In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 oktober 2014 uitspraak gedaan over de erkenning van een minderjarige door een gehuwde Nederlandse man. De man had de minderjarige op 5 augustus 2010 erkend in Duitsland, terwijl hij op dat moment gehuwd was met een andere vrouw. De vrouw, de moeder van de minderjarige, heeft ingestemd met de erkenning. De rechtbank heeft vastgesteld dat de erkenning door de man, die de Nederlandse nationaliteit heeft, geldig is onder het Nederlandse recht, ondanks het feit dat hij op het moment van erkenning gehuwd was met een andere vrouw. Dit is mogelijk gemaakt door een wetswijziging die op 1 april 2014 in werking is getreden, waardoor de weigeringsgrond voor erkenning door een gehuwde man is vervallen.
De rechtbank heeft ook de rol van de bijzonder curator, mr. I.J. Pieters, in deze zaak belicht. De bijzonder curator heeft bevestigd dat er een nauwe persoonlijke relatie bestaat tussen de man en de minderjarige, wat een vereiste is voor de erkenning. De rechtbank heeft de erkenning als rechtsgeldig aangemerkt en heeft de inschrijving van de geboorteakte van de minderjarige in de Nederlandse registers gelast. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de erkenning door de man niet in strijd is met de openbare orde, aangezien de moeder toestemming heeft gegeven voor de erkenning.
De rechtbank heeft de verzoeken van de man om vaststelling van een nauwe persoonlijke relatie en de band met de moeder afgewezen, omdat deze niet meer relevant waren na de erkenning. De beschikking is gegeven door mr. A. Zonneveld, kinderrechter, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.