In deze zaak vorderden eisers, [A] en [B], een verbod op de strafrechtelijke ontruiming van hun woning aan de Boekweitkamp 25 te Den Haag. De eisers bewoonden het pand sinds oktober 2006, maar NS Vastgoed B.V., de eigenaar van het pand, had hen gesommeerd te vertrekken. De Staat der Nederlanden had aangekondigd op 20 mei 2014 tot strafrechtelijke ontruiming over te gaan indien de eisers niet vrijwillig zouden vertrekken. De eisers stelden dat de ontruiming onterecht was, omdat het pand al meer dan een jaar leeg had gestaan voordat zij het in gebruik namen, en dat de Wet kraken en leegstand geen basis bood voor hun strafrechtelijke vervolging.
De voorzieningenrechter oordeelde dat de eisers het pand zonder toestemming van de eigenaar bewoonden en dat de Wet kraken en leegstand van toepassing was. De rechter benadrukte dat de wetgever een afweging had gemaakt tussen het belang van de openbare orde en het huisrecht van de kraker. De voorzieningenrechter concludeerde dat de belangen van de Staat en NS Vastgoed bij ontruiming zwaarder wogen dan die van de eisers, vooral omdat de eigenaar het recht heeft om over zijn pand te beschikken zoals hij wil. De vorderingen van de eisers werden afgewezen, en zij werden veroordeeld in de proceskosten.
De uitspraak benadrukt de strikte handhaving van de Wet kraken en leegstand en de beperkte mogelijkheden voor krakers om zich te verzetten tegen ontruiming, vooral wanneer de eigenaar concrete plannen heeft voor het pand. De rechter wees erop dat de belangen van de eisers, zoals het behoud van betaalbare woonruimte, niet voldoende waren om de door de wetgever gemaakte afweging te doorbreken. De uitspraak is een belangrijke bevestiging van de rechtspositie van eigenaren in gevallen van kraken.