ECLI:NL:RBDHA:2013:BZ6332

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 februari 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
AWB 13/3992
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige bewaring van vreemdeling in Penitentiair Psychiatrisch Centrum

Op 28 februari 2013 heeft de rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak van een Algerijnse vreemdeling die in bewaring was gesteld op grond van artikel 59, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. De eiser, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. S. Akkas, had beroep ingesteld tegen de voortduring van de vrijheidsontnemende maatregel. De rechtbank oordeelde dat de eiser in het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) in PI Overamstel verbleef, waar hij niet gescheiden werd gehouden van gewone gedetineerden, hetgeen in strijd is met artikel 16 van de Terugkeerrichtlijn. De rechtbank stelde vast dat de tenuitvoerlegging van de maatregel onrechtmatig was, maar zag geen aanleiding om wijziging van de tenuitvoerlegging te bevelen. De rechtbank benadrukte dat de zorg die de eiser in het PPC ontving niet kon worden geboden in andere inrichtingen, zelfs niet op een extra zorgafdeling. De rechtbank oordeelde dat de situatie van de eiser, die een psychiatrisch patiënt is met een ernstig ziektebeeld, bijzondere aandacht vereiste. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en beval de onmiddellijke opheffing van de bewaring. Tevens werd de Staat der Nederlanden veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding van € 1.400,-- aan de eiser, en de proceskosten werden vastgesteld op € 944,--. De uitspraak werd gedaan door mr. H.J. Schaberg, in aanwezigheid van J.G.J. Geerlings, en is bekendgemaakt op dezelfde dag.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 13/3992
V-nr: [nummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken in de zaak tussen
[eiser],
geboren op [geboortedatum] 1974, van (gestelde) Algerijnse nationaliteit, eiser,
gemachtigde: mr. S. Akkas, advocaat te Amsterdam,
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
verweerder,
gemachtigde: mr. A.M. de Wit, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst.
Procesverloop
Op 30 oktober 2012 is eiser op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000 in bewaring gesteld.
Deze rechtbank en zittingsplaats heeft eerdere beroepen tegen de oplegging dan wel voortduring van de vrijheidsontnemende maatregel ongegrond verklaard.
Bij beroepschrift van 11 februari 2013 heeft eiser beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder tot voortduring van de vrijheidsontnemende maatregel. Daarbij heeft hij opheffing van de maatregel tot bewaring gevorderd en toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep behandeld ter openbare zitting van 26 februari 2013. Eiser is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde.
Overwegingen
1. Het beroep is een vervolgberoep tegen de toepassing van de vrijheidsontnemende maatregel. De rechtbank dient te beoor¬delen of de voortgezette toepassing daarvan sinds het sluiten van het onderzoek in de vorige beroepsprocedure gerechtvaardigd is te achten.
2.1 Eiser voert aan dat hij is gedetineerd in het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) in Penitentiaire Inrichting (PI) Overamstel. Eiser verblijft hier tussen mensen met een strafrechtelijke achtergrond en wordt niet gescheiden gehouden van de gewone gedetineerden. Dit is in strijd met artikel 16 van Richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven (hierna: de Terugkeerrichtlijn). Eiser verwijst hierbij naar een uitspraak van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Groningen van 29 november 2012 (LJN: BY4728). Bovendien is eiser detentieongeschikt. Tot slot ontbreekt zicht op uitzetting.
2.2 Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser al vanaf de oplegging van de onderhavige maatregel van bewaring in het PPC is gedetineerd en dat dit een speciale medische afdeling betreft binnen de PI Overamstel. Uitgangspunt is volgens verweerder dat op grond van artikel 16, eerste lid, van de Terugkeerrichtlijn vreemdelingenrechtelijke gedetineerden gescheiden worden gehouden van gewone gevangenen op het moment dat zij niet ondergebracht kunnen worden in een gespecialiseerde inrichting voor bewaring. Verweerder verwijst echter naar artikel 16, derde lid van de Terugkeerrichtlijn. Eiser staat onder zeer intensieve behandeling in het PPC en deze zorg kan niet worden geboden in overige inrichtingen. Eiser is, anders dan de betreffende vreemdeling in de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: Afdeling) van 12 oktober 2012 (LJN: BY1542), niet in het PPC geplaatst vanwege zijn gedrag, maar vanwege ernstige medische problematiek. Die uitspraak is dan ook niet op eiser van toepassing. Mocht de rechtbank voornoemde uitspraak van de Afdeling wel volgen, dan verzoekt verweerder de rechtbank prejudiciële vragen te stellen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie.
3.1 Op grond van artikel 16, eerste lid van de Terugkeerrichtlijn wordt voor bewaring in de regel gebruik gemaakt van speciale inrichtingen voor bewaring. Indien een lidstaat de onderdanen van een derde land die in bewaring worden gehouden, niet kan onderbrengen in een gespecialiseerde inrichting voor bewaring en gebruik dient te maken van een gevangenis, worden zij gescheiden gehouden van de gewone gevangenen.
Volgens het derde lid van dit artikel wordt bijzondere aandacht besteed aan de situatie van kwetsbare personen en wordt voorzien in dringende medische zorg en essentiële behandeling van ziekte.
3.2 Op grond van artikel 94, vierde lid, van de Vw 2000, verklaart de rechtbank het beroep gegrond, indien zij bij het beroep van oordeel is dat de tenuitvoerlegging van de maatregel in strijd is met deze wet, dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is. In dat geval beveelt de rechtbank de opheffing van de maatregel of een wijziging van de tenuitvoerlegging daarvan.
4.1 Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling, onder meer de uitspraak van 28 april 2005, 200410273/1 (www.raadvanstate.nl), dient de rechtbank bij de beoordeling van de tenuitvoerlegging van de bewaring in de zin van artikel 94, vierde lid, van de Vw 2000 zich te beperken tot een oordeel over de aanwijzing van de plaats of ruimte voor de uitvoering van de bewaring, bezien in het licht van het daar geldende regime. Naar het oordeel van de rechtbank valt eisers beroepsgrond betreffende het regime binnen dit toetsingskader.
4.2 Niet is in geschil dat eiser vanaf de oplegging van de vreemdelingenrechtelijke bewaring is geplaatst in het PPC in PI Overamstel. Evenmin is in geschil dat eiser in het PPC niet gescheiden wordt gehouden van gewone gevangenen in de zin van artikel 16, eerste lid, van de Terugkeerrichtlijn.
4.3 De rechtbank is van oordeel dat verweerder aldus in strijd met artikel 16, eerste lid, van de Terugkeerrichtlijn heeft gehandeld. Anders dan verweerder ziet de rechtbank geen ruimte om af te wijken van het dwingende bepaalde in voornoemd artikellid. De rechtbank verwijst hierbij naar eerdergenoemde uitspraak van de Afdeling van 12 oktober 2012.
4.4 Verder is de rechtbank van oordeel dat, anders dan verweerder heeft betoogd, artikel 16, derde lid, van de Terugkeerrichtlijn niet kan worden gelezen als inhoudende een uitzondering op het eerste lid van die bepaling. Het derde lid bepaalt slechts dat vreemdelingen die conform het eerste lid in bewaring zijn gesteld, de nodige medische zorg en essentiële behandeling van ziekte dienen te krijgen. De rechtbank acht voornoemd artikellid voldoende duidelijk en ziet dan ook geen aanleiding voor het stellen van prejudiciële vragen.
5. Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het beroep gegrond is en dat de tenuitvoerlegging van de maatregel onrechtmatig moet worden geacht. De rechtbank ziet evenwel geen aanleiding wijziging van de tenuitvoerlegging te bevelen, gelet op het volgende.
6.1 Vast staat dat eiser een psychiatrisch patiënt is, met een ernstig ziektebeeld, hetgeen blijkt uit de behandelgegevens van eiser, alsmede uit de selectiebeslissing van 28 september 2012. Daarin is geoordeeld dat een langer verblijf in het reguliere systeem niet gewenst is en dat het functioneren van eiser meer begeleiding en medische zorg eist, overeenkomstig de mogelijkheden van het PPC-regime. Hieruit volgt naar het oordeel van de rechtbank dat eiser dringende medische zorg en essentiële behandeling van ziekte nodig heeft in de zin van artikel 16, derde lid, van de Terugkeerrichtlijn.
6.2 Verweerder heeft ter zitting aangegeven dat de zorg die eiser geboden wordt in het PPC in PI Overamstel niet geboden kan worden in overige inrichtingen, zelfs niet op een extra zorgafdeling. De rechtbank is dan ook van oordeel dat, ook in geval van wijziging van de tenuitvoerlegging, de tenuitvoerlegging in strijd met artikel 16, derde lid, van de Terugkeerrichtlijn zal blijven. Dit betekent dat niet alleen de tenuitvoerlegging, maar ook het voortduren van de rechtmatig onrechtmatig moet worden geacht. De rechtbank zal dan ook de opheffing van de maatregel bevelen.
7. Ter zitting heeft verweerder de rechtbank verzocht om, indien de rechtbank de opheffing van de maatregel zou bevelen, deze opheffing één dag later uit te spreken, om verweerder de gelegenheid te geven te bezien of op andere wijze in zorg en opvang van eiser kan worden voorzien. Gemachtigde van eiser heeft ter zitting aangegeven hier niet mee akkoord te gaan. De rechtbank zal het verzoek van verweerder dan ook passeren en de onmiddellijke opheffing van de bewaring bevelen. Gelet hierop behoeft de beroepsgrond inzake het zicht op uitzetting geen bespreking meer.
8.1 De rechtbank ziet op grond van het voorgaande aanleiding gebruik te maken van de bevoegdheid om schadevergoeding toe te kennen als bedoeld in artikel 106 van de Vw 2000. Hoewel eiser al vanaf het moment van inbewaringstelling in het PPC verblijft, is hiertegen niet eerder een beroepsgrond aangevoerd. Deze rechtbank en zittingsplaats heeft dan ook bij uitspraak van 23 januari 2013 (AWB 13/991) de voortduring van de maatregel tot dat moment rechtmatig bevonden. Dit oordeel staat in rechte vast. Dat betekent dat de bewaring eerst met ingang van 24 januari 2013 onrechtmatig is. De schade wordt vastgesteld op een bedrag van € 80,-- per dag dat eiser in een huis van bewaring aan de vrijheidsontnemende maatregel onderworpen is geweest, in totaal € 2.800, .
8.2 Ten aanzien van de vraag of dit bedrag nog voor matiging in aanmerking komt overweegt de rechtbank als volgt. Verweerder heeft ter zitting terecht aangevoerd dat het opmerkelijk is dat eiser de grond dat de tenuitvoerlegging in strijd met artikel 16 van de Terugkeerrichtlijn is nu pas, na bijna vier maanden bewaring in het PPC, naar voren heeft gebracht. Nu eiser deze grond niet eerder heeft aangevoerd, is de rechtbank van oordeel dat hij onvoldoende schadebeperkend heeft gehandeld. Om die reden bestaat aanleiding de schadevergoeding te matigen tot 50% en aldus tot een bedrag van € 1.400,--.
9. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 944,-- (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 472,--, en een wegingsfactor 1).
Beslissing
De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond;
- beveelt dat verweerder de bewaring onmiddellijk opheft;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 1.400,-- (zegge: eenduizend en vierhonderd euro);
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 944,-- (zegge: negenhonderd en vierenveertig euro), te betalen aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan op 28 februari 2013 door mr. H.J. Schaberg, rechter, in aanwezigheid van J.G.J. Geerlings, en bekendgemaakt door verzending aan partijen op de hieronder vermelde datum.
Afschrift verzonden op:
Conc.: CG
Coll:
D: B
VK
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open