Uitspraak
-Rechtbank den haag
1.De feiten
geeft aan dat zij aan deze voorwaarde zullen voldoen.
Rechtbank Den Haag
In deze zaak gaat het om een kort geding tussen een tandarts, aangeduid als [eiser], en de Staat der Nederlanden, vertegenwoordigd door het ministerie van Veiligheid en Justitie, Dienst Justitiële Instellingen. De tandarts verleende sinds 1998 tandheelkundige zorg aan gedetineerden in verschillende penitentiaire inrichtingen, waaronder de Penitentiaire Inrichting Ter Apel. De overeenkomst tussen de tandarts en de inrichting kon met een opzegtermijn van drie maanden worden beëindigd. De aanleiding voor de opzegging was een gesprek op 26 november 2013, waarin de tandarts een opmerking maakte die als beledigend werd ervaren door het hoofd Zorg van de inrichting, mevrouw [A]. Na een reeks van gesprekken en correspondentie, waarin de tandarts zijn excuses aanbood, besloot de inrichting op 17 januari 2014 de overeenkomst met de tandarts op te zeggen, met inachtneming van de opzegtermijn.
De tandarts vorderde in kort geding onder andere de ongeldigheid van de opzegging en nakoming van de gemaakte afspraken. De voorzieningenrechter oordeelde dat de tandarts onvoldoende bewijs had geleverd voor zijn stelling dat de opzegging onaanvaardbaar was naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid. De rechter concludeerde dat de tandarts voldoende gelegenheid had gehad om zijn standpunt kenbaar te maken en dat de opzegging gerechtvaardigd was, gezien de verstoorde verhoudingen tussen de tandarts en het hoofd Zorg. De vorderingen van de tandarts werden afgewezen, en hij werd veroordeeld in de proceskosten.
De uitspraak benadrukt het belang van een goede werkrelatie en de gevolgen van ongepaste uitlatingen in een professionele context. De rechter oordeelde dat de opzegging van de overeenkomst door de penitentiaire inrichting niet onredelijk was, gezien de omstandigheden en de ernst van de situatie.