ECLI:NL:RBDHA:2014:2882

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 maart 2014
Publicatiedatum
10 maart 2014
Zaaknummer
C-09-444971 - HA ZA 13-682
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van de Staat voor schade door onrechtmatige inbeslagname van een tractor

In deze zaak vorderde eiser, wonende in België, schadevergoeding van de Staat der Nederlanden wegens de onrechtmatige inbeslagname van zijn tractor. De rechtbank Den Haag oordeelde dat de inbeslagname rechtmatig was, omdat er een redelijk vermoeden van schuld bestond. Eiser had de tractor gekocht zonder duidelijke herkomst en kon geen bewijs van eigendom overleggen. De rechtbank stelde vast dat de politie op basis van de melding dat de tractor als gestolen was gesignaleerd, gerechtvaardigd was om tot inbeslagname over te gaan. Eiser had ook geen bewijs geleverd dat de inbeslagname onterecht was, ondanks de vrijspraak in een eerdere strafzaak. De rechtbank oordeelde dat de Staat niet aansprakelijk was voor de schade die eiser had geleden door de inbeslagname, omdat er geen schending van de zorgplicht was aangetoond. De vorderingen van eiser werden afgewezen, en hij werd veroordeeld in de proceskosten. De uitspraak benadrukt de voorwaarden waaronder de Staat aansprakelijk kan worden gesteld voor schade door strafvorderlijke dwangmiddelen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/444971 / HA ZA 13-682
Vonnis van 12 maart 2014
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats], België,
eiser,
advocaat mr. J.J.H.S. Thomassen te Maastricht,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
DE STAAT DER NEDERLANDEN,
(het ministerie van Veiligheid en Justitie en het ministerie van Financiën)
zetelend te Den Haag,
gedaagde,
advocaat mr. A.Th.M. ten Broeke te Den Haag.
Partijen zullen hierna [eiser] en de Staat worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 10 juni 2013 met 11 producties;
  • de conclusie van antwoord van 28 augustus 2013 met 21 producties;
  • het tussenvonnis van 11 september 2013 waarbij een comparitie van partijen is bevolen;
  • het buiten aanwezigheid van partijen opgemaakte proces-verbaal van de op 24 januari 2014 gehouden comparitie van partijen.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
In een op ambtseed opgemaakt, op 15 oktober 2005 gedateerd proces-verbaal van bevindingen van de Politie Regio Limburg-Zuid, basiseenheid Kerkrade, is onder meer het navolgende opgenomen:
“Op zaterdag 15 oktober 2005 […] kregen wij, verbalisanten, de melding dat er een tractor, merk John Deere, type 6110, met bandenpech zou staan langs de N281 bij Nijswiller, gemeente Gulpen-Wittem […] Hierop gingen wij […] ter plaatse […] Vervolgens zagen wij dat er een manspersoon naar ons toegelopen kwam […] Hij gaf ons later op te zijn: [eiser] […]
Op onze vraag of voornoemde [eiser] eigenaar van de voornoemde tractor was, antwoordde hij dat hij dat was […] [eiser] kon […] alleen een groen internationaal Motorrijtuigverzekeringsbewijs tonen […] [Er is] telefonisch contact opgenomen met de afdeling “Infodesk”. Middels deze afdeling werd het chassisnummer geverifieerd. […] een medewerkster van deze afdeling [meldde] dat een voertuig met [dit] chassisnummer als gestolen stond gesignaleerd. Het signalerende land was België.
Hierop werd voornoemde [eiser] […] aangehouden [en werd] de tractor […] in beslag genomen […]. Hierna zijn wij naar het bureau van politie te Kerkrade gereden, alwaar de genoemde tractor is gestald”.
2.2.
Op 15 oktober 2005 heeft [eiser] ten overstaan van de politie onder meer het navolgende verklaard:
“Ik heb de tractor naar schatting anderhalf tot twee jaar geleden ergens in Brabant gekocht […] Ik kan u niet vertellen van wie ik deze tractor gekocht heb; ik weet de namen van de twee mannen waarmee ik zaken heb gedaan niet […] Ik ben bij een tankstation door hen opgepikt […] Ik ben achter beide mannen aangereden en uiteindelijk […] op een boerderij uitgekomen. De plaatsnaam waar deze boerderij lag, weet ik niet. […] Ik heb voor de tractor 32.500 euro betaald. Ik heb dit bedrag bij aflevering contant betaald […] Ik heb van deze koop geen rekening ontvangen omdat er anders 19% BTW bovenop zou komen. Ik heb van de verkopers geen betalingsbewijs ontvangen. Dat was me toen wel beloofd. Ik heb papieren van de tractor thuis. Ik heb wel een onderhoudsboekje van de tractor, officiële bescheiden van keuringen / attesten van de tractor in België en nog meer papieren waaruit volgens mij blijkt dat er niks mis was met de tractor”.
2.3.
Op 17 oktober 2005 heeft mevrouw [A], de toenmalige echtgenote van [eiser] waarmee laatstgenoemde in scheiding lag, ten overstaan van de politie onder meer het navolgende verklaard:
“Ik weet dat [[eiser]] vorig jaar een John Deere heeft gekocht voor een bedrag van nog geen 10.000,-- euro. Dat bedrag werd mij door [[eiser]] zelf genoemd […] Ik kan ook nog verklaren dat [[eiser]] die stickers van de firma [X] uit Simpelveld aan weerszijden van de motorkap heeft geplakt en dat hij ook nog een sticker van die firma aan de achterzijde op de cabine heeft geplakt. Ik kan me nog herinneren dat ik vroeg waarom hij dat deed. Hij antwoordde hierop dat iedereen hier in de buurt van die firma [X] de tractoren kocht en zodoende viel deze in België gekochte tractor niet op tussen de tractoren van de overige boeren hier in de buurt […]Ik weet niets van een diefstal van deze tractor in België […] Het enige dat mogelijk vreemd zou kunnen zijn is dat [[eiser]] het bedrag van nog geen 10.000 euro noemde, maar daarover kan ik alleen verklaren dat ik niet op de hoogte ben van prijzen van tractoren. [[eiser]] zei toen wel tegen mij dat de nieuwwaarde van de […] tractor 50.000 euro was of zelfs nog meer”.
2.4.
Bij beschikking van 12 januari 2006 heeft de enkelvoudige raadkamer in strafzaken van de rechtbank Maastricht ongegrond verklaard het door [eiser] ingediende klaagschrift ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) strekkende tot opheffing van het op de onder 2.1. bedoelde tractor (hierna: de tractor) gelegde beslag, met teruggave van de tractor aan [eiser].
2.5.
Nadat de officier van justitie op 28 februari 2006 opdracht had gegeven de tractor te deponeren bij Domeinen Roerende Zaken (hierna: Domeinen) is de tractor op
3 april 2006 aangekomen bij Domeinen. Op laatstgenoemde datum is een opnameformulier opgemaakt waarin onder meer is opgenomen dat de gehele staat van de tractor - waaronder de banden - matig was, dat er sprake was van lekkage aan de tractor, dat het chassis van de tractor op diverse plaatsen roest vertoonde en dat de waarde van de tractor op € 14.400 werd geschat.
2.6.
[eiser] is bij vonnis van 9 mei 2007 van de politierechter in de rechtbank Maastricht veroordeeld voor schuldheling van de tractor. Dit vonnis is vernietigd door het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch bij arrest van 15 april 2008 (hierna: het arrest). In het arrest is de teruggave van de tractor aan [eiser] gelast en is [eiser] vrijgesproken. De vrijspraak wordt in het arrest als volgt gemotiveerd:
“Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen, dat verdachte het […] ten laste gelegde heeft begaan, zodat hij daarvan wordt vrijgesproken.
Het hof is er in het bijzonder niet van overtuigd geraakt dat de in de tenlastelegging genoemde landbouwtractor een door misdrijf verkregen goed betrof. Weliswaar is in juni 2004 in België aangifte gedaan van diefstal van deze tractor en een kentekenplaat, maar deze aangifte vermeldt niet dat tevens de papieren (zoals het kentekenbewijs) die op genoemde tractor betrekking hebben zijn gestolen. Dit wekt de bevreemding van het hof, te meer omdat verdachte in het bezit is van alle relevante papieren van de in de tenlastelegging genoemde tractor. Bovendien is de verdachte in het bezit van een kwitantie, die kan aantonen dat hij de koopprijs van € 32.500,-- voor deze tractor heeft betaald”.
2.7.
Op 22 mei 2008 is de tractor, nadat deze vanaf 3 april 2006 eerst bij Domeinen te Veldhoven en vervolgens bij Domeinen te Soesterberg gestald was geweest, aan [eiser] geretourneerd. Op 22 mei 2008 is door een medewerker van Domeinen een afhaalbericht opgemaakt, waarin onder meer het navolgende is opgenomen:
“Bij afgifte heeft de heer [eiser] schade aan zijn tractor geconstateerd, welke volgens hem bij inbeslagname niet aanwezig was. Dit betreft:
= Motor start ondanks starthulp niet, tevens draait de motor niet.
= Rondom lakschade en roestvorming.
= Trekoog van de gewichten is incompleet / stuk (middenvoor).
= Sluiting van het zijscherm is stuk (rechtsvoor).
= Inhoud gereedschapskoffer is verroest (rechtsvoor).
= Achtertrekhaak (vangmuilkoppeling) ontbreekt (middenachter).
= Op elke “nop” over het midden van de hele band bevindt zich een grote snee (linksachter).
= Accu is leeg / defect.
= Linkerspiegel is gebarsten / beschadigd (links).
= Er bevindt zich in diverse lichten vocht (rondom).
= In de voorgrill bevindt zich een deuk (middenvoor).
= Het controledisplay is stuk.
De bovengenoemde schade is door mij geconstateerd”.
2.8.
Bij brief van 5 mei 2009 heeft [eiser] de Staat gesommeerd de door [eiser] gestelde schade aan de tractor die het gevolg is geweest van de inbeslagname te vergoeden. De Staat heeft vervolgens schriftelijk medegedeeld dat niet tot enige vergoeding aan [eiser] zal worden overgaan.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert dat de rechtbank de Staat bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis zal veroordelen
- tot betaling van € 35.660,89, te vermeerderen met 19% BTW, alsmede te
vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 15 oktober 2005 tot aan de dag der algehele voldoening;
  • tot betaling van € 1.788 aan forfaitair begrote, buitengerechtelijke incassokosten;
  • tot betaling van de proceskosten.
3.2.
[eiser] legt aan zijn vordering het navolgende ten grondslag.
3.2.1.
De Staat is aansprakelijk voor de schade die door [eiser] is geleden ten gevolge van de onrechtmatige inbeslagname van de tractor. Dit dwangmiddel is namelijk toegepast in strijd met de wet dan wel met verontachtzaming van fundamentele vereisten en bovendien is uit het strafrechtelijk onderzoek gebleken dat de verdenking tegen [eiser] ten onrechte heeft bestaan. In dit verband wijst [eiser] op (de motivering van) de vrijspraak in het arrest en betoogt hij dat de politie ten tijde van de inbeslagname direct had moeten ingaan op zijn aanbod de papieren betreffende de tractor - nadat hij deze van huis zou hebben opgehaald - in te zien. Als de politie deze papieren namelijk direct zou hebben ingezien, zou direct van de onschuld van [eiser] zijn gebleken.
3.2.2.
Voor zover de inbeslagname rechtmatig zal worden geacht, beroept [eiser] zich op de verplichting van de Staat het door de inbeslagname voor [eiser] ontstane onevenredig nadeel te vergoeden.
3.2.3.
Ten slotte stelt [eiser] dat Domeinen niet de nodige maatregelen tegen beschadiging en waardevermindering van de tractor heeft genomen. Hij wijst erop dat de tractor in Soesterberg is gestald in de buitenlucht onder dennenbomen op een terrein dat dienst deed als autokerkhof. Voorts verwijt hij Domeinen dat geen onderhoud aan de tractor is uitgevoerd, zoals het behandelen van de slangen, en dat is nagelaten de accu van de tractor met het oog op de winterperioden te lichten en vorstvrij op te slaan.
3.2.4.
De schade van [eiser] bestaat uit € 12.184,87 aan waardevermindering van de tractor ten gevolge van tijdsverloop, € 12.400 aan huur van een vervangende tractor gedurende het beslag, alsmede € 5.250,72, € 2.585,30 en € 3.240 aan herstelkosten, aldus nog steeds [eiser]. [eiser] grondt de hoogte van deze schade onder meer op een rapport van [B] Euregiotrac waarin de waarde van de tractor op 5 juni 2008 op € 18.000 euro inclusief BTW wordt bepaald.
3.3.
De Staat voert gemotiveerd verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen zal hierna, voor zover van belang, nader worden ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De rechtbank stelt voor de beoordeling van dit geschil voorop dat de Staat slechts dan aansprakelijk is voor schade die het gevolg is van toepassing van strafvorderlijke dwangmiddelen, waaronder beslaglegging, als:
(a) het dwangmiddel is toegepast in strijd met de wet dan wel met veronachtzaming van fundamentele vereisten, waaronder het geval dat van aanvang af een redelijk vermoeden van schuld als bedoeld in artikel 27 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) heeft ontbroken. Van dat laatste is slechts sprake indien bij voorbaat vast staat dat geen veroordeling zal kunnen volgen of in redelijkheid niet kan worden betwijfeld dat het betrokken feitencomplex buiten het bereik van de strafbepaling valt waarop de tenlastelegging is toegesneden of
(b) achteraf uit het strafvorderlijk onderzoek blijkt dat de verdenking ten onrechte heeft bestaan (“de bewezen onschuld”).
4.2.
De rechtbank stelt voorts nog voorop dat de Staat slechts aansprakelijk is voor de schade die het gevolg is van de wijze van (rechtmatige) bewaring voor zover hij niet als een redelijk bewaarder heeft gehandeld. Dit laatste is aan de orde als hij niet de nodige maatregelen heeft genomen tegen beschadiging, waardevermindering en ontvreemding van hetgeen in beslag is genomen. Waardedaling van een inbeslaggenomen goed wegens enkel tijdsverloop, geleden tijdens een rechtmatig beslag, komt voor rekening van de beslagene.
4.3.
Weliswaar is een redelijk vermoeden van schuld van degene onder wie strafvorderlijk beslag wordt gelegd niet zonder meer een vereiste - dergelijk beslag kan immers ook worden gelegd onder een onschuldige derde -, echter in het onderhavige geval werd gezien de inhoud van het onder 2.1. aangehaalde proces-verbaal, kennelijk een duidelijke samenhang tussen verdenking en inbeslagname aanwezig geacht. Nu uit de aan de rechtbank overgelegde stukken niet blijkt dat in de strafrechtelijke procedure een (expliciete) beslissing is genomen over de vraag of ten tijde van de inbeslagname en de aanhouding van [eiser] een redelijk vermoeden van schuld heeft bestaan, is van formele rechtskracht ter zake geen sprake.
De rechtbank dient daarover dan ook thans te oordelen.
4.4.
De rechtbank is, anders dan [eiser], van oordeel dat niet kan worden gezegd dat van aanvang af een redelijk vermoeden van schuld heeft ontbroken.
De rechtbank is van oordeel dat het feit dat de tractor als gestolen gesignaleerd stond en [eiser] zich als eigenaar van de tractor bekend maakte reeds een redelijk vermoeden van schuld heeft doen ontstaan, welk vermoeden vervolgens werd versterkt doordat [eiser] in zijn eigen, onder 2.2. aangehaalde verklaring weinig duidelijkheid kon verschaffen over de herkomst van de tractor en doordat zijn toenmalige echtgenote in haar onder 2.3. aangehaalde verklaring over de aankoopprijs niet op (min of meer) gelijke wijze had geantwoord als [eiser] en een verklaring aflegde die erop zou kunnen duiden dat [eiser] door het plakken van stickers de herkomst van de tractor voor zijn omgeving had getracht te verhullen. Als de verklaring van de toenmalige echtgenote van [eiser] onwaarheden bevat welke slechts ingegeven zijn door in het kader van de (aanstaande) echtscheiding tegen [eiser] gekoesterde wrok, zoals namens [eiser] ter comparitie is verklaard, valt niet in te zien hoe politie en justitie hiervan ten tijde van de inbeslagname redelijkerwijs op de hoogte hadden kunnen zijn, nog daargelaten dat deze verklaring niet de enige belastende omstandigheid vormde.
4.5.
[eiser] betoogt voorts dat indien de politie direct op 15 oktober 2005 de zich bij [eiser] thuis bevindende documenten betreffende de tractor zou hebben opgehaald, er gezien de inhoud van die documenten geen redelijk vermoeden van schuld (meer) zou bestaan. De rechtbank gaat aan dit betoog voorbij. Ook als de politie direct de documenten betreffende de tractor, waaronder het kentekenbewijs, zou hebben opgehaald, zou niet bij voorbaat vast hebben gestaan dat geen veroordeling zou kunnen volgen. Naast de onder 4.3. genoemde belastende omstandigheden weegt daarbij mee de omstandigheid dat de inhoud van de in België opgenomen aangifte van de diefstal van de tractor kennelijk niet direct bekend was en dus ook niet bekend was dat - hetgeen het gerechtshof uiteindelijk kennelijk van bijzonder belang heeft geacht - geen aangifte van diefstal van het kentekenbewijs was gedaan. De rechtbank kan dan ook onbeantwoord laten de vraag of het kentekenbewijs reeds ten tijde van de inbeslagname in bezit was van [eiser] en, als dit inderdaad zo was, hoe de politie daarvan op de hoogte had kunnen zijn, nu [eiser] getuige zijn onder 2.2. aangehaalde verklaring kennelijk niet expliciet verklaard heeft dat hij (naast andere documenten) het kentekenbewijs, althans inschrijvingsbewijs, van de tractor thuis had liggen.
4.6.
Nu niet in geschil is dat de beslissing tot inbeslagname voor het overige zonder schending van enig wettelijk of fundamenteel vereiste is genomen, terwijl de rechtbank een dergelijke schending evenmin aan de orde acht, is de rechtbank van oordeel dat de vordering van [eiser] niet toewijsbaar is op de onder 4.1.a. weergegeven grondslag.
4.7.
De rechtbank is van oordeel dat uit de onder 2.6. weergegeven motivering van de vrijspraak van het gerechtshof niet blijkt dat de verdenking tegen [eiser] ten onrechte heeft bestaan. Met de Staat overweegt de rechtbank daartoe dat uit deze motivering niet meer kan worden opgemaakt dan dat één van de delictsbestanddelen van (schuld)heling, namelijk dat het een door misdrijf verkregen goed dient te betreffen, niet bewezen wordt geacht. Nu [eiser] geen andere stukken uit het strafdossier in het geding heeft gebracht waaruit zijn onschuld zou blijken, is de rechtbank van oordeel dat de vordering van [eiser] evenmin toewijsbaar is op de onder 4.1.b. weergegeven grondslag.
4.8.
[eiser] komt als gewezen verdachte geen beroep toe op het egalité-beginsel, zodat vergoeding van enig onevenredig nadeel ten gevolge van de rechtmatig te achten beslaglegging niet aan de orde kan zijn.
4.9.
Ten slotte stelt [eiser] dat de Staat niet als een redelijk bewaarder heeft gehandeld. De Staat betwist dit laatste gemotiveerd. De rechtbank overweegt als volgt. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, kan niet worden geoordeeld dat bij de bewaring van de tractor een speciale zorg aan de orde was die noopte tot afwijking van het uitgangspunt dat niet zonder meer van de Staat kan worden gevergd, dat inbeslaggenomen voertuigen overdekt worden gestald (vgl. rechtbank ’s-Gravenhage 4 juli 2007, ECLI:NL:RBSGR:2007:BB9592). Ten aanzien van de overige door [eiser] aan de bewaring gestelde eisen - het verrichten van onderhoud, waaronder het behandelen van de slangen, en het lichten en vorstvrij opslaan van de accu - overweegt de rechtbank dat de omstandigheid dat het opnieuw in bedrijf stellen van de tractor kosten voor [eiser] met zich zal brengen, op zichzelf nog niet betekent dat de Staat in zijn zorgplicht is tekortgeschoten. Die zorgplicht gaat naar het oordeel van de rechtbank niet zover dat de Staat in dit geval, bij gebreke van enige bijzondere omstandigheden die daartoe nopen, als bewaarder is gehouden onderhoud te verrichten en de accu te lichten, al is het maar omdat tijdens het verrichten van onderhoud bovendien risico op schade wordt gelopen (vgl. Hof ’s-Gravenhage 3 augustus 2010, ECLI:NL:GHSGR:2010: BX6464).
4.10.
Het voorgaande leidt tot het oordeel dat eventuele waardevermindering van de tractor vanwege stalling in de open lucht niet voor vergoeding in aanmerking komt, net zo min als de gevorderde kosten van herstel. De gevorderde vergoeding van de kosten van huur van een vervangende tractor sluit reeds af op de omstandigheid dat het beslag ook gedurende de periode waarin een vervangende tractor is gehuurd rechtmatig is geweest. De vorderingen zullen dan ook worden afgewezen.
4.11.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van dit geding tot op heden aan de zijde van de Staat gevallen. De rechtbank begroot deze kosten op € 2.994 (€ 1.158 aan salaris advocaat (twee punten tegen tarief III van € 579 per punt) en € 1.836 aan griffierecht). [eiser] zal, als door de Staat gevorderd, worden veroordeeld in deze kosten, te vermeerderen met wettelijke rente, alsmede worden veroordeeld in de nakosten van dit geding.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
veroordeelt [eiser] in de kosten van dit geding aan de zijde van de Staat gevallen, begroot op € 2.994, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na uitspraak van dit vonnis tot aan de dag der algehele voldoening;
5.3.
veroordeelt [eiser] in de nakosten van dit geding, begroot op € 131 zonder en
€ 199 met betekening van dit vonnis;
5.4.
verklaart de onder 5.2. en 5.3. opgenomen kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.R. Glass en in het openbaar uitgesproken op 12 maart 2014.