ECLI:NL:RBDHA:2013:CA1521

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 maart 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
AWB 13/4162
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een terugkeerbesluit en inreisverbod in het bestuursrecht

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 19 maart 2013 uitspraak gedaan in een beroep tegen een terugkeerbesluit en inreisverbod dat op 29 januari 2013 aan eiser, een vreemdeling van Liberiaanse nationaliteit, is opgelegd. Eiser heeft op 12 februari 2013 beroep ingesteld tegen dit besluit, waarbij hij is aangezegd de Europese Unie onmiddellijk te verlaten en een inreisverbod voor twee jaar is opgelegd. De rechtbank heeft het beroep behandeld tijdens een openbare zitting op 26 februari 2013, waar eiser werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, mr. S. de Schutter, en verweerder door mr. A.M. de Wit van de Immigratie- en Naturalisatiedienst.

De rechtbank overweegt dat de motivering van het inreisverbod in het besluit zelf is opgenomen en dat verweerder niet in strijd heeft gehandeld met artikel 3:47 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Eiser heeft aangevoerd dat hij niet in de gelegenheid is gesteld zijn zienswijze schriftelijk naar voren te brengen, maar de rechtbank oordeelt dat hij mondeling voldoende in staat is gesteld om zijn omstandigheden te delen tijdens het gehoor. De rechtbank stelt vast dat het proces-verbaal van gehoor, dat gelijktijdig met het inreisverbod is uitgereikt, een adequate motivering bevat.

Eiser heeft verder betoogd dat het proces-verbaal geen onderdeel uitmaakt van het bestreden besluit en dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom zijn individuele omstandigheden geen aanleiding vormen om het inreisverbod te verkorten. De rechtbank wijst erop dat de motivering van het besluit in het proces-verbaal is opgenomen en dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd waarom de belangen van eiser niet tot een ander oordeel leiden. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en legt een proceskostenveroordeling op.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 13/4162
V-nr: 273.957.6952
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken in de zaak tussen
[eiser]
geboren op 2 september 1984, van (gestelde) Liberiaanse nationaliteit, eiser,
gemachtigde: mr. S. de Schutter, advocaat te Amsterdam,
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
verweerder,
gemachtigde: mr. A.M. de Wit, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst.
Procesverloop
Op 29 januari 2013 heeft verweerder een terugkeerbesluit aan eiser uitgereikt waarbij eiser is aangezegd dat hij de Europese Unie onmiddellijk dient te verlaten. Bij dit besluit heeft verweerder tevens een inreisverbod aan eiser opgelegd voor een periode van twee jaar, dat ingaat op het moment van terugreis.
Tegen dit besluit heeft eiser op 12 februari 2013 beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep behandeld ter openbare zitting van 26 februari 2013. Eiser is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst teneinde verweerder in de gelegenheid te stellen nadere inlichtingen te verstrekken met betrekking tot het uitreiken van het terugkeerbesluit en inreisverbod. Verweerder heeft per faxbericht van 27 februari 2013 nadere inlichtingen verstrekt. Gemachtigde van eiser heeft hierop per faxbericht van
1 maart 2013 gereageerd.
Beide partijen hebben de rechtbank toestemming verleend de zaak zonder nadere zitting af te doen. De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. De rechtbank stelt vast dat het beroep enkel is gericht tegen het inreisverbod.
2.1 Eiser voert aan hij voorafgaand aan het opleggen van het inreisverbod in de gelegenheid gesteld diende te worden zijn zienswijze naar voren te brengen. Eiser is hierbij ten onrechte niet gewezen op de mogelijkheid tot het indienen van een schriftelijke zienswijze. Eiser verwijst in dit verband onder andere naar een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Rotterdam, van 17 januari 2013, LJN: BZ1007.
2.2 Op grond van artikel 4:8, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, (Awb) – voor zover hier van belang – stelt het bestuursorgaan, voordat er een beschikking wordt gegeven waartegen een belanghebbende die de beschikking niet heeft aangevraagd naar verwachtingen bedenkingen zal hebben, die belanghebbende in de gelegenheid zijn zienswijze naar voren te brengen indien:
a. de beschikking zou steunen op gegevens over feiten en belangen die de belanghebbende betreffen, en
b. die gegevens niet door de belanghebbende zelf ter zake zijn verstrekt.
2.3 Op grond van artikel 4:9, van de Awb, voor zover van belang, kan de belanghebbende bij toepassing van artikel 4:8 van de Awb naar keuze schriftelijk of mondeling zijn zienswijze naar voren brengen.
2.4 De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft in haar uitspraak van 21 december 2012, LJN: BY8831, geoordeeld dat de omstandigheid dat de vreemdeling zijn zienswijze niet schriftelijk kenbaar heeft kunnen maken op zichzelf niet tot het oordeel leidt dat hij – in strijd met het bepaalde in artikel 4:8, eerste lid, en artikel 4:9, van de Awb – niet in de gelegenheid is gesteld zijn individuele omstandigheden aan te voeren, als hij daartoe mondeling voldoende in staat is gesteld.
2.5 Uit het proces-verbaal van gehoor terzake van het terugkeerbesluit en inreisverbod van 29 januari 2013 kan worden opgemaakt dat verweerder eiser heeft geïnformeerd over het ten aanzien van hem op te leggen inreisverbod en de gevolgen daarvan. Verweerder heeft daarbij aangegeven dat op grond van bijzondere individuele omstandigheden van het opleggen van een inreisverbod kan worden afgezien, dan wel dat de duur daarvan kan worden verkort. Ook heeft verweerder aan eiser meegedeeld dat het aan hem is deze omstandigheden aan te voeren en dat hij hiertoe tijdens het gehoor in de gelegenheid wordt gesteld. Verder blijkt uit dit proces-verbaal dat aan eiser specifiek op het inreisverbod gerichte vragen zijn gesteld, onder meer aangaande zijn familie en zakelijke belangen in Europa en zijn medische omstandigheden. De rechtbank is dan ook van oordeel dat eiser tijdens het gehoor voldoende in staat is gesteld zijn individuele omstandigheden mondeling naar voren te brengen.
2.6 Gelet op hetgeen onder 2.4 en 2.5 is overwogen is de rechtbank van oordeel dat verweerder niet heeft gehandeld in strijd met artikel 4:8, eerste lid, en artikel 4:9, van de Awb door eiser niet in de gelegenheid te stellen zijn zienswijze schriftelijk naar voren te brengen. Anders dan deze rechtbank, zittingsplaats Rotterdam, ziet de rechtbank geen aanleiding om niet uit te gaan van de juistheid van genoemde uitspraak van de Afdeling. De beroepsgrond slaagt niet.
3.1 Eiser voert verder aan dat het proces-verbaal van gehoor bij het terugkeerbesluit en inreisverbod geen onderdeel uitmaakt van het bestreden besluit. Verweerder heeft in het inreisverbod onvoldoende gemotiveerd waarom de individuele omstandigheden van eiser geen aanleiding vormen tot verkorting van de duur van het inreisverbod dan wel om af te zien van het opleggen van een inreisverbod. Eiser verwijst hierbij onder andere naar een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Utrecht, van 27 augustus 2012, LJN: BX5887 en een uitspraak van de Afdeling van 28 januari 2013, LJN: BZ0511. Ook overigens is in het besluit volgens eiser onvoldoende gemotiveerd ingegaan op zijn bijzondere omstandigheden.
3.2 Op grond van artikel 3:46 van de Awb dient een besluit te berusten op een deugdelijke motivering. Op grond van artikel 3:47, eerste lid, van de Awb wordt de motivering vermeld bij de bekendmaking van het besluit.
3.3 In het terugkeerbesluit en inreisverbod van 29 januari 2013 is aangekruist dat de vreemdeling omtrent het besluit in de gelegenheid is gesteld zijn zienswijze kenbaar te maken, dat dit is vastgelegd in bijgevoegd proces-verbaal van gehoor en dat niet is gebleken dat afgezien zou moeten worden van het opleggen van het besluit.
3.4 De rechtbank overweegt dat als uitgangspunt geldt dat de motivering in beginsel in het besluit zelf is opgenomen. De rechtbank stelt vast dat in het inreisverbod wordt verwezen naar het proces-verbaal van gehoor bij het terugkeerbesluit en inreisverbod en dat dit proces-verbaal een motivering bevat. Verweerder heeft in het aanvullend proces-verbaal van bevindingen aangegeven dat het proces-verbaal van gehoor gelijktijdig is uitgereikt met het inreisverbod. Eiser heeft daartegenover slechts in zijn algemeenheid aangevoerd dat dit niet is gebleken, maar hij heeft niet concreet betwist dat het proces-verbaal aan hem is uitgereikt. De rechtbank is van oordeel dat, gelet op het voorgaande, verweerder niet in strijd met artikel 3:47 van de Awb heeft gehandeld.
3.5 Dat deze rechtbank, zittingsplaats Utrecht, heeft geoordeeld dat het gehoor geen deel uitmaakt van het terugkeerbesluit en inreisverbod doet aan het voorgaande niet af, nu het in het onderhavige geval niet gaat om het gehoor zelf, maar om de motivering van het besluit in het proces-verbaal van gehoor. Ook de uitspraak van de Afdeling van 28 januari 2013 maakt het voorgaande niet anders. Uit deze uitspraak blijkt immers dat in die zaak in het geheel geen sprake was van een motivering. Naar het oordeel van de rechtbank kan hieruit niet afgeleid worden dat een motivering in het proces-verbaal van gehoor bij het terugkeerbesluit en inreisverbod per definitie onvoldoende is.
3.6 De rechtbank overweegt dat uit het proces-verbaal van gehoor terzake van het terugkeerbesluit en inreisverbod van 29 januari 2013 blijkt dat eiser heeft aangegeven dat hij geen verblijfsvergunning voor Nederland of een ander Europees land heeft, dat er geen sprake is van zakelijke belangen in Nederland of Europa en dat er geen bijzondere omstandigheden zijn op grond waarvan aan eiser geen terugkeerbesluit en inreisverbod zou kunnen worden opgelegd of de duur van het inreisverbod zou kunnen worden verkort. Eiser heeft voorts aangegeven dat hij wel medische problemen ondervindt en dat hij in 2010 een medische aanvraag heeft ingediend, maar dat deze aanvraag is afgewezen. Verder heeft eiser aangegeven dat hij een Nederlandse vriendin heeft en dat hij soms bij haar verblijft, maar dat hij ook bij andere mensen verblijft. Eiser kan zich geen adres herinneren. Verweerder heeft in reactie hierop overwogen dat het inreisverbod eiser zal beletten een visum voor kort verblijf aan te vragen en dat dit eiser daarmee beperkt in diens mogelijkheden zijn gezinsleven uit te oefenen, maar dat dit niet leidt tot een ander oordeel. Niet is gebleken dat het onmogelijk is het uitoefenen van zijn recht op gezinsleven door middel van een kort verblijf op een andere wijze in te vullen en indien eiser langdurig verblijf beoogt bij zijn vriendin, dan kan hij een daartoe strekkende aanvraag indienen en zal het inreisverbod ambtshalve worden opgeheven als in de aanvraagprocedure blijkt dat eiser voldoet aan alle voorwaarden voor toelating voor dat doel. Ten aanzien van eisers medische belangen heeft verweerder overwogen dat niet is gebleken van medische problemen die maken dat eiser niet zou kunnen reizen. Voorts zal, voor zover daar aanleiding voor bestaat, eiser worden onderzocht en wanneer daarbij alsnog blijkt dat hij Nederland niet kan verlaten, kan het inreisverbod worden heroverwogen, dan wel middels toepassing van artikel 64 van de Vw 2000 (tijdelijk) worden opgeschort. Verder is de eerdere medische aanvraag van eiser afgewezen en niet is gebleken dat hiertegen bezwaar is ingediend.
3.7 Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder aldus voldoende gemotiveerd waarom in de door eiser aangevoerde belangen geen aanleiding wordt gezien om af te zien van het inreisverbod, dan wel om de duur ervan te verkorten. De beroepsgrond slaagt niet.
4. De rechtbank verklaart het beroep op grond van het voorgaande ongegrond. Er is aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Beslissing
De rechtbank
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Schaberg, rechter, in aanwezigheid van
J.G.J. Geerlings, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 maart 2013.
Afschrift verzonden aan partijen op:
Conc.: CG
Coll:
D: B
VK
Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.