ECLI:NL:RBDHA:2014:2843

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 maart 2014
Publicatiedatum
7 maart 2014
Zaaknummer
AWB-13_8719
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WW-uitkering wegens gebrek aan arbeidsurenverlies na wijziging arbeidsovereenkomst

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 maart 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. De eiser, die werkzaam was als schoonmaker, had een WW-uitkering aangevraagd na een wijziging van zijn arbeidsovereenkomst, waarbij zijn uren waren verminderd van 38 naar 20 per week. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser per 13 februari 2013 geen recht had op een WW-uitkering, omdat er geen sprake was van arbeidsurenverlies in de zin van de Werkloosheidswet (WW). De rechtbank oordeelde dat de eiser niet voldeed aan de voorwaarden voor werkloosheid, aangezien hij geen loon had ontvangen over de verloren uren en er geen bewijs was dat hij recht had op inkomen uit arbeid over die uren. De rechtbank heeft het bestreden besluit van de verweerder, dat de WW-uitkering per 1 juli 2013 had geweigerd, als onvoldoende zorgvuldig voorbereid en onvoldoende gemotiveerd gekwalificeerd, maar heeft deze gebreken gepasseerd op grond van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard, maar verweerder wel veroordeeld in de proceskosten van de eiser tot een bedrag van € 974,-. Tevens is het griffierecht van € 44,- aan de eiser vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 13/8719

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 maart 2014 in de zaak tussen

[eiser], te [plaats], eiser

(gemachtigde: mr. M.J. van Basten Batenburg),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: mr. R.A.C. Rijk).

Procesverloop

Bij besluit van 25 juli 2013 (het primaire besluit) heeft verweerder eiser per 1 juli 2013 een uitkering krachtens de Werkloosheidswet (WW) geweigerd.
Bij besluit van 20 september 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 januari 2014. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1. De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden. Eiser is per 22 maart 2010 voor 38 uur per week als schoonmaker bij Schoonmaakbedrijf [A] B.V. (ex-werkgeefster) op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd in dienst getreden. In de arbeidsovereenkomst van 30 december 2011 is overeengekomen dat tot de functie van eiser de volgende werkzaamheden behoren:
A. Dagelijks schoonmaken van de woning aan de [a-straat]
B. Wekelijks schoonmaken van de deurwaarders kantoor [B]
C. Wekelijks schoonmaken van de fotozaak [C]
en alle door de directie in redelijkheid opgedragen werkzaamheden.
Voorts is overeengekomen dat het salaris € 330,- netto per week bedraagt op basis van een 38-urige werkweek.
1.2. Bij brief van 13 februari 2013 heeft de ex-werkgeefster eiser het volgende meegedeeld:
(..) “Betreft: Wijziging Arbeidsovereenkomst
Geachte heer [eiser],
Naar aanleiding van het ongeoorloofd wegblijven bij onze opdrachtgevers hebben wij besloten het werk van [C], [D] en de fotozaak aan een andere werknemer te geven.
Wij kunnen het niet veroorloven om continu klachten te ontvangen van deze opdrachtgevers.
Wij vertrouwen erop u hiermee voldoende geïnformeerd te hebben. (..)”
1.3. Naar eiser stelt, heeft hij zich op 2 april 2013 ziek gemeld. In een brief van 15 april 2013 van eiser aan zijn ex-werkgeefster is vermeld dat hij op 13 februari 2013 te horen heeft gekregen dat zijn contract gehalveerd wordt van 40 naar 20 uur per week. Voorts heeft eiser in die brief vermeld dat dit gedeeltelijke ontslag nietig is en zijn ex-werkgeefster verzocht om zijn salaris te blijven betalen, totdat de dienstbetrekking volgens de wet is beëindigd. Op 25 april 2013 heeft een mediationgesprek tussen eiser en de ex-werkgeefster plaatsgevonden, welk gesprek niet tot een oplossing heeft geleid. Bij aanvraagformulier van 17 juni 2013 heeft eiser een WW-uitkering aangevraagd. Op dit aanvraagformulier heeft eiser kenbaar gemaakt dat de ex-werkgeefster het loon niet heeft betaald en zijn ziekmelding niet heeft geaccepteerd. Op deze WW-aanvraag heeft verweerder bij het primaire besluit van 25 juli 2013 beslist en de WW-uitkering per 1 juli 2013 geweigerd.
1.4. Vervolgens is de ex-werkgeefster bij vonnis van 30 juli 2013 in staat van faillissement verklaard. Bij brief van 6 augustus 2013 heeft de curator de arbeidsovereenkomst tussen eiser en de ex-werkgeefster opgezegd. Op 20 augustus 2013 heeft eiser een WW-uitkering op grond van hoofdstuk IV van de WW (overneming van uit de dienstbetrekking voortvloeiende verplichtingen bij onmacht van de werkgever te betalen) aangevraagd. Aan eiser is van 8 mei 2013 tot 27 augustus 2013 vorenbedoelde faillissementsuitkering toegekend. De afdeling Faillissementen van het UWV heeft de ziekmelding van eiser aan de afdeling Ziektewet van het UWV gemeld. Aan eiser is per 28 augustus 2013 een ZW-uitkering toegekend.
2.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat eiser op en na 1 juli 2013, naast het feit dat hij een faillissementsuitkering ontving, ziek was. Dit betekent dat eiser niet voldeed aan de voorwaarden voor het recht op een WW-uitkering. Indien een werkgever wegens faillissement niet in staat is om het loon te betalen bestaat er echter nog wel recht op loondoorbetaling. Er kan daarom geen werkloosheid ontstaan. Pas na afloop van de faillissementsuitkering kan, als ook aan alle voorwaarden voor het recht op uitkering is voldaan, werkloosheid intreden. Om te kunnen beoordelen of eiser na de periode van 8 mei 2013 tot en met 27 augustus 2013, waarin hij een faillissementsuitkering heeft ontvangen, alsnog recht heeft op een WW-uitkering, zal voor zover eiser is hersteld, zijn WW-aanvraag spontaan opnieuw in behandeling worden genomen. Eiser hoeft daartoe niet opnieuw een aanvraag in te indienen.
3.
In beroep heeft eiser aangevoerd dat verweerder zijn bezwaren niet goed heeft begrepen en dat zijn WW-aanvraag van 17 juni 2013 betrekking heeft op de periode van 13 februari 2013 tot 6 augustus 2013, waarin hij slechts deels dan wel geen salaris heeft ontvangen. Verweerder heeft miskend dat eiser om een gedeeltelijke uitkering heeft verzocht die ziet op de periode waarin hij gedeeltelijk is ontslagen. Eiser is van mening dat hij, aangezien hij gedeeltelijk werkloos was, aanspraak maakt op een gedeeltelijke uitkering over die periode. Verweerder heeft zich in bezwaar uitsluitend gericht op het feit dat eiser recht had op een ZW-uitkering en de WW-uitkering daarom geweigerd. Voor zover hem mag worden tegenworpen niet op een eerder moment een WW-aanvraag te hebben ingediend, wijst eiser erop dat hij eerst heeft geprobeerd om door middel van een gesprek de ex-werkgeefster ertoe te bewegen het dienstverband weer volledig te herstellen. Eiser was voornemens om rechtsmiddelen tegen het gedeeltelijke ontslag aan te wenden, maar de vorderingen die hij op de ex-werkgeefster heeft, kunnen niet meer worden geïncasseerd vanwege het uitsproken faillissement van de ex-werkgeefster. Eiser zal daarom zijn recht op loon vooralsnog niet kunnen effectueren, aldus eiser.
4.
De rechtbank overweegt als volgt. Eiser heeft desgevraagd ter zitting meegedeeld dat het geschil beperkt dient te worden tot de periode van 13 februari 2013, de datum waarop de ex-werkgeefster de arbeidsovereenkomst van 30 december 2011 heeft gewijzigd en de werkweek van eiser van 38 naar 20 uur is teruggebracht, tot 8 mei 2013, de datum waarop aan eiser een faillissementsuitkering is toegekend.
5.1.
Verweerder heeft ter zitting desgevraagd bevestigd dat niet uit te sluiten valt dat eiser bij zijn aanvraagformulier van 17 juni 2013 alle van belang zijnde stukken heeft overgelegd, waaronder ook de brief van 13 februari 2013 van de ex-werkgeefster, waarbij aan eiser is meegedeeld dat zijn werkzaamheden bij [C], [D] en de fotozaak komen te vervallen. Verweerder heeft ter zitting erkend dat deze omstandigheid ten onrechte niet bij de beoordeling van de WW-aanvraag is betrokken en ten onrechte niet is onderkend dat eiser bedoeld heeft vanaf 13 februari 2013 een WW-uitkering aan te vragen.
5.2.
Daarbij heeft verweerder meegedeeld dat dit gewijzigde inzicht niet tot een andere uitkomst van het bestreden besluit leidt, omdat eiser ook per 13 februari 2013 niet voldeed aan de voorwaarden voor het recht op een WW-uitkering. Per die datum is volgens verweerder immers geen sprake van arbeidsurenverlies als bedoeld in artikel 16, eerste lid, aanhef en onder a, van de WW juncto artikel 1a van de WW.
6.
Nu verweerder bij het bestreden besluit ten onrechte is uitgegaan van de datum van 1 juli 2013 in plaats van 13 februari 2013, de datum waarop eiser met zijn aanvraag van 17 juni 2013 heeft beoogd een WW-uitkering aan te vragen is het bestreden besluit reeds hierom onvoldoende zorgvuldig voorbereid en ontbeert het bestreden besluit een voldoende draagkrachtige motivering. Immers, eerst in het verweerschrift is een standpunt ingenomen omtrent het recht op een WW-uitkering per 13 februari 2013.
7.
Hoewel het bestreden besluit berust op een onzorgvuldige voorbereiding en onvoldoende draagkrachtig is gemotiveerd, ziet de rechtbank aanleiding om die gebreken te passeren met artikel 6:22 van de Awb. Daartoe overweegt zij het volgende.
8.1
Op 1 januari 2013 is het arbeidsurenbegrip in de WW gewijzigd. Ingevolge het oude recht diende, bij de bepaling of sprake was van werkloosheid, aan drie voorwaarden te zijn voldaan, namelijk: arbeidsurenverlies, verlies van loonaanspraak over die uren en beschikbaarheid voor de arbeidsmarkt. Ingevolge artikel 16, derde lid, van de WW (oud) worden met het recht op onverminderde doorbetaling van zijn loon, bedoeld in het eerste lid, gelijkgesteld de inkomsten waarop de werknemer recht heeft in verband met de beëindiging van de dienstbetrekking, tot aan het bedrag aan loon dat de werknemer zou hebben ontvangen indien de dienstbetrekking door opzegging met inachtneming van de rechtens geldende termijn zou zijn geëindigd.
8.2.
In de WW, zoals deze thans geldt, is in artikel 16, eerste lid, bepaald dat sprake is van werkloosheid bij arbeidsurenverlies en beschikbaarheid voor de arbeidsmarkt. In artikel 1a is het begrip arbeidsuur gedefinieerd. Uit het eerste lid van dit artikel volgt dat onder een arbeidsuur wordt verstaan een uur waarover een werknemer inkomen uit arbeid heeft ontvangen of een uur waarover een werknemer recht heeft op inkomen uit arbeid.
In de WW, zoals deze thans geldt, is geen overgangsrecht opgenomen. Dit betekent volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep dat de wet onmiddellijke werking heeft.
8.3.
In de Memorie van Toelichting (MvT), Kamerstukken II 2011-2012, 33 327 nr. 3, blz. 4, is uiteengezet dat de voorwaarde (in artikel 16, derde lid, van de WW (oud)) dat van werkloosheid pas sprake kan zijn als de werknemer geen recht meer heeft op onverminderde loondoorbetaling over de verloren arbeidsuren, kan vervallen, omdat deze eis immers opgesloten is in de definitie van arbeidsuren. Immers, van een arbeidsuur is sprake als een werknemer loon heeft ontvangen of recht heeft op loon. Deze wijziging heeft geen gevolgen voor de omvang van het GAA (gemiddeld aantal arbeidsuren) en dus niet voor de omvang van het arbeidsurenverlies, aldus de MvT.
9.1.
Vaststaat dat de ex-werkgeefster per 13 februari 2013 de arbeidsduur zonder toestemming van eiser per die datum heeft gewijzigd naar 20 in plaats van 38 uur per week. Ook is niet in geschil dat de ex-werkgeefster in de periode van 13 februari 2013 tot 8 mei 2013 het met eiser overeengekomen loon niet volledig aan hem heeft betaald. Gelet hierop was er in die periode (in ieder geval), voor zover dit betrekking heeft op het door eiser niet ontvangen loon wegens het handelen van de ex-werkgeefster, geen sprake van arbeidsuren, zoals bedoeld in artikel 1a, eerste lid, aanhef en onder a, van de WW.
9.2.
Nu tevens niet in geschil is dat eiser tegen bedoelde wijziging van het aantal te werken uren per 13 februari 2013, waarvan eiser stelt dat hij gedeeltelijk is ontslagen, en het niet doorbetalen van zijn loon door de ex-werkgeefster ten aanzien van bedoelde uren geen rechtsmaatregelen heeft ondernomen en daarmee niet vaststaat of eiser ten aanzien van die uren recht heeft op inkomen uit arbeid ten tijde van belang, kan evenmin worden aangenomen dat van arbeidsuren als bedoeld onder b, van het eerste lid, van artikel 1a van de WW, in die periode sprake is geweest.
9.3.
Hieraan doet niet af de stelling van eiser dat hij bedoelde rechtsmaatregelen tegen de wijziging van zijn arbeidsovereenkomst per 13 februari 2013 niet heeft ondernomen, omdat een loonvordering vanwege het uitgesproken faillissement van de ex-werkgeefster niet meer kon worden geëffectueerd. De ex-werkgeefster is immers pas per veel latere datum, te weten 30 juli 2013, failliet verklaard. Eiser had dan ook ruim de tijd om een loonvordering in te stellen alvorens zijn ex-werkgeefster failliet werd verklaard. Daarbij komt dat deze vordering ook na het faillissement had kunnen worden ingesteld. De curator had dan het recht op loon van eiser kunnen vaststellen en eiser kunnen erkennen als concurrente schuldeiser. De voor eiser nadelige gevolgen van het feit dat hij heeft nagelaten een loonvorderingsprocedure tegen zijn ex-werkgeefster te starten, kunnen niet op het Werkloosheidsfonds worden afgewenteld.
10.
De stelling dat per 13 februari 2013 sprake is van arbeidsurenverlies, omdat eiser feitelijk niet meer voor 38 uur maar voor 20 uur per week werkzaam was, waarbij eiser heeft gewezen op vaste rechtspraak van de CRvB kan ook niet tot een ander oordeel leiden. Volgens deze vaste rechtspraak (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 15 augustus 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BX4595) waarop eiser doelt, dient bij de vaststelling van de
omvangvan het arbeidsurenverlies te worden uitgegaan van de feitelijke situatie. Zoals hiervoor in rechtsoverweging 9.1. en 9.2 is overwogen, kan in het geval van eiser reeds niet worden aangenomen dat in de relevante periode sprake was van arbeidsuren in juridische zin van artikel 1a van de WW, zodat aan de vaststelling van de omvang van het verlies van arbeidsuren niet wordt toegekomen.
11.
Voor zover eiser een beroep heeft gedaan op artikel 1 van de Gelijkstellingsregeling arbeidsuren, slaagt ook deze beroepsgrond niet. In dit artikel worden onder a tot en met i gevallen genoemd waarin een arbeidsuur als bedoeld in artikel 1a van de WW wordt gelijkgesteld met een uur, gedurende een dienstbetrekking of daaruit voortvloeiend, waarover de werknemer geen inkomen uit arbeid heeft ontvangen. Nu niet vaststaat dat eiser over bedoelde uren, die door de ex-werkgeefster per 13 februari 2013 zijn beperkt, recht had op inkomen voortvloeiend uit zijn dienstbetrekking, omdat hij hieromtrent geen rechtsverhouding, al dan niet in rechte, heeft laten vaststellen, is artikel 1 van de Gelijkstellingsregeling arbeidsuren niet op eiser van toepassing.
12.
Het vorenstaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat nu in de relevante periode, voor zover dit betrekking heeft op de uren die vanwege de wijziging van de arbeidsovereenkomst zijn verminderd, reeds niet werd voldaan aan de definitie van arbeidsuren in de zin van artikel 1a van de WW, dit meebrengt dat per 13 februari 2013 geen sprake was van verlies van arbeidsuren. Dit betekent dat eiser per die datum in ieder geval niet voldeed aan de voorwaarde van artikel 16, eerste lid, aanhef en onder a, van de WW om als werkloos te worden aangemerkt. Eiser had daarom per 13 februari 2013 geen recht op een WW-uitkering.
13.
Dat verweerder zich eerst in het verweerschrift op het standpunt heeft gesteld dat geen sprake is van arbeidsurenverlies per 13 februari 2013, geeft de rechtbank geen aanleiding het bestreden besluit te vernietigen. Eiser is hierdoor immers niet processueel of materieel in zijn belangen geschaad, nu hij voldoende gelegenheid heeft gekregen om, zowel voor als tijdens de zitting, op dit aanvullende standpunt van verweerder te reageren.
14.
Het beroep is gezien het voorgaande ongegrond.
15.
In de omstandigheid dat eerst in het verweerschrift een afdoende motivering is gegeven omtrent de weigering van de WW per 13 februari 2013 ziet de rechtbank aanleiding om verweerder het griffierecht aan eiser te laten vergoeden.
16.
Ook ziet de rechtbank aanleiding verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Deze kosten stelt de rechtbank met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 974,- (1 punt het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 487,-). Nu het primaire besluit niet wordt herroepen is er geen aanleiding om verweerder te veroordelen in de kosten in verband met de behandeling van het bezwaar.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 44,- aan eiser te
vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 974,-, te betalen
aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.S.M. Lubbe, rechter, in aanwezigheid van
J.M. Lo-A-Njoe, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 10 maart 2014.
griffier rechter
Afschrift verzonden naar partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.