2.6Op grond van artikel 42, eerste lid, van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000, voor zover van belang, beslist het bestuursorgaan binnen zes maanden na ontvangst van de aanvraag als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000. Deze termijn kan op grond van artikel 42, vierde lid, dan wel artikel 43 van de Vw 2000 worden verlengd.
3. De rechtbank stelt vast dat verweerder de beslistermijn niet heeft verlengd. Dit betekent dat verweerder uiterlijk op 12 augustus 2011 op de aanvraag had moeten beslissen. Nu verweerder het bestreden besluit heeft ingetrokken, constateert de rechtbank dat de beslistermijn is overschreden. Verweerder heeft dit ook erkend. De rechtbank is voorts van oordeel dat, gelet op de intrekking van het besluit hangende beroep, van eiser niet kon worden gevergd verweerder in gebreke te stellen.
4. Dit betekent dat het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit gegrond is.
5. De rechtbank zal verweerder opdragen alsnog een besluit te nemen op de aanvraag. Verweerder heeft ter zitting verklaard dat één van de redenen om het besluit in te trekken is dat het beroep op het gelijkheidsbeginsel opnieuw beoordeeld dient te worden. Nu al in de aanvullende gronden van beroep van 24 september 2012 een beroep op het gelijkheidsbeginsel is gedaan, ook de intrekking van het besluit van 9 juli 2012 samenhing met een herbeoordeling van het beroep op het gelijkheidsbeginsel en verweerder niet heeft kunnen toelichten wat de eventuele andere aspecten zijn die opnieuw beoordeeld moeten worden, ziet de rechtbank hierin geen aanleiding een langere termijn te bepalen dan is voorzien in artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb. De rechtbank zal wel rekening houden met de mogelijkheid dat verweerder zich genoodzaakt ziet eerst een nieuw voornemen uit te brengen. Dit betekent dat de rechtbank verweerder op grond van artikel 8:55d, eerste en derde lid, zal opdragen binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit op de aanvraag te nemen, dan wel binnen een week na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw voornemen uit te brengen. In dat laatste geval zal de rechtbank verweerder eveneens opdragen binnen een week na ontvangst van de zienswijze alsnog een besluit op de aanvraag te nemen.
6. De rechtbank bepaalt voorts met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb dat verweerder een dwangsom verbeurt voor elke dag waarmee de hiervoor genoemde termijn wordt overschreden. Nu na de eerdere intrekking reeds bij uitspraak van 5 december 2012 een dwangsom van € 100,-- per dag, met een maximum van € 15.000,--, is opgelegd, ziet de rechtbank aanleiding de hoogte van de dwangsom nu te bepalen op € 250,-- per dag, met een maximum van € 37.500,--.
7. Eiser heeft de rechtbank verzocht de dwangsom vast te stellen die verweerder aan hem is verschuldigd. Voor zover eiser hiermee heeft gedoeld op de door de rechtbank in de uitspraak van 5 december 2012 opgelegde dwangsom, oordeelt de rechtbank als volgt. Uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 9 januari 2013 (LJN: BY7986) volgt dat aan de bestuursrechter geen bevoegdheid is toegekend om verweerder te veroordelen tot betaling van een door de rechtbank aan haar uitspraak verbonden dwangsom als bedoeld in artikel 8:55d van de Awb. De rechtbank zal zich dan ook in zoverre onbevoegd verklaren om van het beroep kennis te nemen. Ter beslechting van een geschil over de verschuldigdheid van de desbetreffende dwangsom kan eiser zich tot de burgerlijke rechter wenden.
8. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 472,-- (1 punt voor het beroepschrift met een waarde per punt van € 472,-- en een wegingsfactor 1).