ECLI:NL:RBDHA:2013:8657

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 juli 2013
Publicatiedatum
17 juli 2013
Zaaknummer
09/446541
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot strafonderbreking van gedetineerde met longziekte wegens gebrek aan luchtzuiveringsinstallatie

In deze zaak vorderde een gedetineerde, die lijdt aan een longziekte, een strafonderbreking van de Staat der Nederlanden. De gedetineerde stelde dat hij recht had op een luchtzuiveringsinstallatie in zijn cel in het Justitieel Medisch Centrum (JMC), omdat hij anders detentieongeschikt zou zijn. De rechtbank Den Haag oordeelde dat er onvoldoende informatie beschikbaar was om te bepalen of de benodigde apparatuur aanwezig was in de cel van de gedetineerde. De medisch adviseur van het JMC had eerder vastgesteld dat de gedetineerde recht had op de juiste voorzieningen, maar de Staat had niet voldoende technische en medische informatie verstrekt om te beoordelen of de apparatuur in de cel vergelijkbaar was met die thuis. De rechtbank gaf de Staat tot 23 juli 2013 de tijd om de ontbrekende informatie aan te leveren, waarna de gedetineerde de gelegenheid kreeg om hierop te reageren tot 29 juli 2013. Pas na deze termijn zou de rechtbank een definitieve beslissing nemen over de vordering tot strafonderbreking.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team Handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/446541 / KG ZA 13-813
Vonnis in kort geding van 17 juli 2013 (bij vervroeging)
in de zaak van
[verdachte],
wonende te [woonplaats],
eiser,
advocaat mr. H.M.S. Cremers te ‘s-Hertogenbosch,
tegen:
de Staat der Nederlanden, het Ministerie van Veiligheid en Justitie,
zetelende te Den Haag,
gedaagde,
advocaat mr. R.W. Veldhuis te Den Haag.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als ‘eiser’ en ‘de Staat’.

1.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting van 16 juli 2013 wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
1.1.
Bij arrest van het Gerechtshof Den Bosch is eiser onder meer veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaar en zeven maanden.
1.2.
In een brief van de Medisch Adviseur van de Staat van 23 september 2011 is opgenomen dat eiser alleen plaatsbaar is in het Justitieel Medisch Centrum (hierna: JMC). In een brief van de Medisch Adviseur van 8 november 2012 is vervolgens onder meer opgenomen:
“(…) Op basis van de gegevens van het JMC én longarts Bronovo, concluderen wij dat de heer [verdachte] voorlopig detentieongeschikt is vanwege het ontbreken van de vereiste voorziening m.b.t. luchtzuivering.
Wij adviseren te onderzoeken of deze luchtzuiveringsinstallatie ergens binnen DJI geplaatst kan worden.”
1.3.
In een brief van Ch.W. Reinking (hierna: Reinking), eerste geneeskundige van het JMC, van 3 december 2012 is onder meer opgenomen:
“(…) Wel is het advies van de longarts dat hij luchtzuiveringsapparatuur nodig heeft. Dit hebben we aan de directie laten weten. De directie heeft opdracht gegeven aan Rijksgebouwendienst om dit te installeren. Recent heb ik de directie de overweging gegeven patiënt te schorsen, omdat het leveren van deze apparatuur blijkbaar langer duurt. De directie heeft schorsing aangevraagd. (…) Zolang deze apparatuur niet beschikbaar is achten wij als artsen van het Justitieel Medisch Centrum, als ook de medische adviseurs van Bureau BIMA hem niet detentiegeschikt. Dit is bekend bij de directie.”
1.4.
Op 10 december 2012 is aan eiser op grond van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (hierna: de Regeling) een strafonderbreking van 90 dagen toegestaan. Eiser heeft in de periode daarna met een zogenaamde enkelband thuis verbleven en heeft zich, toen hij weer zou worden gedetineerd, van de enkelband ontdaan en zich onttrokken aan detentie.
1.5.
Op 11 maart 2013 is een verzoek van eiser om een nieuwe strafonderbreking afgewezen. Aan die beslissing is ten grondslag gelegd dat de benodigde apparatuur “inmiddels is aangeschaft en geïnstalleerd”. Het tegen die beslissing gerichte beroep is door de beroepscommissie van de Raad voor de Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming (hierna: RSJ) op 6 mei 2013 niet-ontvankelijk verklaard omdat eiser zich aan de detentie had onttrokken.
1.6.
Op 25 juni 2013 is eiser weer gedetineerd geraakt. Hij verblijft thans in het JMC.
1.7.
In een verklaring van 11 juli 2013 van Reinking is onder meer opgenomen:
“(…) Hij mag lopen op de gang en hij is aangemeld voor de Instructeur Lichamelijke Oefening (ILO) om te sporten. Hij kan ook naar de bibliotheek, bezoek, luchten, en andere activiteiten volgens het dagprogramma JMC zodat hij niet 23 uur per dag in bed hoeft te liggen.
(…)
De heer [verdachte] voldeed bij opname aan de in- en exclusie criteria te weten goede bloeddruk, pols, geen koorts, geen acute noodzaak totoperatie, opname op IC of hartbewakingsafdeling.
Samenvattend kan ik stellen dat, in lijn met de visie van de longarts J.A. van Noord, betrokkene de juiste apparatuur en voorzieningen heeft alsmede afdoende gebruik kan maken van bewegingsmogelijkheden.
Tussentijdse berichten dat de heer [verdachte] te kampen heeft met benauwdheid en een saturatie (zuurstofgehalte) heeft tussen 83 en 88 berusten niet op de feiten. Recente metingen geven waarden van 97 aan.
Defacto heeft de heer [verdachte] voorzieningen die feitelijk equivalent zijn aan de mogelijkheden thuis. Op deze gronden acht ondergetekende een verblijf in het JMC als gelijkwaardig verantwoord als in de thuissituatie. De mogelijkheid tot bewegingsvrijheid van de patient in combinatie met zijn gezondheidstoestand en de aanvullende medische en verpleegkundige middelen is derhalve geen reden om betrokkene detentieongeschikt te verklaren.
(…)”
1.8.
In een brief van 12 juli 2013 aan mr. Veldhuis heeft de Medisch Adviseur bericht dat hij, afgaande op de verklaring dat het Justitieel Medisch Centrum de luchtzuiveringsinstallatie heeft laten installeren, van mening is dat in het JMC de benodigde zorg kan worden geleverd en dat van detentieongeschiktheid geen sprake meer is.
1.9.
In een ongedateerde email van de justitieel geneeskundige, welke email door de Staat als productie 2 is overgelegd, is opgenomen:
“[verdachte] (…) heeft aangegeven thuis te beschikken over de volgende twee apparaten:
  • chunlan KFR-506 w/a
  • chunlan KFR-356 w/w
anti-allergic electronic filtering de-humidifier
air conditioner hepa control filtering
[verdachte] heeft hiervoor een door de longarts gestelde indicatie.
Kunnen jullie je erover buigen of deze apparatuur in zijn cel geplaatst kan worden en hoe?
Kan deze apparatuur besteld worden en op welke termijn?”

2.Het geschil

2.1.
Eiser vordert – zakelijk weergegeven – dat het de Staat wordt bevolen eiser met onmiddellijke ingang strafonderbreking toe te kennen uit hoofde van het bepaalde in artikel 570b van het Wetboek van Strafvordering (Sv), totdat in de procedure van het gratieverzoek dan wel in enige andere procedure definitief over de detentieongeschiktheid van eiser is beslist. Voorts vordert eiser dat de Staat wordt veroordeeld aan hem bij wijze van voorschot te betalen een bedrag van € 95,- per dag vanaf 26 juni 2013 tot aan de dag waarop de strafonderbreking daadwerkelijk ingaat, dit alles met veroordeling van de Staat in de kosten van het geding.
2.2.
Daartoe voert eiser, samengevat weergegeven, het volgende aan. Op 8 november 2012 is geoordeeld dat eiser wegens het ontbreken van een luchtzuiveringsinstallatie in het JMC of elders, detentieongeschikt is. De medische situatie van eiser is sindsdien niet verbeterd. In het JMC is wel een airconditioning-apparaat geplaatst, maar dat is geen luchtzuiveringsinstallatie zoals eiser nodig heeft. Zolang een dergelijke installatie ontbreekt, moet onverminderd worden geoordeeld dat eiser detentieongeschikt is. Voorts vereist zijn medische situatie dat eiser de nodige lichaamsbeweging krijgt. Thans is hij 23 uur per etmaal op zijn kamer en kan aan die eis evenmin worden voldaan.
2.3.
De Staat voert gemotiveerd verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

3.De beoordeling van het geschil

3.1.
Aangezien eiser aan zijn vordering ten grondslag heeft gelegd dat de Staat jegens hem onrechtmatig handelt, is de burgerlijke rechter, in dit geval de voorzieningenrechter in kort geding, bevoegd van de vordering kennis te nemen.
3.2.
Het meest verstrekkende verweer van de Staat is dat eiser niet-ontvankelijk is in zijn vordering aangezien er voor hem een met voldoende waarborgen omklede rechtsgang bij de RSJ open staat wanneer hij een verzoek tot strafonderbreking zou indienen en dat verzoek zou worden afgewezen.
3.3.
In het petitum van de dagvaarding is sprake van een “strafonderbreking” en is een verwijzing opgenomen naar artikel 570b Sv. Dat duidt erop dat eiser het oog heeft op een strafonderbreking als bedoeld in artikel 37 van de Regeling. Tegen beslissingen op die grond genomen, staat op grond van artikel 570b lid 3 Sv in verbinding met hoofdstuk XIII van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) beroep open bij de beroepscommissie van de RSJ. Op grond van het bepaalde in artikel 73 lid 4 Pbw jo. artikel 66 Pbw kan de voorzitter van de beroepscommissie op verzoek van een klager de beslissing waarop een klaagschrift betrekking heeft, schorsen.
3.4.
De beroepsprocedure bij de RSJ is naar vaste jurisprudentie een met voldoende waarborgen omklede rechtsgang. Dat betekent dat eiser, voor zover hij thans met zijn vordering beoogt te bewerkstelligen wat hij met een procedure bij de RSJ kan bereiken, niet-ontvankelijk zou moeten worden verklaard. Van dat uitgangspunt kan in kort geding worden afgeweken indien een beroepsprocedure bij de RSJ niet op voldoende korte termijn uitsluitsel biedt. Bij die beoordeling zal alsdan ook een rol kunnen spelen wat de mogelijkheden van de voorzitter van de RSJ op de voet van artikel 66 Pbw zijn. De vraag of een uitzondering moet worden gemaakt op het uitgangspunt dat de beroepsprocedure bij de RSJ een met voldoende waarborgen omklede procedure is die de weg naar de burgerlijke rechter afsluit, komt echter eerst aan de orde indien een gedetineerde op de daartoe geëigende weg een verzoek tot strafonderbreking heeft ingediend en dit verzoek is afgewezen. Ontvankelijkheid in kort geding kan immers niet worden gecreëerd door de geëigende procedure niet te benutten.
3.5.
Vaststaat dat de beslissing van 11 maart 2013 onherroepelijk is en dat er door eiser niet een nieuw verzoek tot strafonderbreking op de voet van het bepaalde in artikel 570b Sv is ingediend. In die situatie is er voor de voorzieningenrechter geen ruimte vooruit te lopen op een nog in te dienen aanvraag en op de vraag of een tegen een eventuele afwijzing daarvan ingediend beroepschrift voldoende tijdig door (de voorzitter van) de beroepscommissie van de RSJ zal kunnen worden behandeld. Eiser is voor zover zijn vordering ertoe strekt dat hem strafonderbreking als bedoeld in artikel 570b Sv wordt toegekend dan ook niet-ontvankelijk in zijn vordering.
3.6.
Voor zover de vordering van eiser ertoe strekt dat de tenuitvoerlegging van zijn detentie wordt geschorst in afwachting van de beslissing op een (nog in te dienen) gratieverzoek geldt het volgende. Indien een gratieverzoek is ingediend heeft de minister de mogelijkheid schorsende werking daaraan toe te kennen. Deze in artikel 559a Sv neergelegde bevoegdheid is uitgewerkt in de Beleidsregels betreffende drie specifieke onderdelen van het gratie-instrument (Stcrt. 2011, 1213). De Staat heeft terecht niet betoogd dat eiser, voor zover zijn vordering aldus moet worden begrepen dat de tenuitvoerlegging van de straf wordt geschorst in afwachting van de beslissing op het gratieverzoek, in die vordering niet-ontvankelijk is. De Staat heeft echter evenzeer terecht wel betoogd dat eiser niet heeft gesteld dat een van de in de Beleidsregels genoemde gronden zich voordoet. De voorzieningenrechter voegt daaraan toe dat, zolang er geen gratieverzoek is ingediend, ook niet kan worden beoordeeld of het hoogstwaarschijnlijk is dat dit zal slagen. Wanneer de vordering zo moet worden begrepen dat de tenuitvoerlegging van de straf moet worden geschorst totdat op een nog in te dienen gratieverzoek is beslist, dient deze te worden afgewezen.
3.7.
Een strikte lezing van het petitum brengt aldus mee dat eiser hetzij niet-ontvankelijk moet worden verklaard hetzij dat de vordering moet worden afgewezen. Ter zitting is namens de Staat aangegeven dat aan eiser “de maximale termijn van drie maanden strafonderbreking” is toegekend. Dat brengt mee dat aan eiser op grond van de Regeling in de visie van de Staat kennelijk geen strafonderbreking meer kan worden gegeven. Desgevraagd is namens de Staat vervolgens aangegeven dat, wanneer de Staat zelf van mening zou zijn dat er sprake is van detentieongeschiktheid, in een dergelijke situatie buiten de kaders van de Regeling om door de Advocaat-Generaal de tenuitvoerlegging van de detentie zou kunnen worden geschorst. Hoewel de voorzieningenrechter vaststelt dat in de beslissing van 11 maart 2013 niet is gesteld dat de maximale termijn reeds zou zijn verstreken zal de voorzieningenrechter met de Staat aannemen dat uit artikel 35 van de Regeling voortvloeit dat in totaal maximaal drie maanden strafonderbreking kan worden verleend, en dat de Staat over de bevoegdheid beschikt ook buiten de kaders van de Regeling de tenuitvoerlegging van de straf te schorsen. Aangenomen moet immers worden dat de Staat onrechtmatig handelt wanneer hij een detentieongeschikte veroordeelde gedetineerd zou houden. Tot dergelijk onrechtmatig handelen is de Staat niet gehouden, zodat hij van dergelijk handelen onder omstandigheden tijdelijk kan afzien zonder dat afbreuk wordt gedaan aan het uitgangspunt dat beslissingen van de strafrechter ten uitvoer moeten worden gelegd. De wijze waarop van een dergelijke bevoegdheid gebruik wordt gemaakt is naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet onttrokken aan toetsing door de burgerlijke rechter, aangezien een andere rechtsgang niet open staat (zie in dit verband bijvoorbeeld ook ECLI:NL:RBSGR:2010:BN8619). De voorzieningenrechter begrijpt de vordering van eiser mede in het licht hiervan aldus dat deze er mede toe strekt dat wordt getoetst of de Staat op onrechtmatige wijze weigert gebruik te maken van zijn bevoegdheid de detentie van eiser te schorsen.
3.8.
Bij beoordeling van de aldus begrepen vordering is uitgangspunt dat de Medisch Adviseur op 8 november 2012 heeft geoordeeld dat eiser detentieongeschikt is zolang een “vereiste voorziening m.b.t. luchtzuivering ontbreekt”. De Staat heeft vervolgens beoordeeld welke apparatuur bij eiser thuis staat en is kennelijk van oordeel geweest dat vergelijkbare apparatuur in de kamer van eiser moet worden geïnstalleerd. Beoordeeld moet daarom in de eerste plaats worden of de benodigde apparatuur thans aanwezig is in de kamer waarin eiser is gedetineerd. De Staat betoogt dat dit het geval is en heeft zich in dat verband vooral beroepen op de verklaring van Reinking van 11 juli 2013 en de daarop gebaseerde verklaring van de Medisch Adviseur van 12 juli 2013. Eiser heeft nadrukkelijk betwist dat in zijn kamer apparatuur aanwezig is die gelijk(waardig) is aan de apparatuur die hij thuis heeft en die voor hem nodig is. Meer specifiek betoogt hij dat in zijn kamer een “gewone” airconditioner is geplaatst met een andere en voor hem minder gunstige werking dan de apparatuur die hij thuis in zijn zitkamer en slaapkamer heeft. Gelet op deze nadrukkelijke en gemotiveerde betwisting van eiser is de voorzieningenrechter er thans onvoldoende van overtuigd dat in de kamer waarin eiser is gedetineerd sprake is van apparatuur die gelijk(waardig) is aan de apparatuur die eiser thuis heeft en die hij vanwege zijn medische aandoeningen nodig heeft. Meer in het bijzonder ontbreekt het de voorzieningenrechter aan (i)
technischeinformatie waaruit blijkt dat de geplaatste apparatuur een gelijke werking heeft als de apparatuur genoemd in de door de Staat als productie 2 overgelegde ongedateerde email waarin de bij eiser thuis aanwezige apparaten zijn omschreven of (ii)
medischeinformatie waaruit gemotiveerd blijkt dat eventueel afwijkende apparatuur toch voldoende is. De voorzieningenrechter zal bij wijze van uitzondering een tussenvonnis wijzen en de Staat gelasten dergelijke informatie op korte termijn in het geding te brengen. Omdat evenmin in voldoende mate vaststaat dat de geplaatste apparatuur
nietvoldoet ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding in afwachting van het verdere verloop van de procedure een voorziening te treffen.
3.9.
Met betrekking tot het betoog van eiser dat hij onvoldoende lichaamsbeweging heeft acht de voorzieningenrechter de informatie in de verklaring van Reinking van 11 juli 2013 wel voldoende. Hoewel gelet op de stellingen van eiser zelf ter zitting aannemelijk is dat zijn dagindeling tot dusverre bepaald niet werd gekenmerkt door de ook door Reinking kennelijk noodzakelijk gevonden nodige lichaamsbeweging moet worden geconcludeerd dat er onder druk van dit kort geding verbetering in die situatie is opgetreden. Van een zo spoedeisende situatie dat een voorziening noodzakelijk is, is geen sprake. Aangezien de Staat onweersproken heeft betoogd dat het JMC niet alleen de status heeft van huis van bewaring, maar ook van gevangenis, faalt het betoog van eiser dat van een ander uitgangspunt uitgaat, dit nog daargelaten dat tegen plaatsingsbeslissingen de beroepsprocedure bij de RSJ open staat.
3.10.
Het bovenstaande betekent dat van de Staat de hierboven achter 3.8 bedoelde informatie wordt verlangd. Eiser zal daarop kunnen reageren. De overige aangedragen gronden kunnen de vordering tot schorsing van de detentie niet dragen. Het is nadrukkelijk niet de bedoeling dat de discussie daarover wordt heropend. Evenmin is het de bedoeling dat een discussie wordt geopend over een eventuele andere grondslag dan tot dusver aangevoerd.
3.11.
Elke verdere beslissing, waaronder die op de vordering tot een voorschot op de schadevergoeding, zal worden aangehouden.

4.De beslissing

De voorzieningenrechter:
- gelast de Staat de onder 3.8 bedoelde informatie uiterlijk op dinsdag 23 juli 2013 te 12.00 uur aan de voorzieningenrechter en de advocaat van eiser toe te zenden;
- stelt eiser in de gelegenheid daarop te reageren uiterlijk op maandag 29 juli 2013 te 12.00 uur;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.J. van der Helm en in het openbaar uitgesproken op 17 juli 2013.