In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag, betreft het een deelgeschil in het kader van letselschade. Verzoeker, een politieambtenaar, heeft letsel opgelopen tijdens een fysieke vaardigheidstoets op 22 januari 2008. De Regiopolitie heeft dit ongeval aangemerkt als een dienstongeval, waarna verzoeker een ongevallenuitkering van € 16.710,93 heeft ontvangen. Verzoeker heeft Achmea, de aansprakelijkheidsverzekeraar van de Regiopolitie, verzocht om een aanvullende schadevergoeding van € 15.000,-- voor immateriële schade. Achmea heeft echter aangevoerd dat de ongevallenuitkering in mindering moet komen op de te vergoeden immateriële schade, omdat deze uitkering als een voordeel wordt beschouwd in de zin van artikel 6:100 BW.
De rechtbank heeft in haar beoordeling vastgesteld dat de ongevallenuitkering moet worden gekwalificeerd als een uitkering uit hoofde van een sommenverzekering. Dit betekent dat de uitkering niet in mindering kan komen op de immateriële schadevergoeding, omdat de uitkering niet dezelfde schade dekt als waarvoor Achmea aansprakelijk is. De rechtbank heeft ook overwogen dat de ongevallenuitkering uitsluitend strekt tot vergoeding van immateriële schade en dat er geen grond is voor verrekening met de door Achmea te vergoeden schade.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het verzoek van verzoeker afgewezen, omdat de ongevallenuitkering niet in mindering kan komen op de immateriële schadevergoeding. De rechtbank heeft wel de kosten van de procedure begroot en vastgesteld dat deze op € 2.960,46 komen te liggen, die door de verweersters moeten worden vergoed indien verzoeker in een later stadium alsnog aanspraak kan maken op de schadevergoeding.