7.2De rechtbank is allereerst met verweerder van oordeel dat het beroep op artikel 8 van het EVRM in de onderhavige procedure geen verblijfsaanspraken kan genereren. Voorts stelt de rechtbank vast dat eiser zijn beroepsgrond heeft gekoppeld aan zijn stelling dat hij reeds vanaf de aanvraagdatum aanspraak heeft op toepassing van artikel 64 van de Vw 2000. Die stelling kan, zoals de rechtbank hiervoor onder 4.3 heeft overwogen, niet slagen. Dit betekent dat de beroepsgrond faalt.
8. Uit het voorgaande volgt dat het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd en is genomen in strijd met de artikelen 4:84 en 7:12 van de Awb. Het beroep is dan ook gegrond en de rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen.
9. Vervolgens dient de rechtbank de mogelijkheden van finale geschilbeslechting te onderzoeken. Hierbij is onder meer aan de orde of aanleiding bestaat om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, aanhef en onder c, van de Awb zelf in de zaak te voorzien. Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat verweerder terecht als ingangsdatum 13 juni 2014 heeft gehanteerd, maar ten onrechte de duur van het uitstel van vertrek heeft vastgesteld op zes maanden in plaats van een jaar. De rechtbank ziet daarom aanleiding zelf in de zaak te voorzien, te bepalen dat eiser met ingang van 13 juni 2014 tot 12 juni 2015 op grond van artikel 64 van de Vw 2000 uitstel van vertrek wordt verleend, en te bepalen dat deze uitspraak met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, aanhef en onder c, van de Awb, in de plaats treedt van het bestreden besluit.
10. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
11. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 974,-- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 487,--, en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend op grond van de Wet op de Rechtsbijstand, moet verweerder op grond van artikel 8:75, tweede lid, van de Awb de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener van eiser.