In deze zaak, uitgesproken door de Rechtbank Den Haag op 29 januari 2014, staat de vraag centraal of de curator in het faillissement van Redmail B.V. aanspraak kan maken op de veilingopbrengst van bodemzaken, en zo ja, in welke rangorde ten opzichte van de vorderingen van de coöperatie Rabobank Zuid-Holland Midden U.A. De curator, die optreedt in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van Redmail, vordert een verklaring voor recht dat hij op grond van het fiscale voorrecht van de Ontvanger, zoals vastgelegd in de Invorderingswet, recht heeft op uitbetaling van de veilingopbrengst tot een bedrag van € 200.711,00, of € 71.515,00, het bedrag waarvoor eerder bodembeslag is gelegd. De Bank betwist deze vordering en stelt dat zij door middel van een bodemverhuurconstructie haar bezitloos pandrecht heeft omgezet in een vuistpand, waardoor zij in rang zou moeten worden voorgetrokken.
De rechtbank oordeelt dat de Ontvanger, vertegenwoordigd door de curator, op basis van het fiscale bodemvoorrecht in rang staat boven de pandhouder, de Bank. Dit is gebaseerd op het feit dat de Ontvanger vóór het faillissement beslag heeft gelegd op de bodemzaken, waardoor hij een hogere rang heeft verworven dan de bezitloos pandhouder. De rechtbank concludeert dat de curator recht heeft op de veilingopbrengst van € 71.515,00, die aan de Ontvanger moet worden uitgekeerd. De Bank wordt veroordeeld in de proceskosten van de curator, die in totaal € 1.118,71 bedragen. Het vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard, met uitzondering van de verklaring voor recht, die niet uitvoerbaar is bij voorraad.