Rolnr.: 1211258 / 12-27234
5 juni 2013
[eiseres],
wonende te [plaats],
eisende partij,
gemachtigde: mr. A.P.J.M. Verbeek,
de publiekrechtelijke rechtspersoon, het zelfstandig bestuursorgaan Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA),
gevestigd te Rijswijk,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. H. Uhlenbroek.
Partijen zullen worden aangeduid als “[eiseres]” en “COA”.
1.1 De kantonrechter heeft kennis genomen van de volgende stukken:
- de dagvaarding van 2 oktober 2012 met producties;
- de conclusie van antwoord met producties;
- de akte houdende producties zijdens [eiseres];
- de akte houdende producties zijdens COA.
1.2 Op 11 maart 2013 heeft een comparitie van partijen plaatsgevonden, waarbij zijn verschenen [eiseres] in persoon vergezeld van haar echtgenoot en bijgestaan door mr. Verbeek als gemachtigde. Namens het COA zijn verschenen mevrouw [X]en de heer [Y], bijgestaan door mr. Uhlenbroek als gemachtigde. Tijdens de zitting zijn door partijen aantekeningen ten behoeve van de comparitie van partijen overgelegd en heeft de griffier aantekeningen gemaakt van hetgeen partijen overigens naar voren hebben gebracht. Vervolgens is de uitspraak van dit vonnis bepaald op heden.
2.1 Op grond van hetgeen door partijen over en weer is gesteld en blijkt uit de overgelegde stukken, een en ander voor zover niet of onvoldoende weersproken, kan in deze zaak - voor zover relevant - worden uitgegaan van de hierna vermelde feiten.
2.2 [eiseres] is op 1 maart 2001 voor onbepaalde tijd bij het COA in dienst getreden als concern directeur P&O, voor 36 uur per week. Met ingang van 1 juni 2003 is zij benoemd in de functie van Hoofddirecteur Opvang voor 40 uur per week. De arbeidsvoorwaarden verbonden aan deze benoeming, zijn vastgelegd in een arbeidsovereenkomst, die onder meer de volgende bepalingen bevat:
Artikel 7:
“De werknemer heeft de beschikking over een leaseauto volgens de autoleaseregeling van het COA. De werknemer betaalt geen eigen bijdrage aan het COA en het aantal privékilometers is onbeperkt. Uitgegaan wordt van de huidige klasse auto, met inbouw van een navigatiesysteem en een carkit voor de mobiele telefoon.”
Artikel 12:
“Indien de arbeidsovereenkomst eindigt, terwijl dit niet haar uitsluitende of voornaamste reden vindt in ernstig verwijtbare handelingen of nalatigheden van de werknemer, heeft de werknemer jegens het COA recht op een gefixeerde vergoeding (schadeloosstelling). De gefixeerde vergoeding is een bedrag gelijk aan 1,5 maal het jaarinkomen (18 maanden bruto maandsalaris) van de werknemer.
Onder maandinkomen/jaarinkomen als hierboven genoemd, wordt verstaan de som van de volgende inkomenscomponenten per maand c.q. per jaar berekend en geldend op het moment van vertrek:
-Het bruto vaste jaar of maandsalaris
-Vakantiebijslag per jaar of pro rata berekend per maand
-Eindejaarsuitkering per jaar of pro rata berekend per maand, indien deze arbeidsvoorwaarde bij einde dienstverband nog van toepassing is.
(…)”.
Artikel 13:
“Op deze overeenkomst is van toepassing de CAO Welzijn, welke CAO geacht wordt met deze overeenkomst een geheel uit te maken.”
2.3 Vanaf januari 2004 kreeg [eiseres] een dienstauto met chauffeur ter beschikking.
2.4 Met ingang van 1 oktober 2004 tot het einde van het dienstverband is [eiseres] werkzaam geweest als Algemeen Directeur c.q. Voorzitter van het Bestuur van het COA tegen een laatstelijk genoten salaris van € 15.031,73 bruto per maand, exclusief 8 % vakantietoeslag, een eindejaarsuitkering van 8,3 % van 12 maal het maandsalaris inclusief vakantietoeslag, en een onkostenvergoeding. Daarnaast ontving zij een compensatie voor de fiscale bijtelling wegens privégebruik van de aan haar ter beschikking gestelde dienstauto ad € 1.982,51 (bruto) per maand.
2.5. Op 1 januari 2011 is de nieuwe Wet Centraal Orgaan opvang asielzoekers (hierna: Wet COA) in werking getreden, waarmee het COA onder de werkingssfeer van de Kaderwet Zelfstandige Bestuursorganen (hierna: de Kaderwet) is gebracht. In deze nieuwe Wet COA is voorzien in een wijziging van het besturingsmodel van het COA, onder meer inhoudend de instelling van een Raad van Toezicht en een Raad van Bestuur. De leden van de Raad van Toezicht en de Raad van Bestuur worden krachtens artikel 12 van de Kaderwet benoemd door de Minister (thans de Staatssecretaris) van (thans) Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (hierna: de Minister). De Minister stelt, zo blijkt uit artikel 14 van de Kaderwet, de bezoldiging van de bestuurders van het COA vast. Het is beleid van het kabinet om geen benoemingen te doen die gepaard gaan met een bezoldiging die de zogenaamde ‘Balkenende-norm’ te boven gaan.
2.6 Op 6 april 2010 heeft een bestuurlijk overleg plaatsgevonden tussen de Raad van Toezicht (in oprichting) en ambtenaren van het departement van de Minister, waarbij [eiseres] niet aanwezig was. Tijdens dat overleg heeft de Minister aandacht gevraagd voor het salaris van [eiseres] en er op gewezen dat het in overeenstemming met de Balkenende-norm moest zijn indien zij benoemd wilde worden tot lid van de Raad van Bestuur. De Raad van Toezicht (in oprichting) heeft [eiseres] verzocht hierover in contact te treden met het departement. Nadien hebben partijen en de ambtenaren van het departement gesproken over de hoogte van het salaris van [eiseres] en over de vraag hoe dit salaris was te passen binnen de Balkenende-norm.
2.7 Op 9 december 2010 heeft de Raad van Toezicht (in oprichting) op verzoek van de Minister twee personen bij de Minister voorgedragen voor benoeming tot lid van de Raad van Bestuur, waaronder [eiseres]. De Raad van Toezicht heeft deze voordracht op 27 januari 2011 ingetrokken toen bleek dat de andere kandidaat niet meer beschikbaar was.
2.8 Op 15 december 2010 heeft opnieuw een bestuurlijk overleg plaatsgevonden, waarbij [eiseres] aanwezig was. Tijdens dit overleg is niet gesproken over het salaris van [eiseres] en de Balkenende-norm.
2.9 Op 20 april 2011 heeft [eiseres] een nieuw concept voordrachtbrief aan de voorzitter van de Raad van Toezicht aangeleverd, waarin het voorstel is gedaan [eiseres] per 1 januari 2011 te benoemen tot voorzitter van de Raad van Bestuur van het COA onder handhaving van de vigerende arbeidsvoorwaarden.
2.10 [eiseres] heeft op 10 mei 2011 met ambtenaren van het departement van de Minister besproken hoe haar salaris binnen de Balkenende-norm kon worden gepast. Vervolgens heeft [eiseres] op 12 mei 2011 een overzicht aan het departement gezonden met als titel ‘Bezoldiging bestuursvoorzitter COA’. Nadien heeft [eiseres] te kennen gegeven dat medewerkers van het departement, die advies zouden geven over de inpassing van het salaris binnen de Balkenende-norm, op het kantoor van het COA inzage in het salaris konden krijgen.
2.11 Op 8 september 2011 heeft de NOS het COA benaderd met een aantal vragen over de gang van zaken bij het COA. Deze vragen betroffen onder andere het salaris van [eiseres] en haar gebruik van de dienstauto. Op 12 september 2012 heeft het COA deze vragen schriftelijk beantwoord. [eiseres] is bij de voorbereiding van de vragen als beoogd voorzitter nauw betrokken geweest. De NOS heeft vervolgens aanvullende vragen aan het COA gesteld, die het COA wederom in nauw overleg met [eiseres], op 13 september 2011 schriftelijk heeft beantwoord.
2.12 Op 18 september 2011 heeft het NOS journaal in een uitzending negatief bericht over het COA en over [eiseres] als bestuursvoorzitter van het COA. Met name het werkklimaat binnen de organisatie en een angstcultuur die zou zijn ontstaan door het functioneren van [eiseres] kwamen aan de orde. De Minister, de Raad van Toezicht als ook de Ondernemingsraad van het COA hebben zich in eerste instantie volledig achter [eiseres] geschaard en te kennen gegeven dat zij de kritiek op [eiseres] niet herkenden.
2.13 Naar aanleiding van deze uitzending heeft de Tweede Kamer op 19 en 21 september 2011 vragen aan de Minister gesteld, ook ten aanzien van de beloning van [eiseres]. Op 22 september 2011 heeft [eiseres] een brief opgesteld waarin zij de hoogte van haar bruto jaarsalaris (€ 189.792,49) aan de Minister heeft gepresenteerd. Vergelijkbare informatie is in het benoemingsvoorstel van de Raad van Toezicht van 14 september 2011 opgenomen, dat op 22 september 2011 bij het departement van de Minister is bezorgd.
2.14 [eiseres] heeft op 25 september 2011 aan de voorzitter van de Raad van Toezicht een overzicht gestuurd, waaruit blijkt dat zij een maandsalaris van ruim € 15.000,- genoot (hetgeen neerkomt op een jaarinkomen van ruim
€ 210.000,-). Dit salaris was hoger dan het salaris dat zij op 22 september 2011 aan de Minister had gepresenteerd. [eiseres] heeft aangegeven voor dit verschil in salaris niet direct een verklaring te kunnen geven. Op 26 september 2011 heeft de Directeur Management Services van het COA [eiseres] geïnformeerd dat bij de berekening van haar salaris zoals dat in de voordracht aan de Minister was gepresenteerd, een fout was gemaakt die mogelijk te maken had met het verschil tussen een 36-urige en 40-urige werkweek.
2.15 Op 27 september 2011 heeft de Minister de Raad van Toezicht verzocht om nadere informatie over onder meer (de ontwikkeling van) het salaris van [eiseres], de beloning van de andere directieleden en de aan vertrokken directieleden betaalde ontslagvergoedingen. De Raad van Toezicht is vervolgens daaromtrent een intern onderzoek gestart.
2.16 [eiseres] is op 27 september 2011 door de voorzitter van de Raad van Toezicht telefonisch op non actief gesteld, hetgeen vervolgens schriftelijk is bevestigd. In deze bevestiging is opgenomen dat [eiseres] ‘hangende het onderzoek naar salarisbetalingen en vergoedingen binnen het COA’ op non actief is gesteld. Aan deze non-actiefstelling is uitgebreid aandacht besteed in de media.
2.17 Op 28 september 2011 heeft de Minister de heer [A] (hierna: [A]) voor de duur van vier maanden tot voorzitter van het Bestuur van het COA benoemd.
2.18 Op 29 september 2011 heeft [eiseres] het COA gesommeerd de non-actiefstelling op te heffen en aangekondigd het COA daartoe in kort geding te zullen dagvaarden indien het COA aan deze sommatie niet vrijwillig gevolg zou gegeven.
2.19 Op 30 september 2011 heeft de Minister aan de Tweede Kamer bericht voornemens te zijn een onafhankelijk onderzoek naar de situatie bij het COA in te stellen.
2.20 Op 7 oktober 2011 zijn de bevindingen van het interne onderzoek aan de Raad van Toezicht gepresenteerd. Deze zijn door de accountant van het COA gecontroleerd en deze zijn vervolgens door de Rijksaccountantsdienst gevalideerd.
2.21 Op 10 oktober 2011 heeft het COA de bevindingen aan [eiseres] ter beschikking gesteld en haar uitgenodigd om op de bevindingen te reageren, hetgeen zij schriftelijk heeft gedaan op 11 oktober 2011.
2.22 Op 10 oktober 2011 heeft de Raad van Toezicht, in afwachting van de uitkomst van het door de Minister aangekondigde onderzoek, zijn taken neergelegd.
2.23 Op 11 oktober 2011 heeft het COA [eiseres] meegedeeld haar non- actiefstelling te handhaven totdat de uitkomst van het onderzoek waartoe de Minister op 30 september 2011 had besloten, bekend was, mede teneinde een onbelemmerde voortgang van dat onderzoek mogelijk te maken. Op dezelfde dag heeft de Minister aan de Tweede Kamer bericht een onafhankelijk onderzoek te zullen instellen naar het functioneren van het COA gericht op het werkklimaat, de bestuursstructuur en de gang van zaken rondom de salariëring van de directieleden van het COA waaronder de bezoldiging van [eiseres].
2.24 Op 12 oktober 2011 heeft een kort geding zitting plaatsgevonden, waar de vordering van [eiseres] tot (onder meer) opheffing van de non actiefstelling is behandeld. De vorderingen van [eiseres] zijn bij vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank ’s-Gravenhage van 19 oktober 2011 afgewezen.
2.25 Per 1 november 2011 heeft het COA de compensatie voor de bijtelling van de dienstauto geschrapt.
2.26 Op 25 november 2011 heeft de Minister de Commissie van Onderzoek Centraal Orgaan opvang asielzoekers (hierna: de Onderzoekscommissie COA) ingesteld die de navolgende opdracht kreeg: “Het verrichten van een onderzoek naar het functioneren van het COA, gericht op het werkklimaat, de bestuursstructuur en de gang van zaken omtrent de salariëring van de directieleden van het COA. Daarnaast heeft de Commissie als taak om aanbevelingen te doen over maatregelen die genomen kunnen worden indien verbeteringen nodig en mogelijk zijn voor een optimaal functioneren van het COA als onderdeel van de vreemdelingenketen.”
2.27 [eiseres] heeft op 31 oktober 2011 bij het Hof ’s-Gravenhage hoger beroep ingesteld van het vonnis van 19 oktober 2011, die haar vorderingen bij arrest van 10 januari 2012 alsnog heeft toegewezen, met dien verstande dat het [eiseres] werd toegestaan haar werk bij het COA per 1 maart 2012 te hervatten onder verbeurte van een dwangsom van € 5.000,- voor iedere dag dat het COA in gebreke zou blijven aan deze veroordeling te voldoen.
2.28 Op 10 januari 2012 verscheen [eiseres] in het televisieprogramma Pauw & Witteman.
2.29 Op 16 januari 2012 verscheen een bericht van de Ondernemingsraad op het intranet van het COA, inhoudende dat de Ondernemingsraad het raadzaam achtte indien [eiseres] de resultaten van het onafhankelijk onderzoek zou afwachten alvorens haar werkzaamheden te hervatten en dat hij er bij de Raad van Toezicht op zou aandringen dat deze zich hiervoor zou inzetten. De Ondernemingsraad signaleerde voorts dat er onder medewerkers door de uitspraak van het Hof en de antwoorden van [eiseres] in het interview bij Pauw & Witteman onrust was ontstaan.
2.30 Het NOS journaal van 18 september 2011 heeft de Ondernemingsraad van het COA ertoe gebracht een ‘Meldpunt sociaal economische veiligheid’ in te stellen en onderzoek te laten verrichten naar het werkklimaat binnen het COA. Dit onderzoek is uitgevoerd door onderzoeksbureau Bezemer & Kuiper. Het in dat kader ingestelde meldpunt is van 10 oktober 2011 tot en met november 2011 opengesteld en beheerd door Bezemer & Kuiper. Bezemer & Kuiper heeft op 30 januari 2012 haar bevindingen gerapporteerd. In het rapport is - voor zover relevant - te lezen:
“Wij hebben géén onderzoek gedaan naar het waarheidsgehalte van de meldingen en hebben niet gecheckt hoe recent de door de melders genoemde ervaringen zijn of dat men wellicht op een (ver) verleden teruggrijpt.”
“De managementstijl van de bestuurder leidt bij een aantal medewerkers op de centra tot irritatie. Echter, hoe dichter bij men bij bestuurder en directie staat, hoe meer angstig men zich toont. (…) De sociale onveiligheid op het centraal bureau wordt met name gevoeld in de managementlaag om de bestuurder en directie heen. Voor een aantal managers gaat deze onveiligheid zo ver dat wij spreken van een angstcultuur waarin managers zich onthouden van kritiek. De angst wordt opgeroepen door de managementstijl van bestuurder, haar omgang met medewerkers die negatieve gevoelens oproept, het budget dat zij gebruikt ten behoeve van haar ‘Hofhouding’ en haar auto, de psychologische afstand die zij creëert.”
2.31 De Minister heeft op 2 februari 2012 de benoeming van de interim-bestuurder [A] verlengd tot 3 mei 2012.
2.32 Partijen zijn vanaf 23 januari 2012 met elkaar in gesprek geweest over de tenuitvoerlegging van het arrest van 10 januari 2012. Dit heeft op 23 februari 2012 tot een overeenkomst geleid, waarbij [eiseres] afstand heeft gedaan van haar aanspraak op dwangsommen in de periode 1 maart 2012 tot 1 april 2012.
2.33 Op 20 februari 2012 heeft de Onderzoekscommissie COA het COA schriftelijk verzocht om informatie met betrekking tot het privégebruik van de dienstauto door [eiseres]. Om de objectiviteit van de informatie zoveel mogelijk te waarborgen, heeft het COA opdracht verstrekt aan onderzoeksbureau Hoffmann Bedrijfsrecherche B.V. (hierna: Hoffmann) om daarnaar onderzoek te doen. Het onderzoek is uitgevoerd in de periode 21 tot en met 29 februari 2012. Op 8 maart 2012 heeft Hoffmann het concept van haar bevindingen aangeboden aan het COA. Op 9 maart 2012 heeft de Onderzoekscommissie delen van haar conceptrapportage aan partijen ter beschikking gesteld waaronder de samenvatting uit het rapport van Hoffmann.
2.34 De samenvatting uit het rapport van Hoffmann luidt - voor zover relevant - als volgt:
“(…)
2.1 Achteraf wijzigen agenda
Vastgesteld is dat er acht werkbezoeken in de digitale agenda van mevrouw [eiseres] zijn ingevoerd die betrekking hadden op voorliggende datums. Het betroffen bezoeken in de weekeinden aan diverse ‘clusters’ en/of AZC’s. Uit de gesprekken is gebleken dat deze werkbezoeken, op verzoek van mevrouw [eiseres], in de agenda zijn gezet. Uit het onderzoek is bekend geworden dat deze werkbezoeken in werkelijkheid niet hebben plaatsgevonden.
Daarnaast is bekend geworden dat er in totaal 27 afspraken, inclusief de acht hierboven vermelde, achteraf in de digitale agenda van mevrouw [eiseres] zijn ingevoerd.
2.2 Privégebruik dienstauto
(…) Vastgesteld is dat er met de dienstauto is gereden op dagen dat mevrouw [eiseres] vrij was. Dit blijkt uit bekeuringen/verkeersovertredingen. De betreffende boetes zijn aan het CJIB betaald vanaf de bankrekening waarop het COA het salaris van mevrouw [eiseres] overmaakt.opgemerkt wordt dat verkeersboetes van overtredingen gemaakt tijdens diensttijd altijd zijn betaald door het COA.
De dienstauto is voorzien van een systeem VIP-meldingen dat automatisch meldingen genereert. Aan de hand van die meldingen kan de locatie worden vastgesteld waar de dienstauto zich bevond op het moment van de melding. Vastgesteld is dat er in de weekeinden, op dagen dat mevrouw [eiseres] niet werkzaam was, een aantal VIP-meldingen (alarmeringen) vanuit de dienstauto van mevrouw [eiseres] werden ontvangen.(…)
2.3 Privégebruik dienstauto en chauffeursdiensten
Vastgesteld is dat mevrouw [eiseres] in 2010 en 2011 privé gebruik heeft gemaakt van de chauffeursdienst(en) van het COA. Dit had hoofdzakelijk betrekking op het brengen naar en ophalen van vliegvelden van mevrouw [eiseres] en/of haar gezinsleden voor privéreizen.(…)”
2.35 Op 12 maart 2012 heeft het COA een afschrift van het volledige rapport van Hoffmann (met bijlagen) aan [eiseres] ter beschikking gesteld.
2.36 In een e-mailbericht van 12 maart 2012 aan de advocaat van het COA heeft de advocaat van [eiseres] diverse opmerkingen gemaakt over het rapport van Hoffmann en het COA gesommeerd om het rapport te vernietigen en dit te (doen) verwijderen uit de onderzoeksresultaten van de Onderzoekscommissie COA. Het COA heeft aan deze sommatie geen gehoor gegeven.
2.37 Op 16 maart 2012 heeft [eiseres] de Staat in kort geding gedagvaard. In deze kort geding procedure heeft [eiseres] alle aan het rapport van de Onderzoekscommissie COA ten grondslag liggende informatie gevorderd en een verbod tot publicatie van het rapport totdat haar het recht van hoor en wederhoor was gegund. De voorzieningenrechter van de rechtbank ’s-Gravenhage heeft de vorderingen van [eiseres] bij vonnis van 26 maart 2012 afgewezen. [eiseres] heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
2.38 Bij brief van 29 maart 2012 heeft het COA [eiseres] met ingang van 1 april 2012 voor de duur van twee weken op non-actief gesteld, nadat zij [eiseres] op 27 maart 2012 van het voornemen daarvan op de hoogte had gesteld en in de gelegenheid had gesteld haar zienswijze kenbaar te maken. Aan deze maatregel heeft zij samengevat het volgende ten grondslag gelegd:
- Uit het rapport van Bezemer & Kuiper blijkt dat reden bestaat voor
ernstige twijfel aan de kwaliteit en de bestuursstijl van [eiseres] en het concept rapport van de Onderzoekscommissie COA geeft vooralsnog geen aanleiding om aan te nemen dat die zorg ongefundeerd is;
- Terugkeer van [eiseres] vooruitlopend op de rapportage van de Onderzoekscommissie COA leidt tot onaanvaardbare onrust onder de medewerkers;
- Het rapport Hoffmann geeft grond voor ernstige twijfel ten aanzien van de integriteit van [eiseres].
2.39 Bij arrest van 4 april 2012 heeft het Hof ’s-Gravenhage het vonnis in eerste aanleg van 26 maart 20112 bekrachtigd waarbij hij voor zover relevant heeft overwogen:
“3.4 Het Hof is voorshands van oordeel dat hetgeen [eiseres] heeft aangevoerd, onvoldoende is om het oordeel op te baseren dat de onafhankelijkheid van het onderzoek door de Commissie in het geding is. De Commissie heeft blijkens het Instellingsbesluit de opdracht om onderzoek te doen naar het functioneren van het COA gericht op het werkklimaat, de bestuursstructuur en de gang van zaken rondom de salariëring van de directieleden van het COA. Daarnaast heeft de Commissie de taak om aanbevelingen te doen over maatregelen die genomen kunnen worden indien verbeteringen nodig en mogelijk zijn voor een optimaal functioneren van het COA als onderdeel van de vreemdelingenketen. De Commissie heeft blijkens artikel 5 van het Instellingsbesluit een grote vrijheid gekregen om het onderzoek naar eigen goeddunken in te richten. (…) Uiteraard is de Commissie wel gehouden het onderzoek met de benodigde zorgvuldigheid uit te voeren, maar dat de Commissie dit zorgvuldigheidsbeginsel heeft geschonden, is voorshands niet aannemelijk geworden.
3.5 De Commissie heeft in par. 1.3 van het conceptrapport naar het voorlopig oordeel van het Hof de wijze waarop zij het onderzoek heeft uitgevoerd in voldoende mate verantwoord. (…) Van deze werkwijze kan naar het oordeel van het Hof niet worden gezegd, dat deze onzorgvuldig is, of blijk geeft van een vooringenomenheid. Het oordeel van [eiseres] dat de meningen en conclusies van het conceptrapport suggestief en opzettelijk beschadigend zijn, deelt het Hof niet. Het moge zo zijn dat de Commissie in het rapport zich kritisch over [eiseres] heeft uitgelaten, daar staat tegenover dat de Commissie ook op diverse punten heeft gememoreerd dat door [eiseres] goede resultaten zijn geboekt.
3.6 De enkele omstandigheid dat de Commissie in haar conceptrapport heeft verwezen naar de conclusies van het in opdracht van het COA door Hoffmann Bedrijfsrecherche uitgebrachte onderzoeksrapport voordat [eiseres] in de gelegenheid was gesteld op dit onderzoeksrapport te reageren, rechtvaardigt – hoewel het zich laat aanzien dat de communicatie rond (de wederhoor van) dit rapport niet vlekkeloos is verlopen – naar het voorlopig oordeel van het Hof niet de conclusie dat de onafhankelijkheid van de Commissie in het geding is. Daarbij komt dat [eiseres] inmiddels beschikt over het (concept)rapport van Hoffmann en alsnog in de gelegenheid is gesteld – en nog is – daarop te reageren. (…)
3.7 Dat in het onderzoek van de Commissie de persoon [eiseres] een grote rol speelt, is gelet op de onderzoeksopdracht van de Commissie en de functie van Algemeen Directeur die [eiseres] binnen het COA bekleedt niet verwonderlijk. De conclusie dat uit het feit dat [eiseres] veelvuldig wordt genoemd in het conceptrapport blijkt dat de Commissie buiten haar onderzoeksopdracht is getreden en haar onderzoek in het bijzonder heeft gericht op (het functioneren van) de persoon [eiseres], onderschrijft het Hof daarom niet. Dit klemt te meer nu de hoofdstukken 3 tot en met 5 van het conceptrapport telkens afsluiten met een analyse per actor (de Raad van Toezicht, de Ondernemingsraad, departement BZK en Algemeen Directeur) en hoofdstuk 6 – zoals door de Commissie onweersproken gesteld – niet alleen conclusies bevat met betrekking tot [eiseres], maar ook met betrekking tot de andere actoren. (…)
Vertrouwelijkheid/ mogelijkheid van wederhoor
3.9 Blijkens artikel 6 van het Instellingsbesluit dient de Commissie vertrouwelijk om te gaan met de informatie die zij in het kader van het onderzoek rechtstreeks of via derden heeft verkregen. Een dergelijke bepaling is bij (onderzoeks)commissies als de onderhavige niet ongebruikelijk, althans is deze begrijpelijk en niet onredelijk. (…)
De Commissie heeft aan de vertrouwelijkheid invulling gegeven (…).
3.10 Aan [eiseres] kan worden toegegeven dat deze vertrouwelijkheid, beperkingen voor haar mee brengt in het kader van wederhoor: [eiseres] kan niet controleren of de in het conceptrapport opgenomen informatie juist is weergegeven. Deze beperkingen gaan echter niet zo ver, dat [eiseres] in redelijkheid zonder gespreksverslagen niet in staat moet worden geacht op het conceptrapport te reageren. [eiseres] heeft feitelijk ook op het conceptrapport gereageerd in haar e-mailbericht van 11 maart 2012 en de twee memoranda van 27 maart 2012. De Commissie heeft aangegeven dat zij deze reacties alsnog in de eerste ronde mee zal nemen, hetgeen mogelijk zal leiden tot aanpassingen van het conceptrapport. (…)
3.11 [eiseres] stelt dat zij bijzonder veel belang heeft bij een deugdelijke onderbouwing van het rapport van de Commissie, omdat de Minister heeft bevestigd dat de uitkomsten van het onderzoek van de Commissie zowel voor hemzelf als voor het COA leidend zullen zijn bij het bepalen van een standpunt over de positie van [eiseres] bij het COA in de toekomst. De vraag hoe moet worden geoordeeld over "equality of arms" op het moment dat de Minister of het COA dergelijke (rechtspositionele) gevolgen wenst te verbinden aan het rapport, ligt echter thans niet ter beantwoording voor. Het is aan de rechter die eventueel over de arbeidsrechtelijke positie van [eiseres] zal hebben te beslissen om te oordelen welke waarde in dat kader toekomt aan het rapport van de Commissie, gezien enerzijds de contouren van de aan de Commissie verstrekte onderzoeksopdracht en anderzijds de hiervoor bedoelde beperkingen bij het toepassen van wederhoor.(…)”
2.40 Op 4 april 2012 heeft [eiseres] het COA aangezegd dat zij aanspraak maakt op € 20.000,- ter zake van verbeurde dwangsommen ingevolge het arrest van het Hof van 10 januari 2012.
2.41 In een memorandum van 6 april 2012 heeft de advocaat van [eiseres] diverse kanttekeningen geplaatst bij het rapport van Hoffmann. De inhoud van dit memorandum gaf Hoffmann geen aanleiding om het rapport inhoudelijk aan te passen, zo heeft Hoffmann op 9 april 2012 aan de advocaten van [eiseres] en het COA bericht.
2.42 Op 10 april 2012 heeft de Onderzoekscommissie COA de volledige conceptrapportage aan partijen ter beschikking gesteld.
2.43 Bij brief van 11 april 2012 heeft het COA [eiseres] op de hoogte gesteld van zijn voornemen om de op non-actiefstelling van 1 april 2012 met twee weken te verlengen. In deze brief is - voor zover relevant - het volgende opgenomen:
“(…) Voor de reden van dit voornemen verwijs ik u naar de brief van het COA van 27 maart 2012. Inmiddels heeft de ondernemingsraad van het COA bovendien kenbaar gemaakt dat u niet meer kan terugkeren bij het COA, in welke functie dan ook. (…). Het COA is bereid van een verlenging van de op non-actiefstelling af te zien, indien u uiterlijk op donderdag 12 april 2012 schriftelijk verklaart van werkhervatting en van uw aanspraak op (een) dwangsom(men) ingevolge het arrest van 10 januari 2012 af te zien tot 10 dagen nadat het rapport van de Commissie Onderzoekscommissie COA aan het COA ter beschikking is gekomen en besluitvorming naar aanleiding van dit rapport heeft plaatsgevonden. In dat geval wordt u vanaf 15 april 2012 bijzonder verlof verleend”.
2.44 Bij brief van 13 april 2012 heeft het COA de aan [eiseres] opgelegde non-actiefstelling met ingang van 15 april 2012 voor de duur van twee weken verlengd.
2.45 Op 16 april 2012 heeft [eiseres] het COA aangezegd dat zij aanspraak maakt op € 80.000,- ter zake van verbeurde dwangsommen ingevolge het arrest van het Hof van 10 januari 2012.
2.46 Op 17 april 2012 heeft de Onderzoekscommissie COA haar definitieve bevindingen aan de Minister gerapporteerd. De Onderzoekscommissie COA heeft - voor zover relevant - onder meer geconcludeerd:
p.142:“(…) Mevrouw [eiseres] heeft de Commissie en het departement gemeld de dienstauto nooit privé te gebruiken. De Commissie stelt vast dat dit in de periode 2004 – 2011 wel het geval is. (…) Uit een nader onderzoek in opdracht van het COA (het onderzoek van Hoffmann, opmerking kantonrechter) blijkt dat mevrouw [eiseres] achteraf haar digitale agenda heeft aangepast om het privé rijgedrag te verhullen. (…) Tenslotte geeft dit onderzoek aan dat mevrouw [eiseres] zich ook privé in de dienstauto liet vervoeren naar vliegvelden. (…) De Commissie stelt vast dat mevrouw [eiseres] inzake het privé gebruik van de auto en het aanpassen van de agenda om het privé rijgedrag te verhullen niet integer heeft gehandeld.(…)”
p.148:“(…) Het vertrouwen in de leiding van de organisatie (algemeen directeur en directieraad) is zeer laag. Het onderzoek dat de Ondernemingsraad onder medewerkers heeft gedaan, wijst in dezelfde richting. De hierboven beschreven bestuursstijl leidt inderdaad tot sociale onveiligheid binnen de organisatie (…).”
p.150:“(…) De Commissie oordeelt hier als volgt over. Zij stelt voorop dat het verwijt van de algemeen directeur aan de Raad van Toezicht, inhoudende dat die geen leiding gaf in de salariskwestie, juist is. De raad verzette zich niet tegen de Balkenende norm, maar liet aan de algemeen directeur alle ruimte om in gesprekken met het departement een goed resultaat te boeken. (…) Zij heeft al met al een rol op zich genomen die de Raad van Toezicht en departement haar niet hadden moeten laten spelen. In die rol heeft zij onjuiste informatie over haar geldende salaris verstrekt.
De Commissie kan niet vaststellen dat het gaat om opzettelijk onjuist verstrekte informatie: de omrekening van het salaris van 40 naar 36 uur kan ook een elders gemaakte fout zijn geweest, die over het hoofd is gezien.(…)”
p.151:“(…) De Commissie moet tot de conclusie komen dat de bestuursstijl van de algemeen directeur - en in het verlengde daarvan ook de directieraad - aanzienlijk heeft bijgedragen aan een gebrek aan vertrouwen in de leiding en aan sociale onveiligheid binnen de organisatie. (…)
Naar het oordeel van de Commissie past de wijze van optreden van de algemeen directeur niet in de publieke dienst.(…)”
2.47 Op 18 april 2012 heeft de Minister aan de voorzitter van de Tweede Kamer de consequenties die hij aan de conclusies van de Onderzoekscommissie COA verbond, kenbaar gemaakt. Hij stelt daarin onder meer: “Tegen deze achtergrond acht ik een terugkeer van mevrouw [eiseres] naar het COA uitgesloten. Ik heb het COA hierover geïnformeerd.”
2.48 Bij brief van 18 april 2012 heeft het COA [eiseres] meegedeeld voornemens te zijn haar dienstverband met ingang van 23 april 2012 op te zeggen, onder uitbetaling van een bedrag gelijk aan haar salaris dat zij zou hebben ontvangen indien het dienstverband met inachtneming van de geldende opzegtermijn zou zijn opgezegd. In deze brief heeft het COA de volgende twaalf redenen aan het voornemen ten grondslag gelegd en nader toegelicht:
“ 1) uw stijl van leidinggeven (“bestuursstijl”) heeft tot een sociaal onveilig werkklimaat binnen het COA geleid;
2) u heeft onjuiste informatie omtrent uw bezoldiging aan de Minister, de Raad van Toezicht en de pers verstrekt;
3) u heeft onjuiste informatie aan de Commissie, de Minister, de Raad van Toezicht en de pers verstrekt omtrent het gebruik van de dienstauto voor privédoeleinden;
4) u heeft verhuld dat u de dienstauto, in strijd met wat u daarover verklaard heeft, ook voor privédoeleinden gebruikte;
5) u heeft bij dat verhullen ondergeschikten betrokken;
6) u heeft gebruik gemaakt van chauffeursdiensten van het COA voor privédoeleinden;
7) u heeft onjuiste informatie aan de pers verstrekt over het gebruik van chauffeursdiensten van het COA voor privédoeleinden;
8) u heeft onjuiste informatie aan de Minister verstrekt omtrent het afbestellen van een dienstauto;
9) u heeft een vertrouwensbreuk gecreëerd met de Raad van Toezicht;
10) u heeft bij de wijze waarop u bent opgekomen voor uw eigen belang, het belang van het COA en zijn medewerkers volledig uit het oog verloren;
11) u heeft bij de wijze waarop u bent opgekomen voor uw eigen belang bovendien uit het oog verloren dat u werkzaam bent in de openbare dienst;
12) de Minister heeft kenbaar gemaakt dat hij u niet benoembaar acht voor de functie van Voorzitter/lid van het Bestuur van het COA.”
Het COA heeft daarbij opgemerkt dat elk van deze redenen afzonderlijk, maar in elk geval tezamen met één of meer andere redenen, de beëindiging van het dienstverband rechtvaardigen.
2.49 Op 19 april 2012 heeft [eiseres] in een gesprek met de Raad van Toezicht haar zienswijze op het voornemen kenbaar gemaakt. Van dit gesprek is een verslag opgemaakt dat op 20 april 2012 aan [eiseres] is gezonden. [eiseres] heeft bij brief van 27 april 2012 wijzigingen voorgesteld, die in de definitieve versie van het verslag zijn verwerkt.
2.50 Op 20 april 2012 heeft het COA het dienstverband met [eiseres] met ingang van 23 april 2012 onregelmatig opgezegd met toezegging tot betaling van de schadeloosstelling ex artikel 7: 677 BW vanwege de van toepassing zijnde opzeggingstermijn van 3 maanden, tot 1 augustus 2012.
2.51 Op 19 juni 2012 heeft onderzoeksbureau Grant Thornton Forensic & Investigation Services B.V. (hierna: Grant Thornton) in opdracht van [eiseres] een analyse opgesteld naar aanleiding van het rapport van de Onderzoekscommissie COA. In deze analyse zijn onder meer de volgende conclusies opgenomen:
“Het is voor de lezer van het rapport een raadsel of er volledigheid is nagestreefd of volledigheid is verkregen en of de bestudeerde documenten of de gesproken personen representatief zijn voor de beantwoording van de gestelde onderzoeksvragen. (…) Voorts, door het gebruik van een enquête onder het voltallige COA personeel wordt een methode van onderzoek geïntroduceerd die de schijn van objectiviteit wekt, maar voor dergelijk persoonsgericht onderzoek niet passend is, omdat het een subjectieve waarheid oplevert in plaats van de toetsbare relevante waarheid. (…) Het gebrek aan onderzoekstransparantie leidt er toe dat het onderzoek niet falsifieerbaar is, een vereiste dat valt te stellen aan een goed en zorgvuldig onderzoek. (…) De enige genoemde verificatiemethode naast het voeren van wederhoor, het hebben van twee bronnen, maakt nog geen waarheid.”
“Hoffmann heeft er van afgezien mevrouw [eiseres] in te lichten van het feit dat haar gebruik van de dienstauto onderwerp van onderzoek was. Dit mag volgens de Privacygedragscode slechts achterwege worden gelaten in het belang van de voorkoming, opsporing en vervolging van strafbare feiten of indien het inlichten de rechten en vrijheden van anderen zouden schaden. Wij kunnen ons in deze casus geen voorstelling maken van een dergelijke situaties.”
“Hoffmann heeft mevrouw [eiseres] niet gehoord over haar gebruik van de auto of geconfronteerd met vermeende onjuistheden in haar agenda, hoewel dit de meest voor de hand liggende onderzoekshandeling zou zijn geweest, omdat mevrouw [eiseres] de gebruiker is.”
“Hoffmann heeft mevrouw [eiseres] niet in de gelegenheid gesteld kennis te nemen van de feitelijke bevindingen alvorens zij haar rapport uitbracht aan de directie van het COA, hoewel dit één van de meest voor de hand liggende onderzoeksmethoden is om de getrouwheid van een rapport te toetsen.”
“Het Hoffmannrapport vormt het belangrijkste fundament voor de conclusie van de Commissie Scheltema (zijnde de Onderzoekscommissie COA opmerking kantonrechter) aangaande het gebruik van de dienstauto ‘dat mevrouw [eiseres] <..>niet integer heeft gehandeld’. De Commissie Scheltema heeft zelf geen onderzoek gedaan of laten doen naar de relevante feiten volgens de regelen der kunst. De Commissie Scheltema heeft daardoor wat betreft de dienstauto geen eigen wetenschap, (…). Mevrouw [eiseres] is binnen dat onderzoek nooit gehoord en heeft geen mogelijkheid tot wederhoor genoten. De commissie had daarom onderzoekstechnisch geen deugdelijke grondslag voor het trekken van de gewraakte conclusie.”
2.52 Per 1 oktober 2012 heeft de Minister een nieuwe bestuursvoorzitter benoemd voor de duur van vier jaar.
2.53 Het COA heeft op 27 juni 2012 een procedure aanhangig gemaakt bij de Rechtbank ’s-Gravenhage omtrent de verschuldigdheid van dwangsommen uit hoofde van het arrest van het Hof ’s-Gravenhage van 10 januari 2012.
3. Vordering, grondslag en verweer
3.1 [eiseres] vordert bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, een verklaring voor recht dat het COA de arbeidsovereenkomst met [eiseres] kennelijk onredelijk heeft opgezegd en met veroordeling van het COA tot:
Primair:
- herstel van de dienstbetrekking;
- het treffen van een voorziening met betrekking tot de rechtsgevolgen van de onderbreking bestaande uit de inkomensschade vanaf 1 augustus 2012;
Subsidiair:
- betaling van een schadevergoeding aan [eiseres] wegens kennelijk onredelijk ontslag ter hoogte van een bedrag van € 4.731.539,- bruto;
Primair en subsidiair:
- betaling van de contractuele vergoeding ad € 352.253,41;
- vergoeding van de immateriële schade van € 50.000,-;
- alle bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding tot de dag van algehele voldoening;
- betaling van de buitengerechtelijke kosten ter hoogte van € 60.000,- te vermeerderen met btw en met de wettelijke rente vanaf de dag van dit vonnis tot de dag van algehele voldoening;
met veroordeling van het COA in de proceskosten.
3.2 [eiseres] legt aan haar vorderingen –zakelijk weergegeven- ten grondslag dat het COA de arbeidsovereenkomst heeft opgezegd onder opgave van (een) voorgewende of valse reden(en). Hierdoor heeft het COA [eiseres] ernstige schade toegebracht en haar het recht op de contractueel overeengekomen beëindigingsvergoeding ontzegd. Bovendien heeft het COA, door de non-actiefstelling onnodig te laten voortduren, een extreem negatieve media-aandacht voor de persoon van [eiseres] ontketend, waardoor haar eer en goede naam is vernietigd dan wel ernstig is beschadigd. Het COA heeft voorts de Onderzoekscommissie COA gefaciliteerd in het trekken van ongerechtvaardigde en voor [eiseres] uiterst schadelijke, smadelijke conclusies, die op voorspraak van de Minister hebben geleid tot het ontslag van [eiseres] en de openbaarmaking daarvan. Hierdoor is het voor [eiseres] onmogelijk een nieuwe baan (op vergelijkbaar niveau) te vinden. [eiseres] wenst - naast een verklaring voor recht dat de opzegging door het COA kennelijk onredelijk is - primair dan ook herstel van de dienstbetrekking, hetgeen mogelijk is nu er een nieuwe Raad van Toezicht is en er een nieuwe verantwoordelijke minister is aangetreden, die niet betrokken waren bij de non-actiefstelling en het ontslag van [eiseres] en het huidige directieteam van het COA bovendien als gevolg van een reorganisatie boventallig is verklaard. Voor de periode tussen het ontslag en het herstel van de dienstbetrekking is het COA aan [eiseres] een schadevergoeding verschuldigd die gelijk is aan de inkomensschade die [eiseres] heeft geleden als gevolg van het ontslag. Subsidiair legt [eiseres] aan haar vordering ten grondslag dat het haar verleende ontslag, gelet op alle omstandigheden van het geval, als kennelijk onredelijk moet worden aangemerkt en zij om die reden aanspraak maakt op een schadevergoeding conform artikel 7:681 BW. [eiseres] stelt dat zij naast materiële inkomensschade en immateriële schade eveneens aanzienlijke pensioenschade lijdt en heeft geleden, voor welke schade het COA aansprakelijk is. Ook het gevolgencriterium kan niet tot een andere conclusie leiden.
3.3 Het COA voert gemotiveerd verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [eiseres], met veroordeling van [eiseres] in de proceskosten. Op hetgeen het COA daartoe aanvoert, wordt voor zover nodig hierna ingegaan.
Toepasselijkheid Boek 7 titel 10 BW op de rechtsverhouding tussen partijen
4.1 Het COA heeft met een beroep op artikel 7:615 BW betoogd dat van een kennelijk onredelijk ontslag als bedoeld in artikel 7:681 BW geen sprake kan zijn nu deze bepaling niet op de rechtsverhouding tussen [eiseres] en het COA van toepassing is. Artikel 7:615 BW bepaalt immers dat de bepalingen van boek 7 titel 10 BW niet van toepassing zijn ten aanzien van personen in dienst van (onder meer) publiekrechtelijke lichamen, tenzij zij, hetzij vóór of bij de aanvang van de dienstbetrekking door of namens partijen, hetzij bij wet of verordening, van toepassing zijn verklaard. Daarvan is, zo stelt het COA, geen sprake.
4.2 De kantonrechter volgt het COA daarin niet, nu artikel 12 van de Wet COA bepaalt dat de bij het COA werkzame personen in afwijking van artikel 1 van de Ambtenarenwet, geen ambtenaar zijn, maar werknemers naar burgerlijk recht. Verder bepaalt dit artikel (onder meer) dat de bij het COA werkzame personen geen overheidswerknemer zijn. Dit blijkt ook uit de wetsgeschiedenis ten aanzien van de wijziging van de Wet COA. In de Nota naar aanleiding van het verslag (Vergaderjaar 2009/2010, Kamerstukken 32205, nr. 6) wordt expliciet vermeld dat COA-medewerkers sinds de instelling van het COA werknemer naar burgerlijk recht zijn en dat hun rechtspositie na de wijziging van de Wet COA niet verandert. Weliswaar wordt in (deze bepaling van) de Wet COA niet expliciet bepaald dat Boek 7 Titel 10 BW van toepassing is, maar dat is ook niet vereist. De enkele duiding dat bij het COA werkzame personen werknemers naar burgerlijk recht zijn, is voldoende om aan te nemen dat beoogd is de rechtspositie van de bij het COA werkzame personen te laten beheersen door de arbeidsrechtelijke bepalingen uit Titel 10 van boek 7 BW. Ook de op de arbeidsovereenkomst van toepassing zijnde CAO Welzijn bepaalt dat onder arbeidsovereenkomst in de zin van de CAO dient te worden verstaan: een overeenkomst zoals bedoeld in artikel 7:610 BW. De kantonrechter neemt bovendien in aanmerking dat partijen het eens zijn dat er een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht is gesloten en dat geen van de partijen betwist dat aan de vereisten voor een arbeidsovereenkomst als bedoeld in artikel 7:610 BW is voldaan.
4.3 Gelet op het voorgaande stelt de kantonrechter vast dat titel 10 van boek 7 BW van toepassing is op de rechtsverhouding tussen partijen, zodat thans de vraag of de arbeidsovereenkomst met [eiseres] kennelijk onredelijk is opgezegd dient te worden beantwoord.
Kennelijk onredelijk ontslag?
4.4 Beoordeeld dient te worden of in het onderhavige geval sprake is van een kennelijk onredelijke opzegging. Bij de beoordeling dient als uitgangspunt te gelden dat - naar uit de wetsgeschiedenis blijkt - de opzegging van de arbeidsovereenkomst slechts dan als kennelijk onredelijk kan worden aangemerkt, als voor een ieder duidelijk is dat de opzegging onder de gegeven omstandigheden niet had behoren plaats te vinden. Het enkele feit dat in de gegeven situatie ook anders besloten had kunnen worden, of dat het ontslag voor de werknemer ernstige gevolgen heeft, is daarvoor onvoldoende.
4.5 Ingevolge artikel 7:681 lid 2 aanhef en sub a en b BW zal opzegging door de werkgever onder andere kennelijk onredelijk geacht kunnen worden - voor zover thans van belang - wanneer deze geschiedt onder opgave van een voorgewende of valse reden of wanneer, mede in aanmerking genomen de voor de werknemer getroffen voorzieningen en de voor hem bestaande mogelijkheden om ander passend werk te vinden, de gevolgen van de opzegging voor hem te ernstig zijn in vergelijking met het belang van de werkgever bij de opzegging (het gevolgencriterium).
Voorgewende of valse reden?
4.6 Van een voorgewende reden in de zin van artikel 7:681 BW is sprake als de opgegeven reden niet de werkelijke ontslaggrond is. Van een valse reden is sprake wanneer de door de werkgever opgegeven reden niet bestaat.
4.7 Het COA heeft in zijn brief van 18 april 2012 twaalf opzeggingsgronden aangedragen die, zo stelt het COA, elk afzonderlijk maar in ieder geval tezamen met één of meer andere redenen, de beëindiging van het dienstverband met [eiseres] rechtvaardigt.
4.8 De kantonrechter stelt voorop dat de door het COA aangewende opzeggingsgronden niet kunnen worden aangemerkt als voorgewende redenen. Het COA heeft deze redenen op basis van de bevindingen van de Onderzoekscommissie COA aan de opzegging ten grondslag gelegd en de daaraan door de Minister verbonden consequentie dat [eiseres] niet benoembaar was binnen het COA. Niet is gesteld en/of gebleken welke achterliggende reden(en) het COA anders zou hebben gehad om de arbeidsovereenkomst op te zeggen.
4.9 Vervolgens dient te worden beoordeeld of de aangegeven reden dan wel de aangegeven redenen is of zijn aan te merken als valse reden(en), waarbij de gegrondheid van de opgevoerde opzeggingsgronden op het moment van de opzegging in aanmerking dient te worden genomen.
4.10 [eiseres] verwijt het COA dat het COA de bevindingen van de Onderzoekscommissie COA zonder nader onderzoek voor waar heeft aangenomen. [eiseres] heeft de inhoud van het onderzoeksrapport bestreden en voorts gesteld dat aan haar geen tot onvoldoende gelegenheid is geboden om op het (concept)rapport te reageren. Evenals het Hof ’s-Gravenhage (zie de belangrijkste overwegingen van het Hof, hiervoor weergegeven onder 2.39) is de kantonrechter van oordeel dat de onafhankelijkheid van het onderzoek van de Onderzoekscommissie COA gewaarborgd is en dat de Onderzoekscommissie COA het zorgvuldigheidsbeginsel bij het verrichten van het onderzoek, ondanks de resultaten van de analyse door Grant Thornton, niet heeft geschonden. Daarbij neemt de kantonrechter, gelijk het Hof heeft gedaan, in aanmerking dat de Onderzoekscommissie COA niet alleen ten aanzien van (het functioneren van) [eiseres] maar tevens ten aanzien van andere actoren (waaronder de Raad van Toezicht en de Ondernemingsraad) wel degelijk conclusies heeft getrokken.
4.11 Ten aanzien van de stelling dat aan [eiseres] onvoldoende gelegenheid is gegeven om op het (concept)rapport van de Onderzoekscommissie COA te reageren, wordt overwogen dat de Onderzoekscommissie COA, teneinde haar onderzoek goed te kunnen uitvoeren, vertrouwelijk diende om te gaan met verkregen informatie en aan deze vertrouwelijkheid invulling heeft gegeven. Evenals het Hof is de kantonrechter van oordeel dat, ook zonder inzage in de gespreksverslagen die mede de basis hebben gevormd voor de bevindingen van de Onderzoekscommissie COA, [eiseres] in redelijkheid in staat moet worden geacht om op de (concept)bevindingen te reageren, hetgeen zij ook heeft gedaan en van welke reactie de Onderzoekscommissie COA kennis heeft genomen. Daarmee acht de kantonrechter het beginsel van ‘equality of arms’ niet geschonden. Wel dient [eiseres] - gelijk de bevindingen van Grant Thornton - toegegeven te worden dat daar waar de Onderzoekscommissie COA (concept)conclusies trekt naar aanleiding van het in opdracht van het COA uitgevoerde onderzoek door Hoffmann enige vraagtekens geplaatst kunnen worden. Bij de beoordeling van de ontslaggronden zal hier nader op worden ingegaan.
4.12 Nu de diverse ontslaggronden in meer of mindere mate zijn gebaseerd op het rapport van de Onderzoekscommissie COA, dient te worden bezien of zulks juist is. Met andere woorden: in het kader van de beoordeling van de ontslaggronden dienen de conclusies van de Onderzoekscommissie COA te worden getoetst en waar deze niet zonder meer berusten op vaststaande feiten, zal de kantonrechter hieromtrent bewijs opdragen.
4.13 Ten aanzien van de verschillende ontslaggronden overweegt de kantonrechter als volgt:
4.14 [1] Ten aanzien van de bestuursstijl die tot een sociaal onveilig werkklimaat binnen het COA zou hebben geleid, wordt als volgt overwogen. Het COA heeft in zijn brief van 18 april 2012 op dit punt verwezen naar de conclusies van de Onderzoekscommissie COA en naar het rapport van Bezemer & Kuiper. Vooropgesteld wordt dat [eiseres] de inhoud van die rapporten en de representativiteit ervan gemotiveerd heeft bestreden. Ten aanzien van deze opzeggingsgrond kunnen deze weren echter onbesproken blijven. Tussen partijen staat vast dat [eiseres] altijd goed heeft gefunctioneerd. Het COA alsook de Ondernemingsraad hebben zich kort na de NOS uitzending dan ook achter [eiseres] geschaard en zich op het standpunt gesteld dat zij de kritiek op [eiseres] wat betreft het werkklimaat niet herkennen. Van enige dossieropbouw, waaruit blijkt dat [eiseres] op enig moment op haar bestuursstijl is aangesproken, is ook niet gebleken. De Onderzoekscommissie COA concludeert in haar rapport (p.157) dat de Raad van Toezicht zich onvoldoende bewust is geweest van de betekenis en signalen die wezen op sociale onveiligheid als gevolg van de bestuursstijl van de leiding van het COA. Hij had zich voor het verkrijgen van informatie te afhankelijk gemaakt van de algemeen directeur, en liet na zelfstandig onderzoek te doen in situaties die duidden op mogelijke problemen. Het was zijn taak als ook die van de Ondernemingsraad (p.151) geweest te zorgen voor tegenwicht tegen een algemeen directeur die zozeer alle macht bij haar concentreerde, aldus de Commissie. Indien en voor zover de bestuursstijl van [eiseres] al heeft geleid tot een sociaal onveilig werkklimaat - hetgeen door [eiseres] zoals aangegeven gemotiveerd is weersproken -, kan dit naar het oordeel van de kantonrechter, derhalve niet althans niet in overwegende mate aan [eiseres] worden tegengeworpen. Deze grond vormt om die reden op zich zelf geen reden voor ontslag.
4.15 [2] De tweede door het COA gehanteerde opzeggingsgrond betreft het verwijt van het COA dat [eiseres] onjuiste informatie over haar salaris aan de Minister, de Raad van Toezicht en de pers heeft verstrekt. De kantonrechter is met [eiseres] van oordeel dat dit verwijt onterecht - uitsluitend - aan het adres van [eiseres] is gemaakt. Conform artikel 8 lid 3 Wet COA wordt de Raad van Toezicht door de Minister in de gelegenheid gesteld om een benoemingsvoordracht te doen, hetgeen in het onderhavige geval ook is gebeurd. Uit deze wetsbepaling volgt reeds dat de verantwoordelijkheid voor de juistheid van de gegevens in de voordracht aan de Minister bij de Raad van Toezicht en niet bij [eiseres] lag. De Onderzoekscommissie COA heeft in haar rapport geconcludeerd (p. 157), dat de Raad van Toezicht bij de voordracht van de bestuurder ([eiseres]) per 1 januari 2011 in het bijzonder ten aanzien van het bijbehorende voorstel tot vaststelling van het salaris, niet zijn verantwoordelijkheid heeft genomen. Het had op de weg van de Raad van Toezicht gelegen om de op zijn verzoek door [eiseres] aangeleverde gegevens op juistheid te controleren. Daartoe was de Raad van Toezicht ook in staat, nu onweersproken is gesteld dat het salaris van [eiseres] een openbaar gegeven was en de Raad van Toezicht bovendien inzicht heeft in de financiële stukken van het COA. Bovendien staat vast dat bij het opstellen van de benoemingsvoordracht - naast [eiseres] - zowel de Raad van Toezicht als het departement betrokken zijn geweest, zodat niet kan worden volgehouden dat – uitsluitend - [eiseres] een verwijt kan worden gemaakt omtrent de informatievoorziening over haar salaris. De aan de Minister gepresenteerde berekening van het salaris berustte op een vergissing, nu bij de opgave van het salaris was uitgegaan van een 36-urige werkweek, terwijl [eiseres] een 40-urige werkweek had en daarvoor werd betaald. De Onderzoekscommissie COA erkent dit met zoveel woorden ook, nu zij stelt niet te kunnen vaststellen dat het gaat om opzettelijk onjuist verstrekte informatie (p. 150). KPMG Advisory en de Rijksauditdienst die de opdracht hadden een en ander te verifiëren bevestigen ook met zoveel woorden dat het verschil tussen de bezoldigingsgegevens wordt verklaard door het verschil tussen 36 en 40 uur. Hoewel [eiseres] betrokken was bij de informatievoorziening van haar salaris en het naar het oordeel van de kantonrechter in haar mogelijkheid lag met name nu het haar eigen salaris betrof, om deze op juistheid te controleren, kan gezien het hiervoor overwogene niet worden gesteld dat [eiseres] ter zake een verwijt te maken valt die op zich zelf een reden voor ontslag vormt.
4.16 [3] De derde opzeggingsgrond betreft het verwijt van de onjuiste informatieverstrekking aan de Onderzoekscommissie COA, de Minister, de Raad van Toezicht en de pers wat betreft het gebruik van de dienstauto voor privédoeleinden.
Het COA heeft zich op het standpunt gesteld dat [eiseres] nog voordat sprake was van de negatieve media aandacht, meerdere keren heeft verklaard dat zij de dienstauto niet voor privédoeleinden heeft gebruikt:
- in februari 2011 tegenover de toenmalige vice-voorzitter van de Raad van Toezicht;
- in maart 2011 tegenover mr. I. van Berkel, advocaat. Van Berkel schrijft in haar e-mail van 8 maart 2011: “Je ([C], toevoeging kantonrechter) gaf aan dat [eiseres] de dienstauto niet privé gebruikt”;
- op 21 april 2011 tegenover de Raad van Toezicht;
- op 10 mei 2011 tegenover de waarnemend DG Vreemdelingenzaken en de directeur PRIO.
4.17 COA stelt voorts dat (kennelijk) op gezag van [eiseres] in antwoorden op de vragen van de NOS is verklaard dat [eiseres] de dienstauto niet privé gebruikte en ook de Onderzoekscommissie COA stelt (p.127/142) dat [eiseres] ten overstaan van haar heeft verklaard dat zij de dienstauto nooit privé heeft gebruikt; wel had zij toegegeven een enkele keer in het weekend met de dienstauto van het COA op pad te zijn geweest.
4.18 [eiseres] heeft zich hiertegen verweerd en gesteld dat zij het privégebruik nooit heeft ontkend, zij was immers op grond van haar arbeidsvoorwaarden tot het privégebruik van de dienstauto gerechtigd en heeft alle informatie aan de pers altijd heeft afgestemd met de Raad van Toezicht en het Ministerie. Zij verwijt de Onderzoekscommissie COA haar uitlatingen omtrent het privégebruik van de dienstauto te hebben verdraaid.
Op grond van de hoofdregel van artikel 150 Rv rust de bewijslast met betrekking tot de juistheid van deze ontslaggrond, op het COA.
4.19 [4+5] De vierde en vijfde opzeggingsgrond zien op het verwijt van het COA dat [eiseres] heeft verhuld dat zij de dienstauto ook voor privédoeleinden heeft gebruikt en bij het verhullen daarvan ondergeschikten heeft betrokken. Het COA heeft hieraan de conclusies van Hoffmann ten grondslag gelegd, welke conclusies door de Onderzoekscommissie COA zijn overgenomen. Kort gezegd komt het er op neer dat [eiseres] haar secretaresse opdracht zou hebben gegeven fictieve afspraken in haar agenda te zetten teneinde privé gebruik van de dienstauto te verhullen en waarbij zij tevens haar chauffeur heeft betrokken. [eiseres] heeft de rechtmatigheid van het tot stand komen van het rapport van Hoffmann betwist en bovendien de juistheid van de daarin vermelde bevindingen weersproken.
4.20 [eiseres] heeft (als primair verweer) tegen het Hoffmann-rapport aangevoerd dat het Hoffmann-rapport niet mag worden meegewogen bij de beoordeling, nu het rapport niet als onafhankelijk en onpartijdig onderzoek kan hebben te gelden en voorts in strijd komt met de elementaire rechtsbeginselen van hoor en wederhoor.
4.21 Volgens [eiseres] is Hoffmann niet onafhankelijk, nu het COA één van de grootste klanten is van de zustervennootschap van Hoffmann, Trigion. Het COA heeft onweersproken gesteld dat Hoffmann en het COA een mantelovereenkomst hebben gesloten, waarin een bepaling is opgenomen, die beoogt te waarborgen dat enige belangenverstrengeling wordt voorkomen. [eiseres] heeft voorts geen feiten of omstandigheden gesteld die er op duiden dat Hoffmann deze bepaling niet in acht heeft genomen. Ook anderszins blijkt niet van belangenverstrengeling. Ook het gegeven dat [eiseres], op het moment dat aan Hoffmann opdracht tot onderzoek was verstrekt, niet op de hoogte was gesteld van dit onderzoek, maakt de totstandkoming van het onderzoek niet onrechtmatig. Het COA heeft [eiseres] niet ingelicht, zo heeft hij toegelicht, teneinde een onbelemmerde voortgang van het onderzoek te kunnen waarborgen. De kantonrechter billijkt deze handelwijze.
4.22 Voorts heeft [eiseres] (onbestreden) gesteld dat Hoffmann heeft verzuimd haar te horen alvorens haar bevindingen aan de Onderzoekscommissie COA ter beschikking te stellen. Onweersproken is dat [eiseres] van Hoffmann geen gelegenheid heeft gekregen op de voorlopige bevindingen te reageren, voordat deze bevindingen aan de Onderzoekscommissie COA ter beschikking werden gesteld, zoals ook door Grant Thornton naar voren is gebracht. Alhoewel de kantonrechter op dit punt van oordeel is dat het, zeker gezien de aanloop van het conflict en de belastende inhoud van het Hoffmann-rapport als het de persoon van [eiseres] betreft, beter was geweest indien [eiseres] wél in de gelegenheid was gesteld om tijdig (lees: vóórdat de concept-bevindingen naar de Onderzoekscommissie COA gingen) te reageren, brengt zulks niet mee dat het Hoffmann-rapport als zodanig niet als partijrapportage mag worden gebruikt in de onderhavige procedure. Vaststaat dat [eiseres] nadien alsnog in de gelegenheid is gesteld om een mondelinge en/of schriftelijke reactie te geven op de bevindingen van Hoffmann. Ook staat vast dat de advocaat van [eiseres] - na het commentaar dat zij reeds per e-mailbericht van 12 maart 2012 aan het COA kenbaar had gemaakt - van de gelegenheid gebruik heeft gemaakt door middel van het indienen van het memorandum van 6 april 2012. Hoffmann heeft in dit memorandum geen aanleiding gezien om de inhoud van haar rapport aan te passen. Wel is het memorandum als bijlage bij het Hoffmann-rapport gevoegd. Voor zover Hoffmann het recht van hoor en wederhoor aanvankelijk niet in acht had genomen, is dit verzuim nadien hersteld.
4.23 Gezien de gemotiveerde betwisting door [eiseres], stelt de kantonrechter het COA in de gelegenheid te bewijzen dat [eiseres] heeft verhuld dat zij de dienstauto ook voor privédoeleinden heeft gebruikt en bij het verhullen daarvan ondergeschikten heeft betrokken.
4.24 [6] De zesde opzeggingsgrond betreft het verwijt dat [eiseres] gebruik heeft gemaakt van chauffeursdiensten van het COA voor privédoeleinden. Naar het oordeel van de kantonrechter was [eiseres] in beginsel gerechtigd gebruik te maken van de dienstauto voor privédoeleinden. Dit was immers contractueel overeengekomen. Het COA verwijt [eiseres] ook niet dat zij de dienstauto privé gebruikte. Wel betwist het COA gemotiveerd dat - anders dan [eiseres] stelt - [eiseres] niet gerechtigd was privé gebruik te maken van de chauffeursdiensten. Naar het oordeel van de kantonrechter staat derhalve niet vast dat [eiseres] ook gerechtigd was gebruik te maken van de chauffeursdiensten voor privédoeleinden. Dit volgt ook niet zonder meer uit de arbeidsovereenkomst. Het ligt derhalve op de weg van [eiseres] om dit te bewijzen en de kantonrechter zal haar daartoe in de gelegenheid stellen.
4.25 [7] De zevende ontslaggrond ziet op het onjuist informeren van de pers met betrekking tot het gebruik van chauffeursdiensten van het COA voor privédoeleinden. [eiseres] stelt dat zij alle informatie aan de pers altijd heeft afgestemd met de Raad van Toezicht en het Ministerie. [eiseres] stelt voorts dat het COA er zelf in haar berichtgeving voor heeft gekozen aan te geven dat de auto (en derhalve de chauffeursdiensten) niet privé werd(en) gebruikt, in verband met het feit dat zij deze amper privé gebruikte. Gezien de gemotiveerde betwisting zijdens [eiseres] ligt het op de weg van het COA te bewijzen dat door [eiseres] onjuiste mededelingen richting de pers zijn gedaan.
4.26 [8] Ten aanzien van de achtste ontslaggrond, het onjuist informeren van de Minister omtrent het afbestellen van een dienstauto, overweegt de kantonrechter als volgt. [eiseres] heeft aangegeven dat zij aanvankelijk (in februari 2006) een Audi A8 had besteld. De kosten voor deze auto bedroegen € 100.750,-. Als verklaring voor de bestelling gaf [eiseres] aan dat ook andere directeuren van ZBO’s in een dergelijke auto reden. De auto is vervolgens twee maanden later afbesteld omdat - zoals [eiseres] stelt- zij hier achteraf geen goed gevoel bij had om als algemeen directeur van het COA in een dergelijke dure auto te gaan rijden. De kosten van de afbestelling bedroegen € 16.082,-. Het COA verwijt [eiseres] dat ten behoeve van de beantwoording van de in september 2011 aan de Minister gestelde Kamervragen het COA op aangeven van [eiseres] aan de Minister heeft meegedeeld dat de auto was afbesteld vanwege de nieuwe normen van het kabinet Balkenende. Dit, terwijl de auto was afbesteld voordat dit kabinet aantrad. Aldus heeft [eiseres] zo stelt het COA, de Minister in een kwetsbare positie gebracht. [eiseres] stelt ten aanzien van dit punt slechts dat zij nimmer onjuiste informatie heeft verschaft en dat dit om die reden geen grond kan vormen voor ontslag. De kantonrechter is van oordeel dat wanneer [eiseres] deze mededeling zou hebben gedaan, dit bepaald onhandig en niet zorgvuldig zou zijn geweest. Immers, de Minister moet kunnen vertrouwen op hetgeen hem door een bestuurder van een ZBO wordt medegedeeld. Hij wordt hier vervolgens op afgerekend. Nu echter de strekking van beide versies dezelfde is, een auto met een dergelijke aanschafwaarde werd niet langer passend geacht in het kader van de beloning van topfunctionarissen in publieke dienst, en ten tijde van de mededeling het 5 jaar geleden was dat de auto was afbesteld, acht de kantonrechter deze grond op zich zelf onvoldoende om te komen tot ontslag.
4.27 [9] Als negende ontslaggrond heeft het COA aangedragen dat [eiseres] door haar handelwijze een vertrouwensbreuk met de Raad van Toezicht heeft gecreëerd. Zoals het COA terecht zelf aangeeft, staat het een ieder vrij om in rechte op te komen tegen een hem opgelegde non-activiteit. Zij verwijt [eiseres] dan ook niet dat zij in rechte is opgekomen tegen de aan haar opgelegde non-activiteit. Wat het COA haar wel verwijt is dat zij op geen enkele wijze verantwoordelijkheid heeft genomen voor de juiste informatieverschaffing ten aanzien van haar salaris. Zelfs als sprake zou zijn geweest van een vergissing, dan nog had het voor de hand gelegen dat zij hier haar verontschuldigingen voor had aangeboden en er blijk van had gegeven dat zij de Raad van Toezicht hiermee in ernstige verlegenheid had gebracht. Daarenboven verwijt het COA [eiseres] dat zij zich in de pers negatief heeft uitgelaten ten aanzien van de Raad van Toezicht of althans heeft gesteld dat zij erg teleurgesteld was in de (voorzitter van) de Raad van Toezicht die haar niet had gesteund toen het erop aan kwam. De kantonrechter is van oordeel dat het inderdaad chiquer zou zijn geweest indien [eiseres] die betrokken was bij de informatievoorziening rond haar salaris zich op enigerlei wijze zou hebben verontschuldigd ten aanzien van de gebleken vergissing dienaangaande. Ook het feit dat zij zich in de pers heeft uitgelaten zich niet gesteund te voelen door de Raad van Toezicht als gevolg waarvan publiekelijk bekend werd dat wat haar betreft een vertrouwenskwestie speelde, is naar het oordeel van de kantonrechter niet handig te noemen maar is, gezien hetgeen daaraan vooraf is gegaan, wellicht niet onbegrijpelijk. De hiervoor geschetste omstandigheden vormen aldus naar het oordeel van de kantonrechter op zich zelf geen reden voor ontslag nu deze daarvoor van te ondergeschikt belang zijn om de vergaande consequentie van ontslag te dragen.
4.28 [10+11] Het COA heeft voorts aangevoerd dat [eiseres] door de wijze waarop zij is opgekomen voor haar eigen belang, het belang van het COA en haar medewerkers volledig uit het oog heeft verloren waarbij zij zich bovendien geen rekenschap heeft gegeven ten aanzien van het feit dat zij werkzaam was in de openbare dienst. Het COA doelt onder meer op het optreden van [eiseres] bij Pauw & Witteman, de uitlatingen bij monde van haar advocaat in de Telegraaf, haar verwijten ten aanzien van de Onderzoekscommissie COA als zou deze niet integer hebben gehandeld, het instellen van haar vordering jegens de Staat ten aanzien van afgifte van de aan het rapport van de Onderzoekscommissie COA ten grondslag liggende verklaringen, en het niet meewerken aan verlenging van de in mediation gemaakte afspraak om geen uitvoering te geven aan het arrest van het Hof van 10 januari 2012. Ook past het [eiseres] niet dwangsommen te vorderen aldus het COA. [eiseres] heeft zich hiertegen verweerd met de stelling dat zij heeft getracht de schade te beperken die haar door toedoen van het COA was aangedaan. [eiseres] stelt dat zij zich daarbij bovendien niet buitenproportioneel heeft opgesteld en dat zij juist het feit dat zij onderdeel uitmaakte van een publieke dienst, heeft laten meewegen in de keuze voor haar handelwijze.
4.29 De kantonrechter is van oordeel dat het enkele feit dat zij werkzaam was in openbare dienst niet aan haar rechten en mogelijkheden om op te komen voor haar belangen in de weg mag staan mits dit uiteraard geschiedt binnen de grenzen van hetgeen in het maatschappelijk verkeer betamelijk wordt geacht. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft het COA onvoldoende gemotiveerd op basis waarvan [eiseres] de belangen van het COA en haar medewerkers uit het oog zou hebben verloren. Wel diende [eiseres] werkzaam op een prominente plaats in een openbare dienst waar vanuit de politiek en derhalve ook vanuit de media veel aandacht voor is, zich bewust te zijn dat haar handelen -al dan niet gerechtvaardigd- vanwege die bijzondere omstandigheid de nodige consequenties met zich zou – kunnen - meebrengen. Het is om die reden niet onbegrijpelijk dat - de gevolgen van - de handelwijze van [eiseres] een rol heeft gespeeld bij het besluit van het COA om te komen tot beëindiging van de arbeidsrelatie.
4.30 [12] Tot slot heeft het COA aangevoerd dat vanwege het feit dat de Minister kenbaar had gemaakt dat hij [eiseres] niet benoembaar achtte voor de functie van Voorzitter/lid van het Bestuur van het COA, haar geen andere keuze werd gelaten dan te komen tot beëindiging van de arbeidsrelatie. Gezien het rapport van de Onderzoekscommissie COA op welk rapport de Minister zijn besluit heeft gestoeld, is dit besluit begrijpelijk en rechtmatig, aldus het COA. [eiseres] stelt hiertegenover dat de weigering van de Minister om haar te benoemen het logische gevolg is geweest van zijn eerste initiatief om [eiseres] door non-actiefstelling uit de organisatie te verwijderen. Deze weigering moet in het licht van alle omstandigheden en de ontslaggronden worden bezien en kan geen zelfstandige grond voor ontslag opleveren aldus [eiseres]. Met het COA is de kantonrechter van oordeel dat de weigering van de Minister om [eiseres] te benoemen op zich zelf een reden voor ontslag oplevert. Immers, de functie van [eiseres] van algemeen directeur werd in het kader van een reorganisatie van het Centraal Bureau van het COA opgeheven. Het COA kon [eiseres] op grond van de Wet COA uitsluitend in de functie van Voorzitter/lid van het Bestuur van het COA aanstellen na benoeming door de Minister. Dit betreft een wettelijk vereiste waar het COA geen invloed op heeft. Door [eiseres] is bovendien niet althans onvoldoende weersproken dat er geen andere passende functie voor haar binnen het COA voorhanden zou zijn. Daarenboven is het besluit van de Minister gezien het rapport van de Onderzoekscommissie COA alsmede de commotie die is ontstaan binnen het COA, de Tweede Kamer en de media rond de persoon van [eiseres], niet onbegrijpelijk dat de Minister tot dit besluit is gekomen. Het aloude adagium van “hoge bomen vangen veel wind” doet hier opgeld. Degene die de functie van Voorzitter/lid van het Bestuur van het COA vervult dient het vertrouwen te genieten van de Minister die daar politieke verantwoording voor heeft af te leggen. Indien dit vertrouwen ontbreekt, hetgeen niet door [eiseres] is betwist, kan van benoeming geen sprake zijn.
4.31 Hoewel deze grond op zich zelf gezien objectief een ontslag rechtvaardigt, is de kantonrechter van oordeel dat in deze situatie ook naar de andere ontslaggronden moet worden gekeken waarop het ontslag berust en of deze zijn te scharen onder valse redenen in de zin van 7:681 BW. Het COA is immers werkgever en niet de Minister.
4.32 Het voorgaande in overweging nemende komt de kantonrechter tot de conclusie dat indien en voor zover vervolgens komt vast te staan dat de verwijten aan het adres van [eiseres] aangaande de dienstauto terecht zijn, dit zonder meer een ontslag rechtvaardigt. De aard van de functie die [eiseres] bij het COA bekleedde, te weten die van bestuurder van een publiek orgaan, brengt met zich dat aan diegene die deze (voorbeeld)functie vervult - in casu [eiseres] - zeer strenge eisen ten aanzien van onder meer integriteit (mogen) worden gesteld. De kantonrechter is van oordeel dat indien vast komt te staan dat [eiseres] in haar handelen op dit punt tekort is geschoten, dit van zwaarwegende betekenis zal zijn ten aanzien van de beoordeling of in deze sprake is van kennelijk onredelijk ontslag en of er grond bestaat voor toekenning van een contractuele beëindigingsvergoeding.
4.33 Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de kantonrechter alvorens op de overige feiten en omstandigheden in te gaan waaronder de aanleiding en procedure van de non-actief stelling en de kansen van [eiseres] op de arbeidsmarkt (het gevolgencriterium), een bewijsopdracht zal geven ten aanzien van de door COA aangevoerde ontslaggronden:
“
3) u heeft onjuiste informatie aan de Commissie, de Minister, de Raad van Toezicht en de pers verstrekt omtrent het gebruik van de dienstauto voor privédoeleinden;
4) u heeft verhuld dat u de dienstauto, in strijd met wat u daarover verklaard heeft, ook voor privédoeleinden gebruikte;
5) u heeft bij dat verhullen ondergeschikten betrokken;
6) u heeft gebruik gemaakt van chauffeursdiensten van het COA voor privédoeleinden;
7) u heeft onjuiste informatie aan de pers verstrekt over het gebruik van chauffeursdiensten van het COA voor privédoeleinden;”
waarbij COA ten aanzien van de ontslaggronden 3, 4, 5 en 7 en [eiseres] ten aanzien van de ontslaggrond 6 een bewijsopdracht krijgt.
4.34 In afwachting van de uitkomst van de bewijslevering wordt iedere verdere
beslissing aangehouden.
Parallelle procedure meervoudige kamer team handel
4.35 Parallel aan deze procedure is tussen dezelfde partijen een civiele procedure bij de meervoudige kamer van het team handel van deze rechtbank, aanhangig, over - kort gezegd - de vraag of het COA dwangsommen heeft verbeurd. Omdat de kantonrechter de mogelijkheid van tegenstrijdige beslissingen - in vonnissen van dezelfde rechtbank tussen dezelfde partijen en over nagenoeg dezelfde kwesties - hoogst ongewenst acht, heeft de kantonrechter met de leden van de meervoudige kamer over enkele aspecten van beide zaken overlegd. Dit overleg heeft er ook toe geleid dat de getuigenverhoren gelijktijdig zullen plaatsvinden, ten overstaan van de kantonrechter en mr. J.W. Bockwinkel, lid van de meervoudige kamer.
- laat het COA toe het bewijs te leveren ten aanzien van de door haar
aangevoerde ontslagredenen:
- dat [eiseres] onjuiste informatie aan de Onderzoekscommissie COA, de Minister, de Raad van Toezicht en de pers heeft verstrekt omtrent het gebruik van de dienstauto voor privédoeleinden;
- dat [eiseres] heeft verhuld dat zij de dienstauto, in strijd met wat zij daarover verklaard heeft, ook voor privédoeleinden gebruikte;
- dat [eiseres] bij dat verhullen ondergeschikten heeft betrokken;
- dat [eiseres] onjuiste informatie aan de pers heeft verstrekt over het gebruik van chauffeursdiensten van het COA voor privédoeleinden;
- laat [eiseres] toe het bewijs te leveren dat zij gerechtigd was gebruik te
maken van de chauffeursdiensten voor privédoeleinden;
- bepaalt dat, indien partijen het bewijs door middel van getuigen willen
leveren, deze zullen worden gehoord door mr. J.J. Willemsen op een door
haar te bepalen dag en uur in één van de zalen van het Paleis van Justitie aan
de Prins Clauslaan 60 te Den Haag;
- bepaalt dat de gemachtigden van partijen uiterlijk 3 juli 2013 schriftelijk aan de kantonrechter - ter attentie van de griffie van het team kanton - opgave zullen doen van de verhinderdata van alle betrokkenen voor de periode 15 juli tot en met 15 oktober 2013, waarna dag en uur voor de verhoren zullen worden bepaald;
- bepaalt dat, indien partijen het bewijs niet door getuigen willen leveren
maar door overlegging van bewijsstukken en/of door een ander
bewijsmiddel, zij dit uiterlijk 3 juli 2013 schriftelijk aan de kantonrechter -
ter attentie van de griffie van het team kanton - en aan de wederpartij
moeten opgeven;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door kantonrechter mr. J.J. Willemsen en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 5 juni 2013.