6.3Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf en maatregel zijn in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt daarbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een laffe poging tot moord. Het slachtoffer, een voor verdachte onbekende, is door hem bewerkt met een mes in zijn gezicht en zijn hals. Dat het slachtoffer de steekpartij heeft overleefd, is geenszins aan verdachte te danken.
Een dergelijke geweldsuitbarsting is zeer schokkend. Dat geldt allereerst voor het slachtoffer en zijn naaste omgeving. Het slachtoffer vreesde tijdens de aanval voor zijn leven en hij is voor het leven getekend. Hij heeft littekens opgelopen die zijn gezicht ontsieren en heeft geen gevoel meer in de linkerzijde van zijn gezicht. Ook had en heeft het gebeuren ingrijpende gevolgen voor zijn psychische gesteldheid en de manier waarop hij in het leven staat. De schriftelijke slachtofferverklaring is hierover duidelijk. Daarnaast wakkeren zulke vormen van excessief geweld gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving aan, zeker nu het gebeuren aan de openbare weg heeft plaatsgevonden. Dat moet in het bijzonder gelden voor de vrienden bij wie het slachtoffer op bezoek was en die het eigenlijke doelwit waren.
De rechtbank rekent het verdachte bovendien zwaar aan dat hij zich op nietsontziende wijze heeft gemengd in een relationele aangelegenheid waarmee hij zelf niets van doen had.
Justitiële documentatie
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 7 mei 2013 betreffende verdachte. Daaruit blijkt dat verdachte eerder voor geweldsdelicten is veroordeeld, waarbij in 2009 (onder meer voor openlijke geweldpleging) een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden waarvan zes maanden voorwaardelijk is opgelegd, en in 2004 (onder meer voor doodslag) de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (hierna: PIJ-maatregel). Daarnaast is verdachte kort na het plegen van het onderhavige feit voor een ander strafbare feit (bedreiging) veroordeeld.
De gedragskundige rapportages
De rechtbank heeft allereerst kennis genomen van de (brief)rapportage van drs. G.H.E. van Hoecke, forensisch psychiater, d.d. 26 augustus 2013. De psychiater heeft gerapporteerd dat er geen psychiatrisch onderzoek kon worden verricht omdat verdachte niet wilde meewerken, en heeft in overweging gegeven verdachte voor verdere diagnostiek in het PBC te laten observeren.
Ter terechtzitting van 15 oktober 2013 heeft de rechtbank, op vordering van de officier van justitie, bevolen dat verdachte ter observatie in het PBC diende te worden opgenomen.
Verdachte is vervolgens van 14 november 2013 tot 2 januari 2014 in het PBC opgenomen. Gedurende die opname is verdachte onderzocht door (onder meer) R.B. Sevinga, psychiater in opleiding, onder supervisie van E.A. Beld, psychiater, en P.E. Geurkink, psycholoog. Deze deskundigen hebben hun bevindingen vastgelegd in een Pro Justitia rapportage die op 24 januari 2014 is uitgebracht.
Uit deze rapportage volgt dat verdachte niet aan het onderzoek heeft meegewerkt, inclusief de psychiatrische of psychologische onderzoeksgesprekken. Om die reden hebben de deskundigen de persoonlijkheidskenmerken van verdachte niet eigenstandig kunnen onderzoeken. Ook het mogelijke alcoholmisbruik hebben de deskundigen niet verder kunnen onderzoeken. Uit het milieuonderzoek en de observaties hebben zij evenwel geen aanwijzingen gevonden dat verdachte lijdt of heeft geleden aan een psychotische stoornis, een ernstige depressie of manie. In de kindertijd is de diagnose ADHD gesteld, maar deze is op latere leeftijd verworpen. In de Pro Justitia rapportages uit 2009 is (onder meer) de diagnose antisociale persoonlijkheidsstoornis vastgesteld. Deze diagnose kon ten gevolge van de weigering mee te werken aan het onderzoek niet worden uitgesloten of bevestigd.
De deskundigen concluderen dan ook dat op basis van het onderzoek niets gezegd kan worden over een mogelijk gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens.
De rechtbank heeft voorts - op de voet van artikel 37a, derde lid, juncto artikel 37, derde lid, van het Wetboek van Strafrecht - kennis genomen van de inhoud van een aantal in het kader van eerdere strafzaken opgemaakte gedragskundige rapportages. Deze houden onder meer het volgende in:
Pro Justitia rapportage d.d. 18 oktober 2004, opgemaakt en ondertekend door A. v.d. Linde, orthopedagoog/GZ-psycholoog, en L. Dijkman, hoofd pedagogisch beleid/GZ-psycholoog, waarin verdachte wordt aangeduid als [verdachte]:
Er is bij [verdachte] sprake van sociale en emotionele ontwikkelingsproblematiek. Hij voelt zich machteloos, eenzaam en bedreigd. Zijn identiteitsontwikkeling is beperkt. Verder is er sprake van een zwakke concentratie, tekortschietende impulscontrole en gebrekkige frustratietolerantie. Ondanks zijn gemiddelde cognitieve capaciteiten is [verdachte] slechts in beperkte mate in staat sociale relaties te duiden, zijn zelfinzicht en inzicht in anderen schieten tekort. De problematiek van [verdachte] voldoet aan de criteria voor ADHD. (…)
Bij [verdachte] is sprake van een ernstige ontwikkelingsproblematiek. Wanneer er geen intensieve behandeling volgt, is er sprake van een groot recidiverisico. De beïnvloedbaarheid van [verdachte], zijn onvermogen sociale situaties in te schatten, zijn tekortschietende zelfinzicht, zijn gebrekkige impulscontrole en zijn gebrekkige agressieregulatie kunnen leiden tot nieuwe geweldsdelicten. (…)
De ontwikkeling van [verdachte] wordt in ernstige mate bedreigd, er is een groot risico op recidive in de zin van het plegen van geweldsdelicten en gezien de complexiteit van de problematiek is van een behandeling alleen resultaat te verwachten als die veelomvattend en intensief is.
Pro Justitia rapportage d.d. 21 oktober 2004, opgemaakt en ondertekend door J. de Jonge, (kinder- en jeugd)psychiater:
Betrokkene is een deels nog kinderlijke jongen met een laag zelfbeeld wat [wordt] overschreeuwd door te imponeren, die reeds op zijn huidige leeftijd enkele trekken van een antisociale persoonlijkheid vertoont. Hij heeft weinig maatschappelijk aanpassingsvermogen en houdt met zijn egocentrisme nauwelijks rekening met de ander. Hij is onvoldoende in staat zich in anderen in te leven. Hij toont onvoldoende diepgang in relaties. Zeker is er nog geen sprake van verharding. Zo is er ten aanzien van het delict wel schuldgevoel en schaamte. Verder wordt zijn persoonlijkheid bepaald door prikkelbaarheid, snel agressief raken, impulsiviteit (ook deels vanuit de ADHD versterkt) en zich anders (stoer en imponerend) voordoen. Gevreesd moet worden voor verder afglijden richting een antisociale persoonlijkheidsstoornis. Op grond van de genoemde persoonlijkheidsproblematiek met de daarmee samenhangende gedragsstoornis is er sprake van een gebrekkige ontwikkeling, daarnaast is er op grond van de ADHD sprake van een ziekelijke stoornis. (…)
Zowel aspecten van ADHD (impulsiviteit, onrust) als aspecten samenhangend met de persoonlijkheidsproblematiek (vooral: egozwakte, impulsiviteit gemakkelijk leidend tot driftmatig reageren, een laag zelfbeeld leidend tot compenseren door imponeergedrag) zijn factoren die de kans op recidive bevorderen. (…)
Betrokkene moet noodzakelijk langdurig en binnen een gesloten residentiële setting worden behandeld.
Pro Justitia rapportage d.d. 15 november 2009, opgemaakt en ondertekend door F.G. van der Oest, psychiater:
Tijdens het huidige onderzoek is bij onderzochte een antisociale persoonlijkheidsstoornis geconstateerd. (…)
Gezien de justitiële voorgeschiedenis en de gebleken gebrekkige begeleidbaarheid en het matige leervermogen acht ik de recidivekans groot en de prognose somber. (…)
Onderzochte is voornamelijk met zijn eigen belangen bezig en kan daarmee de belangen van anderen schaden. Hij heeft weinig invoelend vermogen en weinig echt doorleefde spijtgevoelens jegens anderen. Concluderend heeft hij een antisociale persoonlijkheidsstoornis die reeds op jonge leeftijd zijn begin heeft gekend. (…)
De impulsiviteit, prikkelbaarheid en agressiviteit hebben het gedrag van onderzochte sterk beïnvloed, welk effect nog versterkt is door het alcoholmisbruik. Gezien de ernst van de persoonlijkheidsstoornis van onderzochte kan geconcludeerd worden dat hij ook zonder het alcoholmisbruik tot dezelfde daden had kunnen komen. (…)
Alle factoren samenhangend met de persoonlijkheidsstoornis zorgen voor een zeer grote recidivekans. Zeker als hij ook nog alcohol in vrij grote hoeveelheden blijft nuttigen, zal de recidivekans gezien de daardoor ten nadele beïnvloede lage impulsbeheersing evenredig stijgen. (…)
Mede gezien de verslaglegging van de PIJ-periode adviseer ik om aan onderzochte een tbs met dwangverpleging op te leggen zodat hij toch nog de kans krijgt om gedurende een langere aaneengesloten periode iets aan zijn ernstig invaliderende persoonlijkheidsproblematiek te doen.
Pro Justitia rapportage d.d. 17 november 2009, opgemaakt en ondertekend door S.P. van der Hoorn, psycholoog, onder supervisie van drs. M.H. Keppel, GZ-psycholoog:
Er is bij betrokkene sprake van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de vorm van een antisociale persoonlijkheidsstoornis met narcistische trekken. Daarnaast is er sprake van ADHD-kenmerken en van alcoholmisbruik. (…)
Vanuit de persoonlijkheidsstoornis vertoont betrokkene ernstige gedragsproblemen, waarin ruzies en agressie centraal staan. Hij is snel gekrenkt en weet zich sociale regels moeilijk eigen te maken. Hij heeft een beperkte frustratietolerantie en problemen in de agressieregulatie. De persoonlijkheidsstoornis maakt dat betrokkene sterk egocentrisch, dwingend en onbegrensd is. Hij wordt in zijn gedrag nauwelijks geremd door gewetensfuncties. De persoonlijkheidsstoornis is dusdanig invaliderend dat betrokkene tot nu toe nooit op enig levensterrein goed heeft gefunctioneerd. De ADHD-kenmerken maken dat hij onvoldoende controle heeft over zijn gedrag, onrustig en impulsief is. Het alcoholmisbruik kan een drempelverlagend effect hebben gehad op het gedrag van betrokkene. (…)
Betrokkene heeft nauwelijks ziekte-inzicht en probleembesef (…)
De impulsiviteit, egocentrisme, gebrek aan empathie, de ernstige agressieregulatieproblematiek, de geringe frustratietolerantie en de lacunaire gewetensfuncties zijn factoren voortkomend uit de stoornis van betrokkene die van belang zijn voor de kans op recidive. (…)
Betrokkene heeft ruim vier jaar vanuit een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel in een justitiële jeugdinrichting verbleven. Hij heeft daarbij slechts beperkte vooruitgang geboekt met zijn behandeling. Na vier jaar werd geadviseerd de PIJ-maatregel te verlengen omdat betrokkene meer behandeling nodig had. Tegen het verlengingsadvies in is de PIJ-maatregel toen beëindigd. Betrokkene is moeilijk behandelbaar en gezien de ernst van de persoonlijkheidsproblematiek zal een ambulante of dagbehandeling volstrekt ontoereikend zijn. De pathologie van betrokkene is niet van tijdelijke aard en vraagt om meerdere jaren intensieve, gedwongen behandeling. Betrokken is onvoldoende gemotiveerd voor behandeling gezien zijn gebrekkig ziekte-inzicht en zelfoverschatting. (…) Een gemaximeerde tbs-maatregel met voorwaarden wordt niet toereikend geacht. Om verdere scheefgroei van de persoonlijkheid af te wenden, ter voorkoming van recidive en ter bescherming van de maatschappij wordt een tbs-maatregel met dwangverpleging geadviseerd. Betrokkene heeft een langdurige, intensieve en klinische behandeling nodig. Gezien het hoge recidiverisico dient deze behandeling intramuraal te starten.
Psychische stoornis
Uit bovengenoemde gedragskundige rapportages, waaraan verdachte wel zijn medewerking heeft verleend, leidt de rechtbank dat verdachte steeds in verband wordt gebracht met antisociale persoonlijkheidsproblematiek. In 2004, toen verdachte 16 jaar oud was, ging het nog om trekken van een antisociale persoonlijkheid, waarbij de vrees werd geuit dat hij verder zou afglijden richting een antisociale persoonlijkheidsstoornis. In 2009, toen verdachte 21 jaar oud was, werd daadwerkelijk een antisociale persoonlijkheidsstoornis vastgesteld. De PIJ-maatregel, die vier jaar heeft geduurd en welke is beëindigd op 3 februari 2009, heeft dit blijkbaar niet kunnen voorkomen. Integendeel, uit het verlengingsadvies d.d. 17 november 2008 volgt dat een verdere behandeling noodzakelijk werd geacht. Psycholoog Van der Hoorn heeft in 2009 opgemerkt dat de pathologie van verdachte niet van tijdelijke aard is en vraagt om meerdere jaren intensieve, gedwongen behandeling. De rechtbank constateert dat verdachte na 2009 niet meer is behandeld. In 2009 heeft de rechtbank een voorwaardelijke straf opgelegd met als bijzondere voorwaarde (onder meer) een behandeling bij De Waag. Deze behandeling is niet van de grond gekomen, zo volgt uit het PBC-rapport (p. 24). In het kader van de intake werd een psychopathietest afgenomen. De Waag zag op grond van de uitslag geen mogelijkheden om een adequate behandeling te starten. Er zou sprake zijn van ernstige psychopathologie, die verband hield met een gebrekkige gewetensfunctie, een neiging tot manipuleren, beperkte empathische vermogens en ‘thrillseeking’.
Nu verdachte in november 2009 - iets meer dan drie jaar voor het onderhavige strafbare feit - is gediagnosticeerd met een antisociale persoonlijkheidsstoornis, nu deze problematiek al op jonge leeftijd bestond en niet van tijdelijke aard is, en nu de volgens de deskundigen benodigde intensieve behandeling in de tussenliggende jaren geheel is uitgebleven, is de rechtbank van oordeel dat buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld dat verdachte ook nog op 29 januari 2013 leed aan een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de vorm van een antisociale persoonlijkheidsstoornis. Ten aanzien van de in de gedragskundige rapportages genoemde ADHD en alcoholmisbruik heeft de rechtbank onvoldoende aanwijzingen om te kunnen vaststellen dat verdachte ook op 29 januari 2013 (nog) lijdende was aan (een van) deze ziekelijke stoornissen.
Toerekeningsvatbaarheid
De rechtbank is van oordeel dat verdachte ten aanzien van het bewezenverklaarde feit verminderd toerekeningsvatbaar moet worden geacht. Dit oordeel is gebaseerd op eerdere Pro Justitia rapportages, waarin op grond van dezelfde problematiek en dezelfde soort feiten, namelijk geweldsfeiten, tot die mate van toerekeningsvatbaarheid wordt geconcludeerd.
Gevaarscriterium
De rechtbank overweegt dat de deskundigen in 2009 hebben gerapporteerd dat de recidivekans (zeer) groot is. De deskundigen wijzen daarbij op de factoren die samenhangen met de antisociale persoonlijkheidsstoornis, zoals impulsiviteit, gebrek aan empathie, agressieregulatieproblematiek, lacunaire gewetensfuncties, alsmede op het gebrek aan ziekte-inzicht en probleembesef.
Met de bewezenverklaring van een poging tot moord in de onderhavige zaak kan geen andere conclusie worden getrokken dan dat in het leven van verdachte een langdurig patroon van geweld zichtbaar is. Dat patroon loopt vanaf een doodslag in 2004, via een geweldsincident in mei 2009, drie maanden nadat de PIJ-maatregel was beëindigd, en een mishandeling in augustus 2012 tot een poging tot moord in januari 2013. Dat betreft alleen nog maar de zaken waarvoor verdachte is veroordeeld. Daarnaast getuigt het PBC-rapport van diverse ernstige agressie-incidenten tijdens de PIJ-maatregel.
Gelet op de bij verdachte geconstateerde persoonlijkheidsstoornis en het langdurige patroon van geweld komt de rechtbank tot de conclusie dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte, als voor zijn problematiek geen oplossing wordt gevonden, wederom een (gewelds)misdrijf zal plegen.
Tbs met dwangverpleging
De deskundigen hebben in 2009 gerapporteerd dat verdachte een langdurige, intensieve en klinische behandeling nodig heeft, welke behandeling gezien het hoge recidiverisico intramuraal dient te starten. De rechtbank onderschrijft dit advies, waarbij tevens in aanmerking wordt genomen dat verdachte ter terechtzitting uitdrukkelijk heeft aangegeven niets te zien in welke vorm van behandeling dan ook, zodat een bijzondere voorwaarde of een tbs met voorwaarden zal stranden op het gebrek aan medewerking van verdachte. De rechtbank is dan ook van oordeel dat oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling, met het bevel dat verdachte van overheidswege wordt verpleegd, geboden is. Aan de wettelijke voorwaarden is voldaan. Het bewezenverklaarde feit betreft een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld, tijdens het begaan van dit feit bestond bij verdachte een gebrekkige ontwikkeling dan wel een ziekelijke stoornis van de geestvermogens en de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen eist het opleggen van deze maatregel.
Anders dan in 2009 is de rechtbank van oordeel dat deze maatregel thans ook proportioneel is. Niet alleen is het onderhavige delict buitengewoon ernstig, ook was verdachte een gewaarschuwd man, gelet op de slotoverweging van de rechtbank in haar vonnis van 8 december 2009, waarin de rechtbank opmerkt dat: “als verdachte deze kans niet aangrijpt en wederom in de fout zal gaan, de kans dat de maatregel van terbeschikkingstelling [zal worden opgelegd] een volgende keer aanmerkelijk zal zijn.”
De rechtbank overweegt voorts uitdrukkelijk dat de tbs met dwangverpleging wordt opgelegd ter zake van een misdrijf dat is gericht tegen en gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Om die reden zal, gelet op het bepaalde in artikel 38e, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, een totale duur van de maatregel van meer dan vier jaren niet op voorhand uitgesloten zijn.
Gevangenisstraf
De rechtbank is van oordeel dat naast de tbs met dwangverpleging een gevangenisstraf dient te worden opgelegd. Op het plegen van een ernstig strafbaar feit als een poging tot moord kan naar het oordeel van de rechtbank niet anders worden gereageerd dan met een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Wel ziet de rechtbank aanleiding, kennelijk meer dan de officieren van justitie, om in de duur van de op te leggen gevangenisstraf ten gunste van verdachte te verdisconteren dat tevens tbs met dwangverpleging wordt opgelegd, vooral omdat de uiteindelijke duur van deze maatregel onzeker is.