ECLI:NL:RBDHA:2014:15030

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 december 2014
Publicatiedatum
10 december 2014
Zaaknummer
VK-14_13966
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Turkse dienstweigeraar met Koerdische achtergrond en onvolledig individueel ambtsbericht

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 11 december 2014 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Turkse eiser, die zijn asielaanvraag had ingediend op basis van zijn Koerdische achtergrond en gewetensbezwaren tegen de militaire dienstplicht. De eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. E. Arslan, had beroep ingesteld tegen het besluit van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, dat zijn asielaanvraag op 21 mei 2014 was afgewezen. Tijdens de zitting op 3 november 2014 werd de eiser vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, terwijl de verweerder werd vertegenwoordigd door mr. J.E.P. Pijnenburg. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser problemen ondervond in Turkije vanwege zijn politieke achtergrond en lidmaatschap van de Koerdische partij BDP (thans HDP). Hij heeft verklaard dat hij in het verleden meerdere keren door de politie is opgepakt en veroordeeld voor politieke activiteiten. De rechtbank heeft ook kennisgenomen van een individueel ambtsbericht van de minister van Buitenlandse Zaken, dat de documenten die de eiser had overgelegd als authentiek beschouwde, maar de rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de eiser niet voldoende waren meegewogen in de besluitvorming van de verweerder. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verweerder niet heeft voldaan aan zijn vergewisplicht met betrekking tot het ambtsbericht en dat de door de eiser aangevoerde feiten onvoldoende zijn onderzocht. Daarom heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en de verweerder opgedragen een nieuw besluit te nemen. Tevens is de verweerder veroordeeld in de proceskosten van de eiser, vastgesteld op € 974,--.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 14/13966
V-nummer:[nummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 11 december 2014 in de zaak tussen
[naam], eiser,
gemachtigde mr. E. Arslan,
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder,
gemachtigde mr. J.E.P. Pijnenburg.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 21 mei 2014 waarbij zijn asielaanvraag is afgewezen (het bestreden besluit).
De behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 3 november 2014. Eiser is ter zitting verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens was ter zitting aanwezig E. Aydin, tolk in de Turkse taal. Ter zitting is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser heeft gesteld te zijn geboren op [geboortedatum] en de Turkse nationaliteit te bezitten. Op 22 maart 2013 heeft eiser een aanvraag ingediend tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.
2. Hij heeft aan zijn aanvraag het volgende ten grondslag gelegd. Eiser heeft verklaard dat hij en het gezin waarvan hij deel uitmaakt, al jaren problemen hebben ondervonden in Turkije vanwege hun Koerdische achtergrond. Eiser is afkomstig uit een politiek actieve familie. Hij is lid van BDP (thans: HDP), een Koerdische partij. In de periode van 2008 tot 2012 is eiser ongeveer veertien maal meegenomen door de politie naar aanleiding van deelname aan Koerdische activiteiten. Hij is daarvoor één keer veroordeeld. Bij uitspraak van 6 maart 2012 is eiser door de meervoudige kamer in zware strafzaken te Mugla veroordeeld wegens het propaganda maken voor een terreurorganisatie. Daarbij heeft de rechtbank eiser een maatregel tot invrijheidstelling onder toezicht voor de periode van drie jaar opgelegd. Eiser stelt dat hem bij terugkeer alsnog een gevangenisstraf van zes maanden en twintig dagen wacht. Daarnaast heeft eiser verklaard dat zijn vader vanwege ‘de Koerdische zaak’ ten onrechte twaalf jaar en zes maanden gevangen heeft gezeten. Hij heeft het desbetreffende vonnis overgelegd. Ook zijn moeder en zus zijn politiek actief en worden volgens eiser vervolgd door de Turkse autoriteiten.
Eiser heeft als reden voor zijn asielaanvraag aangevoerd dat hij zich op 10 mei 2012 moest melden voor het vervullen van de militaire dienstplicht. Hij heeft daartoe een brief van het ministerie van Defensie van 25 mei 2012 overgelegd, waarin is meegedeeld dat hij wordt aangemerkt als ‘zijnde zich onttrokken hebben aan de militaire dienstplicht’. Hij wenst de dienstplicht niet te vervullen vanwege gewetensbezwaren. Eiser is tegen geweld en wenst niet te strijden tegen zijn eigen bevolkingsgroep.
3. Ter onderbouwing van zijn relaas heeft eiser een aantal originele documenten overgelegd zoals: een nüfüs, uittreksels uit het bevolkingsregister, een brief van het ministerie van Defensie en een aantal Turkse vonnissen en processen-verbaal. De minister van Buitenlandse Zaken heeft op verzoek van verweerder onderzoek ingesteld naar deze documenten. Uit het individueel ambtsbericht van 23 januari 2014 (kenmerk DCM/MA-U130607.0032) blijkt dat de documenten echt zijn en zijn afgegeven door de bevoegde autoriteiten.
4. Volgens verweerder in het verweerschrift worden de verklaringen van eiser als geloofwaardig aangemerkt. De door hem ondervonden problemen zijn echter niet zodanig zwaarwegend dat geconcludeerd dient te worden tot vluchtelingschap, dan wel tot een reëel risico op schending van artikel 3 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
Voor wat betreft eisers betrokkenheid bij ‘de Koerdische zaak’ stelt verweerder zich op het volgende standpunt. Hoewel niet getwijfeld wordt aan het feit dat eiser en diens familie met regelmaat in het
verledente maken hebben gehad met negatieve aandacht en intimidatie van de zijde van Turkse autoriteiten vanwege (vermeende) betrokkenheid bij activiteiten, neemt dit niet weg dat onbestreden uit het individuele ambtsbericht van 23 januari 2014 blijkt dat er
thansnoch tegen eiser, noch tegen diens familieleden strafzaken lopen, dan wel dat eiser een eerder opgelegde voorwaardelijke straf van ruim zes maanden alsnog zou dienen uit te zitten. Van belang hierbij is dat uit de verklaringen van eiser niet blijkt van sterke betrokkenheid bij de BDP (een legale partij met 29 zetels in het Turkse parlement) of van andere oppositionele activiteiten van dusdanig gewicht dat hieruit zou kunnen worden geconcludeerd dat de Turkse autoriteiten bij terugkeer het speciaal op hem voorzien zouden hebben.
Voorts heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij, indien hij vervolgd zou worden wegens ontduiking van de dienstplicht, onevenredig of discriminatoir bestraft zal worden. Het meest recente algemeen ambtsbericht van de minister van Buitenlandse Zaken inzake Turkije van juli 2013 geeft hiertoe geen aanknopingspunten, aldus verweerder.
5. Eiser heeft in beroep onder meer aangevoerd dat verweerder met betrekking tot het individueel ambtsbericht niet heeft voldaan aan zijn vergewisplicht. Uit het ambtsbericht valt niet valt op te maken dat er rekening is gehouden met het feit dat eiser uit een politiek actieve familie komt, dat hij diverse malen is aangehouden en dat hij is veroordeeld voor een politiek misdrijf. Eiser stelt dat hij als dienstweigeraar valt onder categorie a of b van de zogenoemde Antikian-criteria. Hij vreest vanwege voornoemde achtergrond onevenredig zwaar of discriminatoir te zullen worden bestraft. Daarnaast stelt hij dat hij discriminatoir en onevenredig zwaar is bestraft wegens een
political crimein de zin van paragraaf 152 van het
Handbook on procedures and criteria for determining refugee statusvan de UNHCR. Voorts vreest hij voor vervolging in hier bedoelde zin omdat hij gelet op de vele aanhoudingen blijvend in de negatieve aandacht van de Turkse autoriteiten staat. Tot slot wijst hij op de onrusten in heel Turkije vanwege de strijd om Kobani waarbij ook Turkse Koerden betrokken zijn.
De rechtbank overweegt als volgt.
6. Verweerder heeft in hoofdstuk C2/3.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 ten aanzien van dienstweigeraars en deserteurs beleid neergelegd dat is gebaseerd op een uitspraak van de Rechtseenheidskamer (REK) van deze rechtbank van 12 april 1995
(RV 1995,7) inzake Antikian. De REK heeft overwogen dat als vluchteling kan worden aangemerkt een deserteur of dienstweigeraar die – samengevat:
a. vanwege zijn ras, zijn religie, zijn nationaliteit, zijn lidmaatschap van een bepaalde sociale groep of zijn politieke overtuiging gegronde vrees heeft voor onevenredige of discriminatoire bestraffing of tenuitvoerlegging van de straf wegens dienstweigering of desertie;
b. tot zijn weigering is gekomen omdat hij ernstige, onoverkomelijke gewetensbezwaren heeft die zijn gebaseerd op een godsdienstige of andere diepgewortelde overtuiging en er in de staat van herkomst geen mogelijkheid is om ter vervanging van militaire dienst een niet-militaire dienstplicht te vervullen;
c. tot zijn weigering is gekomen omdat hij niet betrokken wenst te worden bij een militaire actie die is veroordeeld door de Internationale gemeenschap of omdat hij een gegronde vrees heeft dat hij in een conflict ingezet zal worden tegen zijn eigen volk of familie.
7. De rechtbank stelt vast dat eiser zich heeft beroepen - ook blijkens de mededelingen ter zitting - op het criterium genoemd onder a of b. Eiser, die stelt gewetensbezwaren te hebben tegen de dienstplichtvervulling, vreest vanwege het feit dat hij tot een politiek actieve Koerdische familie behoort, vele malen is aangehouden en op 6 maart 2012 is veroordeeld wegens een politiek delict, onevenredig of discriminatoir te zullen worden bestraft wegens dienstweigering.
8. Verweerder heeft de minister van Buitenlandse Zaken verzocht om een onderzoek in te stellen in Turkije en daartoe een aantal in het Engels opgestelde vragen opgesteld. Zo is er verzocht om de door eiser ingediende documenten op authenticiteit te onderzoeken. Voorts is gevraagd of er rechtszaken tegen eiser en zijn familie (vader, moeder en zuster) aanhangig zijn, welke zaken dat betreft, of er nog beroep tegen openstaat of wat de stand van zaken is. De laatste vraag is welke straf eiser wacht indien hij terugkeert naar Turkije.
9. Op 23 januari 2014 is het individueel ambtsbericht uitgebracht. Daaruit blijkt dat er geen andere zaken tegen eiser en zijn familie openstaan. De strafzaken tegen eiser en zijn familie zijn afgesloten. Verder wordt de tenuitvoerlegging van het vonnis dat op 6 maart 2012 is uitgesproken, voor de duur van vijf jaar opgeschort. Bij terugkeer zal eiser geen gevangenisstraf opgelegd krijgen. Dat zou eventueel kunnen gebeuren als eiser opnieuw een strafbaar feit pleegt binnen de termijn van vijf jaar. In dat geval is het zeer waarschijnlijk dat eiser geen gevangenisstraf krijgt omdat uit vergelijkbare zaken blijkt dat zijn gevangenisstraf waarschijnlijk zal worden omgezet in een boete. Dat is de gangbare rechtspraktijk in Turkije. In de beoordeling wordt meegenomen dat eiser ten tijde van het misdrijf minderjarig was, de straf minder dan één jaar is en dat hij nog geen strafblad heeft, aldus het ambtsbericht.
10. De rechtbank overweegt met betrekking tot de stelling van eiser dat verweerder niet heeft voldaan aan zijn vergewisplicht als volgt.
11. Wanneer verweerder een ambtsbericht van de minister van Buitenlandse Zaken aan zijn besluitvorming ten grondslag legt, kan een dergelijk bericht volgens vaste rechtspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 22 mei 2014, ECLI:NL:RVS:2014:1949) worden aangemerkt als een deskundigenadvies aan verweerder ten behoeve van de uitoefening van diens bevoegdheden. Een dergelijk deskundigenadvies dient dan wel op een onpartijdige, objectieve en inzichtelijke wijze informatie te verschaffen, onder aanduiding - voor zover mogelijk en verantwoord - van de bronnen waaraan de feitelijke informatie in het bericht is ontleend. Als aan die eisen is voldaan mag verweerder bij zijn besluitvorming van de juistheid van die feitelijke informatie uitgaan, tenzij concrete aanknopingspunten bestaan voor twijfel aan de juistheid of volledigheid van die informatie.
12. Hieruit volgt dat verweerder in het kader van de voorbereiding van een besluit, voor zover mogelijk, dient te onderzoeken of een ambtsbericht aan die eisen voldoet. Daartoe dient hij te onderzoeken op welke wijze het ambtsbericht tot stand is gekomen en zich ervan te vergewissen of de feitenvergaring voldoende zorgvuldig heeft plaatsgevonden en of de concrete feiten die aan de informatie in het ambtsbericht ten grondslag liggen de daarop gebaseerde feitenvaststelling en conclusies kunnen dragen. Pas wanneer verweerder aan deze vergewisplicht (de zogenoemde REK-check) heeft voldaan, mag verweerder de informatie bij de beoordeling gebruiken.
13. Naar het oordeel van de rechtbank is de (Engelstalige) vraagstelling van verweerder aan de minister van Buitenlandse Zaken niet volledig. Over de mogelijke bestraffing van eiser wegens dienstplichtweigering zijn geen vragen gesteld. Gevraagd had moeten worden in hoeverre de door eiser aangevoerde - en door verweerder voor geloofwaardig gehouden - feiten en omstandigheden, zoals de politiek actieve familie, de etniciteit van eiser, de vele aanhoudingen van eiser en eisers veroordeling wegens propaganda voor een terreurorganisatie, van invloed kunnen zijn op de door eiser te verwachten bestraffing.
Daarnaast stelt het ambtsbericht dat het zeer waarschijnlijk is dat eiser bij terugkeer geen gevangenisstraf krijgt omdat uit vergelijkbare zaken blijkt dat zijn gevangenisstraf zal worden omgezet in een boete. Onduidelijk is in hoeverre die zaken vergelijkbaar zijn met die van eiser, nu verweerder omtrent die andere zaken geen nadere vragen heeft gesteld.
Nu verweerder een onvolledig ambtsbericht aan het bestreden besluit ten grondslag heeft gelegd is in strijd met artikel 3:2 en artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht gehandeld.
14. Het beroep van eiser zal dan ook gegrond worden verklaard en het bestreden besluit wordt vernietigd. De overige beroepsgronden van eiser blijven gelet daarop buiten beoordeling.
15. De rechtbank ziet in dit geval aanleiding verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte kosten. Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 974,-- in verband met het beroep (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde van € 487,-- per punt en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 974,-- (negenhonderdvierenzeventig euro) te betalen aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in tegenwoordigheid van mr. J. Loonstra, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 december 2014.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.