vrijheidsbeperkende maatregelen die hen zijn opgelegd op grond van artikel 56 van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft op 21 oktober 2013 uitspraak gedaan. De eisers verbleven al zeven jaar in een asielzoekerscentrum (azc) in 's-Gravendeel en zijn in januari 2013 overgeplaatst naar een azc in Venlo. De maatregelen zijn opgelegd omdat eisers geen rechtmatig verblijf hebben en er een risico op onttrekking aan het toezicht zou zijn. De rechtbank oordeelt echter dat de motivering van verweerder onvoldoende is en dat er geen zorgvuldige belangenafweging heeft plaatsgevonden. De rechtbank stelt vast dat de omstandigheden die aan de maatregelen ten grondslag liggen feitelijk niet onjuist zijn, maar onvoldoende zijn om het belang van de openbare orde te rechtvaardigen. De rechtbank vernietigt de bestreden besluiten en verklaart de beroepen gegrond. Tevens worden de verzoeken om schadevergoeding afgewezen, omdat niet is gebleken dat de maatregelen tot schade hebben geleid. De rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 944,-. De verzoeken om een voorlopige voorziening worden afgewezen, nu de hoofdzaak is beslist.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 13/25802, AWB 13/25808, AWB 13/25810 en AWB 13/25980
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter van 21 oktober 2013 in de zaken tussen
[eiser 1], geboren op [1969], (verzoeker/eiser) en[eiser 2],
geboren op [1971](verzoekster/eiseres)
,mede ten behoeve van de minderjarige kinderen,
[eiser 3], geboren op [1996] en [eiser 4], geboren op [2002],
allen van gestelde Angolese nationaliteit,hierna gezamenlijk te noemen: eisers
(gemachtigde: mr. C.J. Ullersma),
en

de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder

(gemachtigde: mr. N.S. Hilbrink).

Procesverloop

Bij besluiten van 8 oktober 2013 heeft verweerder met toepassing van artikel 56 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) aan eiser en de minderjarige kinderen de verplichting opgelegd met ingang van 11 oktober 2013 te verblijven in de gemeente [woonplaats] en aan eiseres en de minderjarige kinderen de verplichting opgelegd met ingang van 11 oktober 2013 te verblijven in de gemeente [woonplaats] (de bestreden besluiten). Ter zitting heeft verweerder verklaard dat in het besluit dat aan eiser en de minderjarige kinderen is opgelegd, abusievelijk staat vermeld dat zij dienen te verblijven in de gemeente [woonplaats] in plaats van de gemeente [woonplaats].
Tegen deze besluiten hebben eisers beroep ingesteld bij de rechtbank, geregistreerd onder zaaknummers AWB 13/25810 en AWB 13/25980. Daarbij is verzocht om schadevergoeding. Verder hebben eisers de voorzieningenrechter van de rechtbank verzocht een voorlopige voorziening te treffen die ertoe strekt dat het besluit tot oplegging van de vrijheidsbeperkende maatregel en tot overplaatsing wordt geschorst, totdat op de beroepen is beslist. Deze verzoeken zijn geregistreerd onder zaaknummers AWB 13/25802 en AWB 13/25808.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 oktober 2013. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Over de beroepen
1.
Eisers hebben verklaard dat zij sinds september 2000 in Nederland verblijven en dat zij zeven jaar in het asielzoekerscentrum (azc) in ’s-Gravendeel hebben gewoond. Omdat dit azc werd gesloten zijn zij in januari 2013 overgeplaatst naar het azc in Venlo. Eisers hebben gesteld dat dochter[eiser 3] haar VWO op het [school 2] is blijven voortzetten en zij doordeweeks bij een docente logeert. Zoon [eiser 4] gaat sinds 8 januari 2013 in Venlo naar de [school 1]. Verder hebben eisers verklaard dat hun asielaanvraag is afgewezen en hun asielprocedure in 2006 is afgerond. De in september 2010 ingediende aanvragen voor een verblijfsvergunning regulier op grond van schrijnendheid respectievelijk medische behandeling zijn ook afgewezen, welke zaken nu in hoger beroep aanhangig zijn bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS). De op 29 mei 2013 ingediende aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘overgangsregeling langdurig verblijvende kinderen’ (het kinderpardon) is bij besluit van 27 augustus 2013 afgewezen. Hiertegen hebben eisers bezwaar gemaakt en daarnaast hebben zij een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening bij deze rechtbank ingediend.
2.
Ingevolge artikel 56, eerste lid, van de Vw kan door verweerder overeenkomstig bij algemene maatregel van bestuur te geven regels, indien het belang van de openbare orde of de nationale veiligheid zulks vordert, de vrijheid van beweging worden beperkt van de vreemdeling die:
a. geen rechtmatig verblijf heeft;
b. rechtmatig verblijf heeft op grond van artikel 8, met uitzondering van de onderdelen b, d en e.
3.
Ingevolge artikel 5.1, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 kan de maatregel van beperking van vrijheid van beweging, bedoeld in artikel 56, eerste lid, van de Vw, bestaan uit:
a. een verplichting zich bij verblijf in Nederland in een bepaald gedeelte van Nederland te bevinden, of
b. een verplichting zich te houden aan een verbod om zich in een bepaald gedeelte of bepaalde gedeelten van Nederland te bevinden.
4.
Verweerder heeft aan eisers de vrijheidsbeperkende maatregel op grond van artikel 56, eerste lid, van de Vw opgelegd met de overweging dat het belang van de openbare orde dit vordert en daarbij tevens van belang geacht dat eisers:
a. geen vaste woon- of verblijfplaats hebben noch over voldoende middelen van bestaan beschikken waardoor het gevaar bestaat dat eisers zich aan uitzetting zullen onttrekken;
b. andere reden: geen recht op reguliere opvang na afwijzing in het kader van het kinderpardon.
5.
Volgens verweerders beleid verwoord in paragraaf A5/5 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) – voor zover hier van belang – kan de maatregel in beginsel in ieder geval worden opgelegd aan de vreemdeling van wie de aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is afgewezen en ook aan de vreemdeling die een vertrekplicht heeft en die voorafgaande aan de maatregel in de opvang van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) of gemeentelijke (nood)opvang heeft verbleven. Aan een gezin met minderjarige kinderen wordt gedurende (een deel van de periode) waarin het vertrek wordt voorbereid een maatregel op grond van artikel 56 Vw opgelegd als aan een van de volgende voorwaarden wordt voldaan: er is sprake van gevaar voor de openbare orde of nationale veiligheid – ook als op grond daarvan tot vrijheidsontneming zou kunnen worden overgegaan, het vertrek van het gezin kan niet binnen veertien dagen worden gerealiseerd, het gezin heeft voorafgaande aan de maatregel in de opvang verbleven of het gezin is in de illegaliteit aangetroffen. Bij gezinnen met minderjarige kinderen wordt om het vertrek voor te bereiden zo veel mogelijk volstaan met het opleggen van een vrijheidsbeperkende maatregel in de vrijheidsbeperkende locatie of een gezinslocatie.
Tot 1 april 2013 was het beleid over de vrijheidsbeperkende maatregel opgenomen in A6/4.3 van de Vc. Gelet op de toelichting bij het besluit van verweerder van 19 december 2012, nummer WBV 2012/25, houdende wijziging van de Vc (Staatscourant 2012, nr 26099), is het beleid op dit punt per 1 april 2013 niet inhoudelijk gewijzigd. Hieruit leidt de rechtbank af dat de maatregel alleen in uitzonderingsgevallen in het kader van de openbare orde of nationale veiligheid wordt opgelegd, waarbij de beginselen van proportionaliteit (doelmatigheid) en subsidiariteit (kan een lichter middel worden toegepast) in acht moeten worden genomen. Dit is door verweerder ook niet bestreden.
6.
Eisers hebben aangevoerd dat de gronden de maatregelen niet kunnen dragen. Zij hebben misschien formeel geen recht op opvang van het COA, maar volgens eisers is dat geen aanleiding om te veronderstellen dat geen opvang geboden wordt. Uit een telefoongesprek tussen de gemachtigde van eisers en een medewerker van het hoofdbureau van het COA blijkt immers dat de opvang alleen wordt beëindigd omdat er een maatregel op grond van artikel 56 van de Vw is opgelegd. Volgens eisers zouden zij alleen geen vaste woon- of verblijfplaats hebben als zij zouden moeten vertrekken, maar volgens het COA is daar geen sprake van. Bovendien heeft verweerder niet onderzocht of eisers ergens anders kunnen verblijven. Eisers hebben ter zitting een e-mail van 11 oktober 2013 overgelegd waarin een naam en adres van een kennis genoemd wordt die eisers wil opvangen. Verder hebben eisers gewezen op een arrest van de Hoge Raad van 21 september 2012 (ECLI:NL:HR:2012:BW5328) waaruit blijkt dat de Staat gehouden is opvang te verlenen aan kinderen. Voorts hebben eisers verwezen naar de uitspraak van de voorzieningenrechter van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, van 9 oktober 2012 (AWB 12/31077, AWB 12/31499, AWB 12/31075 en AWB 12/31076), waaruit blijkt dat de voorzieningenrechter de eerder aan eisers opgelegde maatregelen op grond van artikel 56 van de Vw heeft vernietigd. In die uitspraak is door de voorzieningenrechter geoordeeld dat de grond dat eisers geen recht hebben op reguliere opvang onvoldoende is om een maatregel op grond van artikel 56 van de Vw op te leggen. Verder hebben eisers aangevoerd dat niet gebleken is dat verweerder heeft onderzocht of het in dit geval en op dit moment noodzakelijk zou zijn de maatregelen op te leggen en of niet kan worden volstaan met een lichter middel. Volgens eisers is geen sprake van risico op onttrekking aan het toezicht nu zij immers sinds januari 2013 in het azc in Venlo en daarvoor ruim zeven jaren in het azc in ’s-Gravendeel in het zicht van verweerder hebben verbleven en de kinderen bovendien naar school gaan. Volgens eisers zijn de maatregelen gelet op het voorgaande onvoldoende gemotiveerd en kunnen gelet hierop niet in stand blijven.
7.
Verweerder heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat sprake is van risico op onttrekking aan het toezicht gelet op de gronden die aan de maatregelen ten grondslag liggen. Nu de aanvraag van eisers in het kader van het kinderpardon is afgewezen hebben zij geen recht meer op opvang en hebben zij dus ook geen vaste woon- of verblijfplaats. Er is geen aanleiding voor het opleggen van een lichter middel, nu dit onvoldoende is onderbouwd. Uit het door eisers ter zitting overgelegde e-mailbericht kan volgens verweerder niet worden opgemaakt dat zij op het daarin genoemde adres daadwerkelijk terecht kunnen. Ook de stelling dat[eiser 3] doordeweeks verblijft bij een docente van haar school in Dordrecht is niet onderbouwd.
8.
Dat eisers feitelijk kunnen verblijven in een azc betekent, wat daar ook van zij, niet dat zij beschikken over een vaste woon- of verblijfplaats in de hierbedoelde zin. Verder hebben eisers naar het oordeel van de rechtbank niet voldoende aannemelijk gemaakt dat zij op een andere locatie beschikken over een vaste woon- of verblijfplaats. Evenmin is het de rechtbank gebleken dat eisers zelfstandig beschikken over voldoende middelen van bestaan. Verder overweegt de rechtbank dat niet in geschil is dat eisers formeel geen recht meer hebben op opvang. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de door verweerder aan de maatregelen ten grondslag gelegde omstandigheden feitelijk niet onjuist zijn. De in de bestreden besluiten weergegeven omstandigheden die verweerder in het kader van de openbare orde van belang acht, zijn naar het oordeel van de rechtbank echter onvoldoende voor het oordeel dat het belang van de openbare orde het opleggen van onderhavige maatregelen vordert. De door verweerders gemachtigde ter zitting gegeven toelichting is onvoldoende voor een ander oordeel en daartoe overweegt de rechtbank het volgende. Zoals al in rechtsoverweging 5 is weergegeven, kunnen de onderhavige maatregelen alleen in uitzonderingsgevallen in het kader van de openbare orde of nationale veiligheid worden opgelegd, waarbij de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit in acht worden genomen. Naar het oordeel van de rechtbank is de door verweerder in de maatregelen gegeven motivering, die ter zitting is toegelicht, een onvoldoende op de zaak van eisers toegesneden motivering. Daarbij acht de rechtbank van belang dat eisers onweersproken hebben gesteld dat zij al zeven jaar in het azc in ’s-Gravendeel hebben verbleven en sinds januari van dit jaar in het azc in Venlo verblijven, dat de kinderen naar school gaan en dat zij immer in het zicht zijn geweest van verweerder. Verder overweegt de rechtbank dat het verslag van het vertrekgesprek van 26 september 2013, waarin aan eisers het voornemen kenbaar is gemaakt om hen op grond van artikel 56 van de Vw over te plaatsen naar een gezinslocatie, en de bestreden besluiten geen blijk geven van dat door verweerder voorafgaande aan het opleggen van de vrijheidsbeperkende maatregelen is bezien of het belang van de openbare orde ook met het treffen van een lichtere maatregel voldoende zou kunnen worden gewaarborgd.
9.
Verder hebben eisers aangevoerd dat evenmin blijkt van een belangenafweging. Eisers hebben hierbij erop gewezen dat de maatregelen ingrijpend zijn voor hen. Eisers hebben in dit verband – kort samengevat – gewezen op de medische (gezins)problematiek en de nadelige invloed van de overplaatsing middenin het schooljaar van de kinderen. Ter onderbouwing hebben eisers een brief van Stichting Centrum ’45 van 19 september 2012, een e-mailbericht van een gz-psycholoog en psychiater van de Reinier van Arkel groep van 11 oktober 2013, een nieuwsbrief van de [school 1] van 2 oktober 2013, een brief van de directeur van de [school 1] in Venlo van 11 oktober 2013, een brief van de locatiedirecteur van het [school 2] Dordrecht van 11 oktober 2013 en een brief van[eiser 3] overgelegd. Verder hebben eisers gewezen op een rapportage van Defence for Childeren van 11 oktober 2013. Ook gelet hierop zijn de maatregelen volgens eisers onvoldoende gemotiveerd en kunnen gelet hierop niet in stand blijven.
10.
Verweerder heeft ter zitting verklaard dat wel een belangenafweging is gemaakt. Verweerder heeft erop gewezen dat medische zorg aanwezig is in de vrijheidsbeperkende locatie en dat eiser zijn behandelend arts kan bezoeken door schorsing van de meldplicht aan te vragen. Verder is er volgens verweerder in de gezinslocatie aandacht voor kinderen en wordt daar zo goed mogelijk mee omgegaan. Klachten over leefomstandigheden kunnen volgens verweerder in een civiele procedure aan de orde worden gesteld. In dat verband heeft verweerder verwezen naar een vonnis in kort geding van de voorzieningenrechter in deze rechtbank van 7 november 2012 (ECLI:NL:RBSGR:2012:BY2400).
11.
De rechtbank stelt vast dat uit de bestreden besluiten en de stukken niet blijkt dat verweerder bij oplegging van de maatregelen een belangenafweging heeft gemaakt. Verweerder heeft ter zitting weliswaar gesteld dat een belangenafweging heeft plaatsgevonden, maar verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende duidelijkheid gegeven over welke belangen daarbij zijn betrokken. Zo is ter zitting niet gebleken dat de belangen van de minderjarige kinderen in verband met het opleggen van de maatregel, los van de verblijfsomstandigheden in de gezinslocatie, zijn meegewogen.
12.
Gelet op het voorgaande overweegt de rechtbank dat verweerder de bestreden besluiten onvoldoende zorgvuldig heeft voorbereid en niet deugdelijk heeft gemotiveerd. De beroepen zijn gegrond. Nu de maatregelen nog niet zijn geëffectueerd in afwachting van de uitspraak in deze voorlopige voorziening, vernietigt de rechtbank de bestreden besluiten.
13.
De verzoeken tot het toekennen van schadevergoeding zullen worden afgewezen, nu gesteld noch gebleken is dat de maatregelen bij eisers tot schade hebben geleid.
14.
De rechtbank ziet aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) te veroordelen in de kosten die eisers in verband met de behandeling van de beroepen redelijkerwijs hebben moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 944,- (1 punt voor de samenhangende beroepschriften en 1 punt voor het verschijnen ter zitting; waarde per punt € 472,- en wegingsfactor 1).
Over de verzoeken om een voorlopige voorziening
15.
Gegeven de beslissing in de hoofdzaak is er geen grond meer voor het treffen van de verzochte voorlopige voorziening, zodat de verzoeken worden afgewezen.
16.
De rechtbank ziet aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Awb te veroordelen in de kosten die eisers in verband met de behandeling van de verzoeken om een voorlopige voorziening redelijkerwijs hebben moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 944,- (1 punt voor het indienen van de samenhangende verzoekschriften en 1 punt voor het verschijnen ter zitting; waarde per punt € 472,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de bestreden besluiten van 8 oktober 2013;
- wijst de verzoeken om schadevergoeding af;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 944,-.
De voorzieningenrechter:
- wijst de verzoeken om een voorlopige voorziening af;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 944,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Stapels-Wolfrat, rechter, in aanwezigheid van
S.J. van Ravenhorst, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
21 oktober 2013.
griffier rechter
afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.