ECLI:NL:RBDHA:2014:3546

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 maart 2014
Publicatiedatum
21 maart 2014
Zaaknummer
09-820252-12
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afpersing door meerdere personen met vuurwapen en overtreding van het Vuurwerkbesluit

Op 13 maart 2014 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van afpersing en het voorhanden hebben van professioneel vuurwerk. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 18 november 2013, waarbij de verdachte samen met twee anderen onder bedreiging van een vuurwapen een geldbedrag van € 500,- heeft afgedwongen van twee slachtoffers, [benadeelde A] en [benadeelde B]. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, gewapend met een doorgeladen vuurwapen, de slachtoffers heeft benaderd en hen heeft gedwongen tot afgifte van het geld, waarbij hij dreigende woorden heeft geuit. De rechtbank heeft de verklaringen van de slachtoffers en getuigen als bewijs gebruikt om de schuld van de verdachte vast te stellen.

Daarnaast is op 20 november 2013 bij een doorzoeking van de woning van de verdachte professioneel vuurwerk aangetroffen, wat in strijd is met het Vuurwerkbesluit. De verdachte heeft bekend dat het vuurwerk van hem was. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan beide tenlastegelegde feiten en heeft hem veroordeeld tot een jeugddetentie van 134 dagen, waarvan 90 dagen voorwaardelijk, en een werkstraf van 60 uren. Tevens is de verdachte verplicht gesteld om schadevergoeding te betalen aan de benadeelde partijen, [benadeelde A] en [benadeelde B]. De rechtbank heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder een gedragsstoornis, en heeft behandeling en begeleiding aanbevolen.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummer 09/820252-13
Datum uitspraak: 13 maart 2014
Tegenspraak
(Promis)
De rechtbank Den Haag, rechtdoende in jeugdstrafzaken, heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
adres:[adres].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting met gesloten deuren van 27 februari 2014.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. R.P. Peters en van hetgeen door de raadsman van de verdachte mr. L.E. Buiting, advocaat te Gouda, en door de verdachte naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 18 november 2013 te [plaats] tezamen en in vereniging met een ander, althans niet alleen en met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [benadeelde A] en/of [benadeelde B] heeft gedwongen tot de afgifte van 500 euro, althans een geldbedrag,, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan aan die[benadeelde A] en/of [benadeelde B], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welk geweld en/of welke bedreiging met
geweld bestond(en) uit
- het doorladen van een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp en/of (vervolgens)
- het richten van een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op het hoofd en/of buik althans het lichaam van [benadeelde A] en/of [benadeelde B], althans dat wapen heeft getoond en/of
- het geven van een schop tegen het been van [benadeelde B] en/of
- daarbij de woorden heeft/hebben toegevoegd: "Geef het geld en als je naar de politie gaat, schiet ik je/jullie neer", althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking;
art 317 lid 1 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks 20 november 2013 te[plaats], al dan niet opzettelijk, professioneel vuurwerk en/of pyrotechnische artikelen voor theatergebruik, te 504 gram en/of 15,06 kilo, athans een (grote) hoeveelheid knalvuurwerk (merk Dragon Crackers), terwijl dat bestemd was voor particulier gebruik, heeft opgeslagen en/of voorhanden heeft gehad en/of aan (een) ander(en) ter beschikking heeft gesteld;
art 1.2.2 lid 7 Vuurwerkbesluit
art 1.2.2 lid 1 Vuurwerkbesluit

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen zal verklaren dat de verdachte feit 1 en feit 2 heeft begaan.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van feit 1 bepleit dat er geen bewijs is dat [benadeelde B] door de verdachte is afgeperst, omdat hij niet gedwongen is tot afgifte van een geldbedrag. De afpersing van [benadeelde A] kan volgens de raadsman wel wettig en overtuigend bewezen worden verklaard door de rechtbank.
Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsman aangevoerd dat de rechtbank tot een bewezenverklaring kan komen.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging. [1]
Feit 1:
Uit de aangiftes van[benadeelde A] en[benadeelde B] leidt de rechtbank het volgende af.
[benadeelde A] en[benadeelde B] wilden samen een Vespa scooter kopen en zij hoorden van [betrokkene A] dat hij iemand kende die een scooter te koop aanbood voor € 500,-. Op 18 november 2013 zijn[benadeelde A], [benadeelde B], [betrokkene A] en klasgenoot [betrokkene B] naar het[plaats] gegaan alwaar de verkoop zou plaatsvinden. Op een gegeven moment kwamen er drie jongens naar hen toegelopen. Eén van die drie jongens vroeg wie het geld voor de Vespa had. Bij hem stond een getinte jongen met een pistool in zijn hand, een capuchon over zijn hoofd en een bandana voor zijn gezicht.[benadeelde A] zag dat die jongen het pistool doorlaadde, eerst op iedereen richtte en daarna op hem alleen. [benadeelde B] zag dat het pistool op de buik van [benadeelde A] werd gericht. [benadeelde A] hoorde dat de jongen met het pistool zei dat hij geld moest geven. [benadeelde A] gaf vervolgens het geld, omdat hij bang was. Daarna hoorden[benadeelde A] en [benadeelde B] dat de jongen met het pistool zei dat ze niet naar de politie moesten gaan omdat hij hen anders zou doodschieten. [benadeelde B] heeft daarnaast verklaard dat één van de andere jongens hem een low-kick gaf en vervolgens aan hem vroeg wie het geld had. Hij antwoordde daarop dat hij het geld niet had. [2] Ook [betrokkene B] heeft gezien dat [benadeelde B] geschopt werd. [3]
[betrokkene A] heeft tegenover de politie verklaard dat hij denkt dat [verdachte], de verdachte, de jongen met het pistool was. [4]
De verdachte heeft ter terechtzitting bekend dat hij betrokken is geweest bij het voorgaande. De verdachte heeft verklaard dat hij samen met twee andere jongens, die hij had gevraagd om hem te helpen, op de jongens die de scooter wilden kopen is afgelopen. Hij droeg op dat moment een capuchon over zijn hoofd en een bandana voor zijn gezicht. Voorts heeft de verdachte verklaard dat hij zijn pistool heeft doorgeladen, in zijn vest heeft gestopt en toen heeft gevraagd “wie heeft het geld.” Volgens de verdachte werd er naar [benadeelde A] gewezen en heeft [benadeelde A] hem toen het geld gegeven. [5]
Op grond van vorenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan afpersing.
De rechtbank is, anders dan de raadsman, van oordeel dat zowel [benadeelde A] als [benadeelde B] zijn gedwongen tot afgifte van hun geld en overweegt daartoe als volgt. Naar vaste rechtspraak hoeft afgifte van een goed niet noodzakelijk een fysieke handeling te zijn. Zowel het doen afgeven als het gedogen dat iets weggenomen wordt kunnen onder omstandigheden eveneens als ‘afgifte’ gelden.
De verdachte en zijn mededaders hebben de groep van de aangevers benaderd en hebben gevraagd wie het geld had.[benadeelde B] heeft - nadat hij geschopt werd - gezegd dat hij het geld niet had. De verdachte heeft zich toen tot[benadeelde A] gericht, die zowel het geld van hemzelf als het geld van [benadeelde B] bij zich droeg.[benadeelde A] heeft uiteindelijk onder bedreiging van een pistool het geld van hem en [benadeelde B] afgegeven. Deze omstandigheden – in onderling verband en samenhang beschouwd – duiden er onmiskenbaar op dat ook [benadeelde B] is gedwongen te gedogen dat zijn geld werd weggenomen door de verdachte en zijn medeverdachten.
Feit 2:
Op 20 november 2013 is de politie gestart met een doorzoeking in de woning van de verdachte. De politie was op zoek naar het wapen dat de verdachte bij het onder 1 ten laste gelegde feit zou hebben gebruikt. In de schuur bij de woning werd door de politie een doos met vuurwerk aangetroffen. Dit waren 56 doosjes met daarin 20 stuks Dragon Crackers. [6] Uit onderzoek door een materiedeskundige milieu/vuurwerk bleek het te gaan om 15,06 kilo professioneel knalvuurwerk. [7]
De verdachte heeft ter terechtzitting bekend dat het vuurwerk in de schuur van hem was. [8]
Op grond van vorenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het voorhanden hebben van professioneel vuurwerk.
De rechtbank is van oordeel dat niet wettig een overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte omstreeks – wat een beperkt rekkelijk begrip is – de ten laste gelegde datum van 20 november 2013 een hoeveelheid van 504 gram vuurwerk aan een ander ter beschikking heeft gesteld. De rechtbank zal de verdachte derhalve van dat deel van het tenlastegelegde vrijspreken.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat
1.
hij op 18 november 2013 te [plaats] tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zich en die anderen wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [benadeelde A] en [benadeelde B] heeft gedwongen tot de afgifte van 500 euro,
toebehorende aan[benadeelde A] en [benadeelde B], welk geweld en welke bedreiging met geweld bestonden uit
- het doorladen van een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp en (vervolgens)
- het richten van een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op de buik althans het lichaam van [benadeelde A] en [benadeelde B], en
- het geven van een schop tegen het been van[benadeelde B] en
- daarbij de woorden heeft toegevoegd: "Geef het geld en als je naar de politie gaat, schiet ik jullie neer", althans woorden van gelijke dreigende aard en strekking.
2.
hij op 20 november 2013 te [plaats], opzettelijk, professioneel vuurwerk, te weten 15,06 kilo, knalvuurwerk (merk Dragon Crackers), terwijl dat bestemd was voor particulier gebruik, heeft opgeslagen en voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.

4.De strafbaarheid van de feiten

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte ter zake van de hem bij dagvaarding onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten wordt veroordeeld tot jeugddetentie voor de duur van 134 dagen met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, waarvan 90 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, met als bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften hem te geven door of namens de Stichting Bureau Jeugdzorg, ook als deze aanwijzingen inhouden dat de verdachte een behandeling bij het Palmhuis dient te volgen.
Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot
een werkstraf van 60 uren, subsidiair 30 dagen jeugddetentie.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht om in de strafmaat rekening te houden met het feit dat de verdachte niet eerder veroordeeld is en enigszins verminderd toerekeningsvatbaar moet worden geacht ten tijde van het onder 1 gepleegde feit. De raadsman heeft derhalve bepleit om een straf op te leggen zoals geadviseerd door de Raad voor de Kinderbescherming. Dat houdt in een onvoorwaardelijke jeugddetentie gelijk aan het voorarrest en een voorwaardelijke jeugddetentie met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich in het kader van de maatregel Hulp en Steun houdt aan en gedraagt naar de aanwijzingen van Bureau Jeugdzorg. De raadsman heeft de rechtbank verzocht om, anders dan door de officier van justitie geëist, geen werkstraf op te leggen. De verdachte moet zich de komende tijd aan strenge voorwaarden van jeugdzorg houden en voorkomen moet worden dat hij wordt overvraagd.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank houdt bij het bepalen van de strafmaat rekening met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder zij zijn gepleegd en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan afpersing.
Op 18 november 2013 hadden[benadeelde A] en [benadeelde B], de slachtoffers, in een park in [plaats] afgesproken om daar een scooter voor € 500,- van iemand te kopen. De verdachte was ervan op de hoogte dat de kopers € 500,- bij zich hadden. Hij is vervolgens met twee andere jongens op de slachtoffers afgestapt en heeft ze onder bedreiging van een doorgeladen wapen gedwongen tot de afgifte van de € 500,-.
De rechtbank acht het zeer zorgelijk dat de verdachte zich goed had voorbereid op de afpersing. Hij heeft kort voor het strafbare feit thuis een vuurwapen opgehaald, heeft een vest met capuchon aangedaan een bandana voor zijn gezicht getrokken en twee vrienden opgebeld om hem te komen helpen. De daders zijn enkel uit geweest op materieel gewin, hebben niet stilgestaan bij de ernstige gevolgen van hun handelen voor de slachtoffers, en hebben door hun manier van handelen blijk gegeven van gebrek aan respect voor de persoonlijke eigendommen van de slachtoffers. Bovendien is dergelijk intimiderend gedrag zeer bedreigend en versterkt het de gevoelens van angst en onveiligheid bij de slachtoffers en in de samenleving.
Voorts heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van professioneel vuurwerk. De rechtbank acht het voorhanden hebben van dit vuurwerk nabij woningen zeer gevaarlijk. Afgezien van de brandgevaarlijkheid bij het bewaren van dit vuurwerk, brengt het tot ontbranding komen daarvan enorme risico’s met zich mee voor zowel degene die het vuurwerk afsteekt als voor eventuele omstanders en zorgt het voor overlast.
De rechtbank heeft acht geslagen op het Pro Justitia rapport d.d. 24 januari 2014, te weten het psychologisch onderzoek, ondertekend door [deskundige], onder meer inhoudend, verkort en zakelijk weergegeven:
De verdachte is lijdende aan een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens aangezien er sprake is van een gedragsstoornis niet anderszins omschreven. De gedragsstoornis was aanwezig ten tijde van het onder één ten laste gelegde feit. Er is een relatie tussen de gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens en het onder één ten laste gelegde feit.
Er wordt geadviseerd de verdachte enigszins verminderd toerekeningsvatbaar te achten.
Behandeling en begeleiding zijn geïndiceerd. Van belang is dat de verdachte onder andere behandeling krijgt voor zijn agressieregulatieprobleem en gebrekkig ontwikkeld geweten.
Om de beschermende factor van de hechte band met de ouders in stand te houden en waar mogelijk te versterken wordt geadviseerd dat de ouders betrokken worden bij de behandeling en consequent op de hoogte blijven van het verloop. Daarnaast wordt voortzetting van de reeds ingezette ITB Harde Kern traject geadviseerd zodat de verdachte weinig gelegenheid krijgt tot het tonen van grensoverschrijdend gedrag en hij en de ouders stapsgewijs weer om leren gaan met meer vrijheden voor de verdachte. Als stok achter de deur voor de verdachte en om toezicht te houden op het verloop van de hulpverlening wordt toezicht door de jeugdreclassering geadviseerd.
De rechtbank heeft voorts acht geslagen op het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming, d.d. 17 februari 2014, onder meer inhoudend, verkort en zakelijk weergegeven:
Het risico dat de verdachte opnieuw in aanraking komt met politie en justitie vanwege het plegen van een delict is hoog. De Raad maakt zich zorgen omtrent de agressieregulatie problemen en het gebrekkig ontwikkeld geweten. Zorgen zijn er verder op een aantal domeinen zoals school, vrije tijd en drugsgebruik. Van belang is dat de verdachte onder andere behandeling krijgt voor zijn agressieregulatieprobleem en behandeling krijgt voor zijn gedragsstoornis (NAO) en blowen. Daarbij is van belang dat de verdachte onderwijs geniet dat hij leuk vindt zodat hij meer gemotiveerd is zich hiervoor in te zetten.
De Raad adviseert de rechtbank de verdachte een deels onvoorwaardelijke en deels voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen. De onvoorwaardelijke jeugddetentie gelijk aan het voorarrest. De voorwaardelijke jeugddetentie onder de bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich in het kader van de maatregel Hulp en Steun houdt aan en gedraagt naar de aanwijzingen van Bureau Jeugdzorg. Ook als dat inhoudt meewerken aan een dagbehandeling bij het Palmhuis of een andere vorm van behandeling.
Alles afwegende en gelet op de ernst van de feiten is de rechtbank van oordeel dat een jeugddetentie, deels voorwaardelijk, en een werkstraf voor de duur van 60 uren een passende reactie vormen op het gedrag van de verdachte.
Als extra waarborg om de verdachte te weerhouden van het plegen van nieuwe strafbare feiten en gelet op de meerwaarde van behandeling, zal de rechtbank een voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van 90 dagen opleggen met een proeftijd van twee jaren. Tevens zal de bijzondere voorwaarde worden opgelegd dat de verdachte zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften hem te geven door of namens de Stichting Bureau Jeugdzorg, ook als deze voorschriften inhouden dat de verdachte een behandeling bij het Palmhuis of een andere vorm van behandeling dient te volgen.

7.De vordering van de benadeelde partij.

7.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerequireerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij
[benadeelde A] en van de vordering van benadeelde partij [benadeelde B].
Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat de rechtbank aan de verdachte de verplichting zal opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 1.050,- ten behoeve van het slachtoffer genaamd [benadeelde A] en van een bedrag groot € 840,- ten behoeve van het slachtoffer genaamd[benadeelde B].
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft niet-ontvankelijkheid van de vordering van [benadeelde B] bepleit, omdat hij heeft geconcludeerd tot vrijspraak van de afpersing jegens hem.
De raadsman heeft zich ten aanzien van de vordering van[benadeelde A] gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van de vordering van [benadeelde A]:[benadeelde A], heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 1.050,-. De vordering tot schadevergoeding bestaat uit materiële schade voor een bedrag groot € 250,- en uit immateriële schade voor een bedrag groot
€ 800,-.
De rechtbank acht de vordering van € 250,- ten aanzien van de materiële schade toewijsbaar, omdat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het onder 1 bewezenverklaarde feit en de omvang van de gevorderde materiële schade overigens niet is betwist.
De rechtbank zal ten aanzien van de immateriële schade naar billijkheid een bedrag van
€ 500,- toewijzen. Hierbij houdt de rechtbank rekening met bedragen die in vergelijkbare gevallen worden toegekend en de door de benadeelde partij gestelde gevolgen van het bewezenverklaarde feit voor hem. .
De rechtbank zal voor het overige de vordering niet-ontvankelijk verklaren. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal derhalve de vordering hoofdelijk toewijzen tot een bedrag van € 750,-.
De rechtbank zal voorts de gevorderde wettelijke rente ten laste van de verdachte toewijzen, nu vast is komen te staan dat de schade met ingang van 18 november 2013 is ontstaan.
Nu de vordering van de benadeelde partij grotendeels wordt toegewezen, dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met zijn vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel
Nu de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 1 bewezenverklaarde strafbare feit is toegebracht en de verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 750,-, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 18 november 2013 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [benadeelde A].
Ten aanzien van de vordering van [benadeelde B]:[benadeelde B], heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 840,-. De vordering tot schadevergoeding bestaat uit materiële schade voor een bedrag groot € 250,- en uit immateriële schade voor een bedrag groot
€ 590,-.
De rechtbank acht de vordering ten aanzien van de materiële schade toewijsbaar, omdat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het onder 1 bewezenverklaarde feit en de omvang van de gevorderde materiële schade overigens niet is betwist..
De rechtbank zal ten aanzien van de immateriële schade naar billijkheid een bedrag van
€ 500,- toewijzen. Hierbij houdt de rechtbank rekening met bedragen die in vergelijkbare gevallen worden toegekend en de door de benadeelde partij gestelde gevolgen voor hem van het bewezenverklaarde feit
De rechtbank zal voor het overige de vordering niet-ontvankelijk verklaren. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal derhalve de vordering hoofdelijk toewijzen tot een bedrag van € 750,-.
De rechtbank zal voorts de gevorderde wettelijke rente ten laste van de verdachte toewijzen, nu vast is komen te staan dat de schade met ingang van 18 november 2013 is ontstaan.
Nu de vordering grotendeels wordt toegewezen, dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met zijn vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel
Nu de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 1 bewezenverklaarde strafbare feit is toegebracht en de verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 750,-, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 18 november 2013 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van het slachtoffer genaamd Sanders.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen:
  • 36f, 77a, 77g, 77h, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 317 van het Wetboek van Strafrecht;
  • 1.2.2. van het Vuurwerkbesluit;
  • 9.2.2.1. van de Wet milieubeheer;
  • 1a, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten.
Deze voorschriften zijn toegepast zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de hem bij dagvaarding onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan en dat het bewezene uitmaakt:
feit 1:
afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
feit 2:
opzettelijke overtreding van een voorschrift, gesteld krachtens artikel 9.2.2.1. van de Wet milieubeheer;
verklaart het bewezene en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte bij dagvaarding meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
veroordeelt de verdachte tot:
jeugddetentievoor de duur van
134 dagen,
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde jeugddetentie geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt, dat een gedeelte van die straf, groot
90 dagenniet zal worden ten uitvoer gelegd, zulks onder de algemene voorwaarde, dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op 2 jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
alsmede onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde ter vaststelling van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
en onder de hierna te noemen bijzondere voorwaarde;
- dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften hem te geven door of namens de Stichting Bureau Jeugdzorg, zolang die instelling zulks nodig acht, ook als deze voorschriften inhouden dat de verdachte een behandeling bij het Palmhuis of ander vorm van behandeling dient te volgen;
verstrekt aan bovengenoemde instelling de opdracht om aan de veroordeelde hulp en steun te verlenen bij de naleving van de bijzondere voorwaarde krachtens het bepaalde bij artikel 77aa van het Wetboek van Strafrecht;
en veroordeelt de verdachte voorts tot
een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, zijnde het verrichten van onbetaalde arbeid, voor de tijd van 60 (zestig) uren;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de tijd van
30 (dertig) dagen;
ten aanzien van de vordering van[benadeelde A]:
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk en hoofdelijk toe tot een bedrag van € 750,- en veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [benadeelde A], een bedrag van € 750,-, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 18 november 2013 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan;
bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige deel niet-ontvankelijk is in de vordering en bepaalt dat deze dit deel van de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot €750,- vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 18 november 2013 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [benadeelde A];
bepaalt dat in geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van 15 dagen;
bepaalt dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichting aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij doet vervallen;
bepaalt dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door zijn mededader(s) aan de benadeelde partij, dan wel bij gehele of gedeeltelijke voldoening van de, aan de mededader(s) opgelegde, betalingsverplichting aan de Staat, zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag;
ten aanzien van de vordering van [benadeelde B]:
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk en hoofdelijk toe tot een bedrag van € 750,- en veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan[benadeelde B], een bedrag van € 750,-, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 18 november 2013 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan;
bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige deel niet-ontvankelijk is in de vordering en bepaalt dat deze dit deel van de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot
€ 750,- vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 18 november 2013 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [benadeelde B];
bepaalt dat in geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van 15 dagen;
bepaalt dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichting aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij doet vervallen;
bepaalt dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door zijn mededader(s) aan de benadeelde partij, dan wel bij gehele of gedeeltelijke voldoening van de, aan de mededader(s) opgelegde, betalingsverplichting aan de Staat, zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag;
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.L. Strop, kinderrechter, voorzitter,
mr. J.M. Ghrib, kinderrechter,
en mr. H.M. Boone, kinderrechter,
in tegenwoordigheid van mr. M.H. van Limpt, griffier.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 13 maart 2014.
Bij afwezigheid van de voorzitter ondertekend door de oudste rechter.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar doorgenummerde dossierpagina’s betreft dit – voor zover niet anders weergegeven - delen van ambtsedige processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij het dossier met het nummer PL1551-2013227607, doorgenummerd p. 1 t/m 301.
2.Proces-verbaal aangifte [benadeelde A], 18 november 2013, p. 50-52; proces-verbaal aangifte
3.Proces-verbaal verhoor getuige [betrokkene B], 19 november 2013, p. 61.
4.Proces-verbaal verhoor verdachte [A], 20 november 2013, p. 94.
5.Proces-verbaal ter terechtzitting, 27 februari 2014, verklaring verdachte.
6.Proces-verbaal van bevindingen, 20 november 2013, p. 75.
7.Proces-verbaal van onderzoek aan inbeslaggenomen vuurwerk, 25 november 2013, p. 279-280.
8.Proces-verbaal ter terechtzitting, 27 februari 2014, verklaring verdachte.