ECLI:NL:RBDHA:2014:10327

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 juni 2014
Publicatiedatum
20 augustus 2014
Zaaknummer
AWB-14_12631
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de voortduring van de vrijheidsontnemende maatregel in het kader van asielprocedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 juni 2014 uitspraak gedaan in een beroep tegen de voortduring van een vrijheidsontnemende maatregel. Eiser, een Chinese nationaliteit, was op 11 april 2014 in bewaring gesteld na het indienen van een asielaanvraag. De rechtbank had eerder een beroep tegen de oplegging van de maatregel ongegrond verklaard. Eiser heeft op 27 mei 2014 beroep ingesteld tegen het besluit van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie om de vrijheidsontnemende maatregel voort te zetten. Hij vorderde opheffing van de maatregel en schadevergoeding.

Tijdens de behandeling van de zaak op 11 juni 2014 heeft eiser aangevoerd dat de staatssecretaris onvoldoende voortvarend heeft gehandeld, omdat er 21 dagen verstreken waren tussen de afwijzing van zijn asielaanvraag op 1 mei 2014 en het indienen van de laissez-passeraanvraag bij de Chinese autoriteiten. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat het tijdsverloop, gezien de noodzaak van vertaling van de aanvraag, geen inbreuk vormt op de vereiste voortvarendheid. De rechtbank verwees naar een eerdere uitspraak van de Raad van State, waarin werd gesteld dat een termijn van 14 dagen voor het indienen van een laissez-passeraanvraag niet als onredelijk wordt beschouwd.

Eiser voerde verder aan dat er geen zicht op uitzetting naar China was, omdat hij nooit over documenten heeft beschikt en eerdere pogingen om een laissez passer te verkrijgen niet succesvol waren. De rechtbank heeft deze stelling verworpen, verwijzend naar eerdere uitspraken waarin werd geoordeeld dat er in het algemeen zicht op uitzetting bestaat, ook al zijn er in het verleden problemen geweest met het verkrijgen van laissez passers.

De rechtbank concludeerde dat de voortduring van de vrijheidsontnemende maatregel niet in strijd is met de wet en dat deze gerechtvaardigd is. Het beroep werd ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De uitspraak werd gedaan door mr. M. de Rooij, rechter, en is openbaar uitgesproken op 16 juni 2014.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 14/12631
V-nr: […]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 16 juni 2014 in de zaak tussen

[naam]

geboren op [geboortedag]1980, van (gestelde) Chinese nationaliteit, eiser,
(gemachtigde mr. L.M. Weber),
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder
(gemachtigde: mr. Z. van der Meulen).

Procesverloop

Op 11 april 2014 is eiser op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000 in bewaring gesteld.
Deze rechtbank en zittingsplaats heeft een eerder beroep tegen de oplegging dan wel voortduring van de vrijheidsontnemende maatregel ongegrond verklaard.
Bij beroepschrift van 27 mei 2014 heeft eiser beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder tot voortduring van de vrijheidsontnemende maatregel. Daarbij heeft hij opheffing van de maatregel tot bewaring gevorderd en toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep behandeld ter openbare zitting van 11 juni 2014. Eiser is vertegenwoordigd door mr. R.M. Seth Paul, kantoorgenoot van zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Het beroep is een vervolgberoep tegen de toepassing van de vrijheidsontnemende maatregel. De rechtbank dient te beoordelen of de voortgezette toepassing daarvan sinds het sluiten van het onderzoek in de vorige beroepsprocedure gerechtvaardigd is te achten.
2.1
Eiser voert aan dat hij op 11 april 2014 in bewaring is gesteld en op dezelfde datum een asielwens heeft geuit. Op 1 mei 2014 is eisers asielaanvraag afgewezen. Verweerder heeft vervolgens eerst na 21 dagen de laissez-passeraanvraag aan de Chinese autoriteiten gestuurd. Eiser meent dat dit te lang heeft geduurd. Tevens heeft verweerder eerst een week na de afwijzing van eisers asielaanvraag een vertrekgesprek met hem gevoerd. Ook dit heeft in eisers visie te lang geduurd. Eiser is van oordeel dat de bewaring daardoor langer duurt dan strikt noodzakelijk is en dat verweerder onvoldoende voortvarend en onzorgvuldig handelt, zodat de bewaring dient te worden opgeheven.
1.2.
Uit de op de zaak betrekking hebbende stukken blijkt, dat de afwijzende asielbeschikking van 1 mei 2014 op 2 mei 2104 is ontvangen door de Dienst Terugkeer en Vertrek. Op 3 mei 2014 is eiser teruggeplaatst naar het Detentiecentrum Zeist, waar op
6 mei 2014 2014 een vertrekgesprek met eiser heeft plaatsgevonden en een laissez-passeraanvraag is ingevuld. Aangezien de aanvraag in Chinese karakters is ingevuld is deze doorgezonden aan het vertaalbureau voor vertaling naar het Nederlands. Op 13 mei 2014 is de vertaling ontvangen en is de aanvraag doorgestuurd naar de laissez-passerafdeling. Op
21 mei 2014 heeft de laissez-passerafdeling de aanvraag beoordeeld en aan de Chinese autoriteiten gezonden. Verder zijn op 9 mei en 6 juni 2014 vertrekgesprekken met eiser gevoerd.
2.1.1
Ter zitting bij de rechtbank heeft de staatssecretaris verklaard dat laissez-passeraanvragen bij de Chinese autoriteiten in het Chinees dienen te worden aangeleverd. Deze aanvragen moeten dan eerst naar het Nederlands worden vertaald alvorens zij kunnen worden doorgezonden. Dat levert enige vertraging op.
2.1.2.
De rechtbank is van oordeel dat, het geheel van handelingen in ogenschouw genomen, alsmede de verklaring van verweerder ter zitting dat de aanvraag eerst vanuit het Chinees in het Nederlands diende te worden vertaald, het tijdsverloop in zijn geheel, waarbij 21 dagen tussen de afwijzing van de asielaanvraag en indiening van de LP-aanvraag bij de Chinese autoriteiten zijn verstreken, geen inbreuk vormt op de bij iedere uitzetting vereiste voortvarendheid, zodat geen grond bestaat de voortduring van de bewaring om die reden onrechtmatig te achten. De rechtbank vindt voor dat oordeel mede steun in de uitspraak van 30 september 2008 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ECLI:NL:RVS:2008:BF5413) waaruit volgt dat de enkele constatering dat de aanvraag om een laissez passer niet binnen 14 dagen is ingediend is ingediend, op zichzelf geen grond biedt voor het oordeel dat de verweerder de uitzetting van eiser onvoldoende voortvarend ter hand heeft genomen. De rechtbank verwerpt voorts de door eisers gemachtigde ter terechtzitting geuite stelling dat verweerder de voorbereiding van de LP-aanvraag al tijdens de behandeling van de asielaanvraag ter hand had moeten nemen,
3.1
Tenslotte voert eiser aan dat zicht op uitzetting naar China ontbreekt. Eiser is op minderjarige leeftijd in Nederland terecht gekomen, zonder ouders en zonder papieren. Eiser heeft nooit over documenten beschikt en is zelf een aantal malen bij de Chinese autoriteiten langs geweest zonder dat dit heeft geleid tot afgifte van een paspoort of laissez passer. Een eerdere bewaring heeft evenmin geleid tot afgifte van een laissez passer. Daarbij geven de Chinese autoriteiten zelden laissez passers af. Dat is 2013 twee laissez passers zijn afgegeven doet niet af aan de omstandigheid dat verwijdering naar China problematisch is te noemen.
3.2
De rechtbank volgt eiser niet in zijn betoog dat zicht op uitzetting ontbreekt. De rechtbank verwijst daartoe naar haar eerdere uitspraak van 29 april 2014 (AWB 14/8980), waarin in is geoordeeld dat zicht op uitzetting in zijn algemeenheid niet ontbreekt nu in de tweede helft van 2013 twee laissez passers zijn verstrekt. De omstandigheid dat eiser stelt dat hij bij de Chinese autoriteiten langs is geweest, zonder dat dit heeft geleid tot afgifte van een laisser passer, alsmede de omstandigheid dat een eerdere bewaring evenmin heeft geleid tot afgifte van een laissez passer, leidt niet tot het oordeel dat zicht op uitzetting naar China ontbreekt.
3.3
Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder meegedeeld dat registratie plaatsvindt van het aantal door China afgegeven laissez passers maar dat haar de gegevens over 2014 niet bekend waren. De rechtbank ziet op dit moment geen aanleiding om verweerder te verzoeken gegevens te verstrekken omtrent het aantal afgegeven laissez passers in 2014. Wel kan de rechtbank zich voorstellen dat verweerder bij een (mogelijk) vervolgberoep met nieuwe gegevens omtrent het aantal afgegeven laissez passers in het eerste halfjaar in 2014 zal komen. De rechtbank ziet echter in de enkele omstandigheid dat op dit moment gegevens over 2014 ontbreken, geen grond voor het oordeel dat zicht op uitzetting naar China ontbreekt.
4.
Na beoordeling van de door of namens eiser naar voren gebrachte beroepsgronden, concludeert de rechtbank dat voortduring van de vrijheidsontnemende maatregel of de wijze van tenuitvoerlegging niet in strijd is met de wet en dat deze bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid gerechtvaardigd is te achten. De rechtbank verklaart het beroep dan ook ongegrond.
5.
Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank geen gronden aanwezig om toepassing te geven aan artikel 106 van de Vw 2000 of artikel 8:75 van de Awb.

Beslissing

De rechtbank
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. de Rooij, rechter, in aanwezigheid van
M.M.J. Mooijer, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 16 juni 2014.
Afschrift verzonden aan partijen op:
Conc.: MM
Coll:
D: B
VK
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.