Op 13 juli 2000 heeft De Sport v.o.f. de huurovereenkomst van 15 juli 1997 van [A] overgenomen. In de daartoe door betrokken partijen gesloten akte contractoverneming staat dat is overgenomen de huurovereenkomst ‘inzake de verhuur van grond op de mr. P. Drooglever Fortuynweg.’ De Sport v.o.f. betwist echter dat er enkel sprake is van (ver)huur van grond en verwijst daartoe naar de door haar overgenomen huurovereenkomst van 15 juli 1997, waarin staat dat het de (ver)huur betreft van ‘(...)de bedrijfsruimte, de kiosk, ter plaatse aan de Mr. P. Drooglever Fortuynweg, hierna ‘het gehuurde’. Daarnaast wordt in de huurovereenkomst verwezen naar de “algemene bepalingen huurovereenkomst kantoorruimte en andere bedrijfsruimte niet ex 7a:1624 BW’. Er is derhalve sprake van (ver)huur van bedrijfsruimte, aldus De Sport v.o.f.
Naar het oordeel van de kantonrechter heeft De Sport v.o.f. onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld om te oordelen dat het een overeenkomst tot (ver)huur van bedrijfsruimte betreft. Het enkele feit, dat in de huurovereenkomst van 15 juli 1997 wordt gesproken over bedrijfsruimte en wordt verwezen naar voornoemde Algemene Bepalingen is daartoe onvoldoende. Beslissend is hetgeen partijen bij het sluiten van de overeenkomst voor ogen heeft gestaan.
Naar het oordeel van de kantonrechter kan uit de voorafgaand tussen partijen gewisselde correspondentie worden afgeleid, dat het niet de bedoeling was van partijen om een nieuwe huurovereenkomst te sluiten, maar om de bestaande huurovereenkomst (verhuur grond / standplaats) te verlengen. Dit blijkt onder meer uit het op 12 december 1994 door [A] ingevulde en ondertekende formulier ‘verlenging huurovereenkomst’, waarop hij met betrekking tot het beëindigen van de huurovereenkomst voor de standplaats van de kiosk verzoekt om in aanmerking te komen voor een nieuwe overeenkomst. Naar aanleiding daarvan is de overeenkomst op 15 juli 1997 verlengd. Dat op het formulier eveneens de aanduiding ‘nieuwe huurovereenkomst’ wordt gebruikt acht de kantonrechter niet van doorslaggevende betekenis, nu er duidelijk ‘verlenging huurovereenkomst’ boven het formulier staat en verderop ‘huurovereenkomst voor de standplaats van de kiosk’. Daarnaast verwijst De Gemeente in de brieven van 4 en 17 juli 1997 zowel naar de ‘huurovereenkomst voor de grond ten behoeve van de exploitatie van de kiosk’, als naar de ‘verhuur van een standplaats’. Hoewel het afwisselend gebruik van de aanduiding verhuur van grond dan wel standplaats wellicht verwarrend is, blijkt hier in ieder geval geenszins uit, dat het de bedoeling is om bedrijfsruimte te verhuren. Ook uit de tekst van de akte contactsoverneming kan worden afgeleid, dat de overeenkomst van 15 juli 1997 de (ver)huur van grond betreft en dat De Sport v.o.f. deze huurovereenkomst ‘onvoorwaardelijk, volledig en onherroepelijk’ overneemt van [A].
Bij haar oordeel dat het gehuurde een perceel grond betreft, neemt de kantonrechter ook in aanmerking dat De Sport v.o.f. op grond van artikel 6.1. van de huurovereenkomst geen rechten aan de huurovereenkomst kan ontlenen voor publiekrechtelijke vergunningen, die vereist zijn voor het oprichten van opstallen en het voeren van een door haar gewenste exploitatie. Bovendien heeft De Gemeente onweersproken gesteld, dat het onderhoud van de kiosk voor rekening van De Sport v.o.f. kwam en wijst zowel de hoogte als de berekeningswijze van de huurprijs erop dat het (ver)huur van een perceel grond betreft. Uit voornoemde omstandigheden kan worden afgeleid dat de kiosk geen onderdeel uitmaakt van het gehuurde (Gerechtshof ’s-Gravenhage, 9 februari 2010, LJN: BM2456).
Ook uit de na de akte contractsoverneming gewisselde correspondentie kan worden afgeleid dat het de bedoeling was van partijen om een perceel grond te (ver)huren. Immers, nadat De Sport v.o.f. om formele vastlegging van de bestaande overeenkomst heeft verzocht, bevestigt De Gemeente ‘naar aanleiding van het verlopen van de huurovereenkomst per 2007 met de gemeente Den Haag met betrekking tot een perceel grond ten behoeve van een consumptiekiosk’ dat de huurovereenkomst bij gebreke van opzegging stilzwijgend doorloopt.
De kantonrechter is van oordeel dat uit voornoemde omstandigheden kan worden afgeleid dat het de bedoeling van partijen is geweest om een huurovereenkomst voor een perceel grond te sluiten. Het verweer van De Sport v.o.f., dat het de (ver)huur van bedrijfsruimte betreft, zal dan ook worden verworpen. De in dit verband door De Gemeente gevorderde verklaring voor recht zal dan ook worden toegewezen.