ECLI:NL:RBDHA:2013:BZ1795

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 februari 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
AWB 12/7581
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgevingsvergunning voor de bouw van appartementen en de afwijzing van beroepsgronden met betrekking tot verkeersveiligheid en uitzicht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 februari 2013 uitspraak gedaan in een geschil over een omgevingsvergunning voor de bouw van 84 appartementen aan de [a-straat] te Rijswijk. Eiseres, die in de nabijheid woont, heeft bezwaar gemaakt tegen de vergunning op basis van verschillende beroepsgronden, waaronder de vrees voor onveilige situaties op het trottoir en de beperking van haar uitzicht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de beroepsgrond over de onveilige situaties niet relevant is voor het belang van eiseres en heeft deze buiten beschouwing gelaten op grond van artikel 1:9 van de Crisis- en Herstelwet (Chw). De rechtbank heeft verder overwogen dat de omgevingsvergunning is verleend in overeenstemming met de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en dat de procedure correct is gevolgd. De rechtbank heeft de relevante feiten en omstandigheden in acht genomen, waaronder de aanvraag van de vergunninghoudster, de ingediende zienswijzen en de aanpassingen aan het bouwplan. De rechtbank concludeert dat de vergunning terecht is verleend, omdat het bouwplan voldoet aan de eisen van een goede ruimtelijke ordening en de belangen van eiseres niet onevenredig worden geschaad. De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Team 1 bestuursrecht
zaaknummer: AWB 12/7581
uitspraak van de meervoudige kamer van 6 februari 2013 in de zaak tussen
[eiseres], te [plaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Rijswijk, verweerder
(gemachtigde: mr. M.R.C. van ‘t Hoog).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: Ontwikkelingscombinatie De Bouten C.V., te Beverwijk, vergunninghoudster.
Procesverloop
1.1 Eiseres heeft bij brief van 30 juli 2012, ingekomen bij de rechtbank op
6 augustus 2012, beroep ingesteld.
1.2. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
1.3. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 januari 2013.
Eiseres is in persoon verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en [A]. Namens vergunninghoudster zijn verschenen [B] en [C].
Overwegingen
2. De rechtbank gaat uit van de volgende relevante feiten en omstandigheden.
2.1. Op 24 december 2010 heeft vergunninghoudster een aanvraag om omgevingsvergunning ingediend voor de sloop van het voormalige CBR-gebouw en het oprichten van een appartementencomplex, bestaande uit 87 woningen, commerciële ruimten en een stallingsgarage aan de [a-straat] te Rijswijk, kadastraal bekend gemeente Rijswijk, sectie D, kavels 6034 en 6117.
2.2. Verweerder heeft besloten de procedure als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, onder a, ten derde, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) te volgen.
2.3. Het ontwerpbesluit alsmede de aanvraag en de bijbehorende bescheiden hebben vanaf 25 november 2011 gedurende zes weken voor een ieder ter inzage gelegen.
2.4. Bij brief van 22 december 2011, ingekomen bij verweerder op 28 december 2011, heeft eiseres een zienswijze naar voren gebracht. Zij bewoont een appartement aan de [b-straat], in de directe nabijheid van het bouwplan. Daarnaast zijn door nog 41 personen zienswijzen ingediend.
2.5. Bij besluit van 26 juni 2012 heeft verweerder de gevraagde omgevingsvergunning voor de activiteiten sloop, het bouwen van een bouwwerk en het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan verleend voor een licht gewijzigd bouwplan.
2.6. Naar aanleiding van de ingediende zienswijzen is het bouwplan op twee punten aangepast. De afstand tussen de naastgelegen bebouwing aan de [b-straat] en het bouwplan is vergroot, waardoor het aantal appartementen is afgenomen van 87 naar 84, en het oppervlak commerciële ruimte met 100 m2 is verminderd tot circa 720 m2 in de plint. Het aantal openbaar toegankelijke parkeerplaatsen is vergroot. Het bouwplan voorziet in 13 bouwlagen (bouwhoogte 39,91 meter) en bestaat uit een onderbouw van vier bouwlagen (de plint) waarin op de begane grond commerciële ruimten zijn voorzien met daarboven appartementen in drie woonlagen, ontworpen met een traditionele uitstraling. De vijfde laag is als intermediair ontworpen tussen de rode laagbouw en de witte hoogbouw, die eveneens uit appartementen bestaat. Het bestaande verouderde kantoorgebouw zal op termijn worden gesloopt.
3. De rechtbank neemt de volgende regelgeving in aanmerking.
3.1.1. Ingevolge artikel 1.9 van de Crisis- en Herstelwet (Chw) dient de bestuursrechter een besluit niet te vernietigen op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dat beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept.
3.1.2. Uit de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel van de Chw (Kamerstukken II 2009/10, 32 127, nr. 3 , pag. 49) kan worden afgeleid dat de wetgever met dit artikel de eis heeft willen stellen dat er een verband moet bestaan tussen een beroepsgrond en de daadwerkelijke reden om een besluit in rechte aan te vechten en dat de bestuursrechter een besluit niet moet vernietigen wegens schending van een rechtsregel die niet strekt tot bescherming van een belang waarin de eisende partij feitelijk dreigt te worden geschaad.
3.2.1. In artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo is bepaald dat een aanvraag om een omgevingsvergunning die betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, alleen mag en moet worden geweigerd indien sprake is van een van de daar gegeven weigeringsgronden.
3.2.2. Ingevolge het bepaalde in artikel 2.10, eerste lid, onder c, van de Wabo dient de omgevingsvergunning te worden geweigerd indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan, de beheersverordening of het exploitatieplan, of de regels die zijn gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening.
3.2.3. Ingevolge artikel 2.10, tweede lid, van de Wabo wordt in gevallen als bedoeld in het eerste lid, onder c, de aanvraag mede aangemerkt als een aanvraag om een vergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, en wordt de vergunning slechts geweigerd indien vergunningverlening met toepassing van artikel 2.12 niet mogelijk is.
3.2.4. Ingevolge artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, ten derde, van de Wabo kan, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat.
3.3. Ter plaatse geldt het bestemmingsplan “Te Werve West” (1974). De betrokken percelen hebben de bestemming “Kantoren in negen lagen (K9)”. In artikel 16, eerste lid, van de planvoorschriften is bepaald dat deze gronden zijn bestemd voor aaneengesloten kantoorruimten met de daarbij behorende andere bouwwerken, met dien verstande dat het aantal bouwlagen dat moet worden gebouwd al dan niet op een onderbouw is bepaald door het cijfer achter de K in het desbetreffende bebouwingsvlak, de hoogte van iedere laag tenminste 2,80 meter zal en ten hoogste 4 meter mag bedragen.
4.1. Eiseres heeft gesteld dat ten gevolge van het bouwplan haar uitzicht aanzienlijk wordt beperkt, aangezien de nieuwe bebouwing veel breder en dieper is dan de oude bebouwing. Ook zal door een muur op 16 meter afstand van haar woning in de namiddag het zonlicht in haar woning worden weggenomen. Daarnaast zal door het plaatsen van ramen in die muur een deel van haar privacy worden ontnomen. Eiseres stelt voorts dat verweerder niet is ingegaan op haar zienswijze dat door het appartementengebouw een onveilige steeg bij de ingang van haar woning ontstaat. Voorts vreest eiseres dat de toename van het verkeer tot onveilige situaties zal leiden, omdat het nieuwe parkeerdek uitsluitend via de stoep bereikbaar is. Daarnaast is eiseres van mening dat haar balkon onbruikbaar wordt ten gevolge van windhinder. In de ruimtelijke onderbouwing is geen aandacht besteed aan het advies van DGMR Bouw om ter vermindering van windhinder een groenstrook aan te planten, hetgeen zij onzorgvuldig acht.
4.2. In het verweerschrift is opgemerkt dat geen recht op blijvend vrij uitzicht bestaat. Gelet op het stedelijke karakter van de omgeving is een afstand van 16 meter tussen de woning van eiseres en de nieuwbouw acceptabel. Uit een bezonningsstudie blijkt dat ruimschoots wordt voldaan aan de algemeen aanvaarde bezonningsrichtlijn (de lichte TNO-richtlijn, die eist dat in de periode 19 februari tot 21 oktober sprake is van ten minste 2 mogelijke bezonningsuren per dag). Voorts blijkt uit die studie dat de bezonningssituatie niet noemenswaardig en onaanvaardbaar verandert. Aangezien de ramen op een afstand van circa 10 meter van de zijgevel worden aangebracht, wordt ruimschoots voldaan aan de eis die daaraan in het Burgerlijk Wetboek (BW) wordt gesteld. Omdat de entree van het gebouw van eiseres aan de andere zijde van het bouwplan is gelegen valt niet in te zien dat het bouwplan tot een onveilige situatie zal leiden. Ten onrechte is de zienswijze van eiseres hieromtrent niet beantwoord. Het aantal voertuigbewegingen zal als gevolg van het bouwplan slechts beperkt toenemen. Thans is reeds een in- en uitrit aanwezig voor het nu nog aanwezige parkeerterrein. In de rapportage van DGMR is aangegeven dat op de inpandig gelegen balkons aan de noordwestzijde van het appartementengebouw van eiseres een lichte toename van windhinder kan worden verwacht. Het advies om een groenstrook aan te leggen is niet overgenomen, omdat dit alleen effect zou hebben op het maaiveld.
5. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
5.1. Eiseres heeft direct uitzicht op het project en kan de ruimtelijke uitstralingseffecten ervan direct ondervinden. Zij is dan ook belanghebbende als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
5.2. Het bouwplan voldoet aan de omschrijving van onderdeel 3.1 van bijlage I bij artikel 1.1, eerste lid, van de Chw, aangezien een omgevingsvergunning is verleend waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, ten derde, van de Wabo van het bestemmingsplan wordt afgeweken ten behoeve van de bouw van meer dan elf woningen in een aaneengesloten gebied. De Chw is dan ook - zoals terecht opgemerkt in het bestreden besluit - op dit besluit van toepassing.
5.3.1. Eiseres heeft de toestemming voor de sloop van het voormalige CBR-gebouw niet aangevochten.
5.3.2. Eiseres kan zich in het kader van een goede ruimtelijke ordening beroepen op het belang van behoud van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van haar woning, omdat het bouwplan woonbebouwing mogelijk maakt waarvan zij nadelige effecten voor haar woonsituatie kan ondervinden. De meeste beroepsgronden hebben daarop betrekking. Alleen de beroepsgrond van eiseres dat zich onveilige situaties op het trottoir zullen voordoen voor kinderen, ouderen en gehandicapten vanwege de toename van het aantal verkeersbewegingen kan kennelijk niet worden geacht betrekking te hebben op haar belang. Deze beroepsgrond moet naar het oordeel van de rechtbank dan ook op grond van artikel 1:9 van de Chw buiten beschouwing worden gelaten.
5.4. Het bouwplan is in strijd met de doeleindenomschrijving van de geldende bestemming en overschrijdt daarnaast het bouwvlak. Dus doet zich onder meer strijd voor met artikel 16, eerste lid, van de planvoorschriften. Daarom is toestemming als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, in samenhang met artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, ten derde, van de Wabo noodzakelijk.
5.5. Op 12 juni 2012 heeft de raad van de gemeente Rijswijk voor dit bouwplan de op grond van artikel 6.5, eerste lid, van het Besluit omgevingsrecht (Bor) vereiste verklaring van geen bedenkingen afgegeven. Gelet hierop is aan de formele vereisten voor het volgen van deze afwijkingsprocedure voldaan.
5.6. De eisen waaraan een goede ruimtelijke onderbouwing moet voldoen, zijn neergelegd in artikel 5.20 van het Bor in samenhang met de artikelen 3.1.2, 3.1.6 en 3.3.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro).
Uit dit artikel vloeit voort dat de ruimtelijke onderbouwing aan dezelfde eisen moet voldoen als die gelden voor de toelichting van een bestemmingsplan. Naarmate de ruimtelijke gevolgen van het afwijkingsbesluit ingrijpender zullen zijn ten opzichte van het vigerende planologische regime en de inbreuk daarop groter, worden hogere eisen aan de inhoud en de kwaliteiten van de ruimtelijke onderbouwing gesteld.
5.7. De rechtbank is van oordeel dat in dit geval sprake is van een tamelijk geringe planologische inbreuk op het ter plaatse geldende planologisch regime, omdat op grond van het geldende bestemmingsplan reeds een gebouw van negen bouwlagen op een onderbouw, met een bouwhoogte van 4 meter per bouwlaag (zijnde totaal 40 meter), is toegestaan. Het project blijft (net) beneden dit maximum. De bebouwing zal ongeveer zes meter opschuiven in de richting van de woning van eiseres, waardoor met name aan de zijde van de woning van eiseres het bebouwingsvlak wordt overschreden. Het is voor met name deze, planologisch relatief geringe, afwijking van de planregels dat de toestemming tot afwijking van het bestemmingsplan noodzakelijk is.
5.8. Het project is voorzien van een ruimtelijke onderbouwing, neergelegd in de Ruimtelijke Onderbouwing “Appartementengebouw op de voormalige CBR-locatie”, met bijlagen, van 26 juni 2012. Hierin is geconcludeerd dat de herontwikkeling een forse kwaliteitsverbetering met zich brengt en binnen het (stedenbouwkundige) beleid past dat de gemeente voor de wijk voor ogen heeft. De voorgestane ontwikkeling heeft met betrekking tot de relevante milieuaspecten, archeologie, bodem, water, flora en fauna en leidingen geen significante negatieve invloed op haar omgeving. Vanuit de omgeving zijn er met betrekking tot genoemde onderwerpen geen belemmeringen bekend die aan de uitvoering van het project in de weg staan. Het project wordt tevens maatschappelijk en economisch uitvoerbaar geacht.
5.9. Eiseres heeft de juistheid van de ruimtelijke onderbouwing niet bestreden, voor zover deze betrekking heeft op de inpassing in het gemeentelijk beleid en evenmin voor zover het gaat om de conclusie dat het project past binnen Rijks- en provinciaal beleid.
5.10. Naar het oordeel van de rechtbank kan, gelet op het vorenstaande, niet gezegd worden dat het bouwplan niet van een goede ruimtelijke onderbouwing is voorzien.
5.11 Vervolgens dient de rechtbank te beoordelen of verweerder bij afweging van de betrokken belangen van zijn bevoegdheid gebruik heeft mogen maken. Nu het afwijkingsbesluit het resultaat is van een politiek-bestuurlijke afweging waarbij aan verweerder beleidsvrijheid toekomt, dient het door de rechter slechts terughoudend te worden getoetst.
5.12. Naar het oordeel van de rechtbank kan uit de uitgevoerde bezonningsstudie niet worden geconcludeerd dat uitvoering van het project tot gevolg heeft dat ter plaatse van het appartement van eiseres niet meer aan de lichte TNO-norm wordt voldaan dan wel dat het anderszins leidt tot een onevenredige vermindering van de zonlichtinval in de woning van eiseres. Voorts heeft eiseres de uitkomsten van het bezonningsonderzoek inhoudelijk niet bestreden. De rechtbank merkt op dat er geen rechtsregel geldt die een ongewijzigd recht op zonlichtinval garandeert.
5.13 Verder is uit onderzoek gebleken dat de toename van het aantal verkeersbewegingen van en naar het parkeerterrein beperkt is tot 77 voertuigbewegingen per etmaal ten opzichte van de huidige 290 bewegingen, zijnde een toename van 12,7%. Van een onevenredige toename is dan ook geen sprake, zodat geen grond bestaat voor het oordeel dat eiseres onevenredige gevolgen zal ondervinden in de vorm van verkeerslawaai of luchtverontreiniging ten opzichte van de huidige situatie.
5.14 In het windhinderonderzoek van DGMR van 20 april 2012 is geconcludeerd dat er geen windgevaar is te verwachten. Ten aanzien van de doorgang aan de zijde van de woning van eiseres is opgemerkt dat daar op begane grondniveau matige windhinder kan worden verwacht en dat ter verbetering van het windklimaat gedacht kan worden aan het planten van een groenstrook ter plaatse van de stoeprand. Van een verplichting daartoe is geen sprake. Bovendien zou een groenstrook geen of nauwelijks effect hebben op de windsterkte op het balkon van eiseres. Verder blijkt uit dit onderzoek dat pas vanaf de derde verdieping van het appartementencomplex waarin eiseres woont een toename van windhinder mogelijk is. Eiseres woont op de eerste en tweede verdieping en zal daar dus geen hinder van ondervinden.
5.15 Gelet op hetgeen de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in haar uitspraak van 31 augustus 2005 (LJN: AU1794) heeft overwogen, alsmede gelet op het feit dat het project is gelegen in het Stationskwartier in Rijswijk, kan geen aanspraak worden gemaakt op het behoud van vrij uitzicht.
5.16 Voor zover eiseres heeft beoogd aan te voeren dat sprake is van een evidente privaatrechtelijke belemmering, is naar het oordeel van de rechtbank in dit geval, gelet op de afstand van ongeveer 16,5 meter tussen de gevel van het bouwplan en de woning van eiseres (zie bouwtekeningnummer 205 betreffende het gevelaanzicht [a-straat]), die meer is dan de in artikel 5:50 van het BW genoemde afstand van 2 meter, geen sprake.
5.17 Vastgesteld wordt dat in het verweerschrift alsnog is ingegaan op de zienswijze van eiseres over de toename van onveiligheid door de nieuwbouw. Niet in te zien valt dat het bouwplan effect heeft op de (on)veiligheid bij de ingang van het appartementengebouw van eiseres, nu die ingang niet aan de zijde van de nieuwbouw is gelegen. Voorts zal aan de zijde van de woning van eiseres geen blinde muur worden opgericht, omdat in die gevel op de eerste tot en met derde verdieping ramen worden aangebracht ten behoeve van de daar voorziene appartementen. Bovendien zal de afstand van die gevel tot de woning van eiseres circa 16,5 meter bedragen, zodat niet van een steeg kan worden gesproken.
5.18 Gezien het voorgaande komt de rechtbank tot het oordeel dat verweerder bij afweging van de betrokken belangen in redelijkheid van deze bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken.
5.19 Nu gebleken is dat op goede gronden toestemming als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, Wabo, is verleend, is de strijd met het bestemmingsplan opgeheven.
5.20 Aangezien eiseres geen beroepsgronden heeft aangevoerd met betrekking tot de overige in artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo genoemde weigeringsgronden voor de toestemming als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo, heeft verweerder, gelet op dit artikel, terecht de gevraagde omgevingsvergunning verleend.
6.1. Het beroep is ongegrond.
6.2. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L. Verbeek, mr. H.P.M. Meskers, en
mr.dr. L.M. Koenraad, rechters, in aanwezigheid van drs. A.C.P. Witsiers, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 februari 2013.
griffier rechter
Afschrift verzonden naar partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.