8.2.Eiser heeft echter gewezen op verschillende andere, vergelijkbare zaken van hiv-patiënten, waarin wel is geadviseerd tot fysieke dan wel schriftelijke overdracht, terwijl dat in het geval van eiser beide niet is gebeurd. De deskundige, prof. dr. Prins, heeft geen medisch relevante verschillen kunnen vinden tussen deze zaken en eisers situatie. In twee van de door eiser genoemde zaken is zelfs door verschillende BMA-artsen binnen dezelfde zaak verschillend geadviseerd over de noodzaak van de overdracht van de patiënt, zonder dat er een verklaarbare reden voor deze verschillen is gegeven. Tegen die achtergrond is de rechtbank van oordeel dat het BMA-advies ook op dit punt onvoldoende inzichtelijk is. Verweerder heeft dit advies dan ook niet, althans niet zonder een nadere motivering, aan het besluit ten grondslag kunnen leggen.
9. Gelet op hetgeen is overwogen onder 6.4, 7.6 en 8.2 is het bestreden besluit genomen in strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Awb. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken.
10. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
11. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.180,-- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, 0,5 punt voor het verschijnen ter nadere zitting met een waarde per punt van € 472,--, en een wegingsfactor 1).
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak.
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 156,-- (zegge: honderdzesenvijftig euro) aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 1.180,-- (zegge: elfhonderdtachtig euro), te betalen aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J. van Putten, voorzitter, tevens voorzieningenrechter, en mrs. J.T.H. Zimmerman en H.J. Schaberg, rechters, in aanwezigheid van L. Fernández Ferreiro, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 juni 2013.
Afschrift verzonden aan partijen op:
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing. Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.