ECLI:NL:RBDHA:2014:10096
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen afwijzing aanvraag verblijfsvergunning en vaststelling ingangsdatum
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 februari 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, geboren op een onbekende datum en van Sri Lankaanse nationaliteit, en de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. De eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, die was afgewezen door de staatssecretaris. Na bezwaar werd de aanvraag alsnog ingewilligd, maar de ingangsdatum van de verblijfsvergunning werd vastgesteld op 19 september 2013. Eiser stelde dat hij eerder voldeed aan de verblijfsvoorwaarden en had belang bij de procedure omdat het ging om de ingangsdatum van de verleende verblijfsvergunning.
De rechtbank oordeelde dat eiser procesbelang had bij de procedure, aangezien de ingangsdatum van de verblijfsvergunning ter discussie stond. De rechtbank concludeerde dat eiser op 8 maart 2013 had aangetoond dat hij voldeed aan de verblijfsvoorwaarden, en dat de staatssecretaris dit had moeten onderkennen. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en herstelde de ingangsdatum van de verblijfsvergunning naar 8 maart 2013. Tevens werd de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten in bezwaar en beroep, die op € 974,-- werden vastgesteld.
De uitspraak benadrukt het belang van tijdige en correcte beoordeling van aanvragen voor verblijfsvergunningen door de staatssecretaris, en bevestigt dat indien een bestuursorgaan onrechtmatig handelt, de kosten van rechtsbijstand in bezwaar en beroep vergoed dienen te worden. De rechtbank heeft de uitspraak openbaar uitgesproken en partijen geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.