ECLI:NL:RBDHA:2015:10087

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 augustus 2015
Publicatiedatum
26 augustus 2015
Zaaknummer
AWB 15/9126 en AWB 15/9129
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
  • M.J. van den Bergh
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking verblijfsvergunning op basis van achterhouden van gegevens door eiseres

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 augustus 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een Marokkaanse vrouw, en de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. Eiseres had een verblijfsvergunning aangevraagd op basis van gezinshereniging met haar echtgenoot, referent. De staatssecretaris heeft de verblijfsvergunning van eiseres met terugwerkende kracht ingetrokken, omdat eiseres en referent belangrijke informatie hadden achtergehouden die van invloed was op de afgifte van de machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) en de verblijfsvergunning. De rechtbank overweegt dat eiseres op het moment van de kennisgeving van de mvv nog geen verblijfsrecht had, aangezien dit pas inging na de afgifte van de mvv. De rechtbank concludeert dat de aanvraagperiode pas eindigde met de daadwerkelijke afgifte van de mvv, en dat eiseres en referent hadden moeten begrijpen dat de beëindiging van het dienstverband van referent invloed had op de afgifte van de mvv en het verkrijgen van het verblijfsrecht. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris terecht de verblijfsvergunning heeft ingetrokken, omdat eiseres onjuiste gegevens heeft verstrekt en geen melding heeft gemaakt van de beëindiging van het dienstverband van referent. De rechtbank verklaart het beroep van eiseres ongegrond en wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 15/9126 (beroep)
AWB 15/9129 (voorlopige voorziening)
V-nr: [V-nr]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken en de voorzieningenrechter van 25 augustus 2015 in de zaak tussen

[eiseres],

geboren op [geboortedag 1] 1979, van Marokkaanse nationaliteit, eiseres en verzoekster, hierna te noemen: eiseres
(gemachtigde: mr. E.T.P. Scheers),
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder
(gemachtigde: mr. D.C.F. Noort).

Procesverloop

Na het uitbrengen van een voornemen op 30 september 2014 en de ontvangst van een zienswijze van eiseres van 11 november 2014, heeft verweerder bij besluit van 20 november 2014 (het primaire besluit) de verblijfsvergunning van eiseres voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000 onder de beperking “verblijf bij echtgenoot [echtgenoot]” met terugwerkende kracht vanaf 17 januari 2014 ingetrokken. Het daartegen gemaakte bezwaar is bij besluit van 3 april 2015 (het bestreden besluit) ongegrond verklaard.
Op 1 mei 2015 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiseres ontvangen. Bij brief van gelijke datum is verzocht een voorlopige voorziening te treffen die ertoe strekt de uitzetting te verbieden totdat op het beroep is beslist. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 augustus 2015. Eiseres en verweerder zijn vertegenwoordigd door hun voornoemde gemachtigden. De rechtbank/voorzieningenrechter (hierna: rechtbank) heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

Ten aanzien van het beroep
1.1
Op 2 juli 2013 is namens eiseres een aanvraag om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) bij haar echtgenoot [echtgenoot] (hierna: referent) ingediend. Ter onderbouwing van de aanvraag is onder andere een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd tussen referent en [bedrijf] met ingangsdatum 1 maart 2013 overgelegd.
1.2
Op 15 november 2013 heeft verweerder aan referent meegedeeld geen bezwaar te hebben tegen de afgifte van een mvv (de kennisgeving). Op 16 januari 2014 is de mvv afgegeven op de Nederlandse ambassade in Rabat. De verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking “verblijf bij echtgenoot [echtgenoot]”, is op
17 januari 2014 ingegaan en is geldig tot 17 januari 2019. Het daarop betrekking hebbende verblijfsdocument is aan eiseres afgegeven op 28 februari 2014.
2. Uit Suwinet is verweerder gebleken dat het dienstverband van referent bij [bedrijf] op 1 december 2013 is beëindigd, terwijl eiseres hiervan geen melding heeft gemaakt hoewel zij reeds vóór de kennisgeving op de hoogte was van deze beëindiging, doch in ieder geval op het moment van afgifte van de mvv en de verblijfsvergunning. Verweerder heeft bij het primaire besluit, gehandhaafd bij het bestreden besluit, de verblijfsvergunning van eiseres met terugwerkende kracht tot 17 januari 2014 (de ingangsdatum) ingetrokken en aan eiseres een inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd. Verweerder heeft hieraan ten grondslag gelegd dat eiseres onjuiste gegevens heeft verstrekt, dan wel gegevens heeft achtergehouden, terwijl verweerder bij bekendheid met de juiste gegevens niet tot afgifte van de mvv en de verblijfsvergunning zou zijn overgegaan. Een en ander volgt uit het beleid van verweerder zoals neergelegd in paragraaf B1/6.3 van de Vreemdelingencirculaire 2000.
3. Eiseres voert aan dat de arbeidsovereenkomst op het moment van de mvv-aanvraag maar ook op het moment van de kennisgeving, nog geldig was en dat zij derhalve op die momenten geen andersluidende informatie kon verstrekken. Dat in de zienswijze is aangegeven dat de werkgever in oktober 2013 al heeft aangegeven de arbeidsovereenkomst te willen opzeggen, doet hieraan niet af nu dit slechts een intentie betrof. Voor zover verweerder zich op het standpunt stelt dat het besluit aan haar kenbaar is gemaakt met de afgifte van de mvv op 16 januari 2014, betoogt eiseres onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van
6 oktober 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:3748) dat de bekendmaking van het besluit niet zonder meer bepalend is voor de vraag of onjuiste gegevens zijn verstrekt. Eiseres betoogt voorts dat de informatieplicht om alle wijzigingen door te geven die van invloed kunnen zijn op het verblijfsrecht, niet kan voortvloeien uit het aanvraagformulier, de “bijlage verklaring referent” en de brief van 15 november 2013. Eiseres voert verder aan dat referent nooit een beroep heeft gedaan op het sociale bijstandsstelsel en dat hij met ingang van
1 november 2014 een nieuwe arbeidsovereenkomst heeft gesloten. Verweerder heeft nagelaten deze omstandigheden in de volledige heroverweging in bezwaar mee te wegen. De intrekking is dan ook in strijd is met de richtlijn 2003/86/EG van de Raad van de Europese Unie van 22 september 2003 inzake het recht op gezinshereniging (de Gezinsherenigingsrichtlijn).
4.1
De rechtbank stelt vast dat in de kennisgeving van 15 november 2013, waarin verweerder referent heeft aangegeven geen bezwaar te hebben tegen de afgifte van de mvv aan eiseres, onder ‘Afgifte verblijfsvergunning’ is opgenomen dat de verblijfsvergunning zal ingaan op de dag na afgifte van de mvv. Tevens is hierin onder ‘Wat gebeurt er als de situatie veranderd’ vermeld dat referent en eiseres verplicht zijn wijzigingen die van invloed kunnen zijn op het verblijfsrecht van de vreemdeling te melden aan de IND en dat de IND dan onderzoekt of er reden is om de mvv in te trekken, te annuleren of te wijzigen.
4.2
De rechtbank overweegt dat eiseres op het moment van de kennisgeving nog niet beschikte over een verblijfsrecht, nu zij hierover eerst zou beschikken de dag na afgifte van de mvv, in dit geval op 17 januari 2014. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de aanvraagperiode eerst is beëindigd met de daadwerkelijke afgifte van de mvv. Niet in geschil is dat in de aanvraagperiode de arbeidsovereenkomst van referent is beëindigd, te weten per 1 december 2013 en dat noch referent, noch eiseres hiervan op enigerlei wijze bij verweerder melding heeft gemaakt. De rechtbank is van oordeel dat dit wel van eiseres en referent had mogen worden verwacht, nu zij hadden kunnen en moeten begrijpen dat de beëindiging van het dienstverband, in verband met het middelenvereiste, van invloed zou kunnen zijn op de afgifte van de mvv en daarmee op het verkrijgen van het verblijfsrecht. Dit volgt uit de wet, te weten artikel 19 van de Vw 2000, gelezen in samenhang met het bepaalde in artikel 18, eerste lid aanhef en sub c en d van de Vw 2000. Bovendien kan zulks worden afgeleid uit de inlichtingenplicht die in de kennisgeving is aangegeven, te meer nu hierbij ook uitdrukkelijk wordt aangegeven dat de IND alsdan zal onderzoeken of er reden is de mvv in te trekken, te annuleren of te wijzigen. Hieruit hadden eiseres en referent kunnen en moeten afleiden dat met de kennisgeving de mvv en daarmee het verblijfsrecht nog geen vaststaand gegeven betrof. Gelet op vorenstaande kan bovendien in het midden blijven of eiseres dan wel referent in de periode voor de afgifte van de kennisgeving reeds melding hadden kunnen en moeten maken van een mogelijk voorgenomen beëindiging van het dienstverband van referent. Anders dan eiseres betoogt was op het moment van beëindiging van het dienstverband van referent nog geen sprake van een verblijfsrecht, zodat de informatieplicht niet enkel ziet op het niet meer voldoen aan de beperking waaronder de vergunning is afgegeven. Artikel 4.43 van het Vreemdelingenbesluit 2000 en artikel 4.25 van het Voorschrift Vreemdelingen waarin de informatieplicht louter in de zin zoals door eiseres en referent is betoogd, is neergelegd, zijn naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet op onderhavige situatie van toepassing. Om diezelfde reden is ook niet van belang dat eiseres en referent nimmer aanspraak hebben gemaakt op de algemene middelen. Dat referent per
1 november 2014 een nieuwe arbeidsovereenkomst heeft gesloten, is evenmin van belang nu deze ten tijde van de aanvraag en de daarop volgende aanvraagperiode nog niet bestond. Van strijd met artikel 17 van de Gezinsherenigingsrichtlijn is naar het oordeel van de rechtbank dan ook geen sprake
.
4.3
De rechtbank concludeert op grond van het voorgaande dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiseres gegevens heeft achtergehouden die er toe hebben geleid dat haar ten onrechte een verblijfsvergunning is verstrekt door geen melding te maken van het feit dat het dienstverband van referent per 1 december 2013 was beëindigd. Verweerder was dan ook bevoegd de verblijfsvergunning met toepassing van artikel 19 van de Vw 2000 in samenhang met artikel 18, eerste lid, aanhef en onder c en d, van de Vw 2000 met terugwerkende kracht in te trekken.
5. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in het bestreden besluit, onder verwijzing naar het primaire besluit, op goede gronden overwogen dat de intrekking van de verblijfsvergunning van eiseres niet in strijd is met artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Verweerder heeft terecht in de belangenafweging meegewogen dat de verblijfsvergunning met terugwerkende kracht is ingetrokken tot de datum van verlening, zodat eiseres daarmee geacht wordt nooit in het bezit te zijn geweest van een verblijfstitel. Ook heeft verweerder bij zijn belangenafweging aan de omstandigheid dat eiseres en referent onjuiste gegevens hebben verstrekt zwaar gewicht mogen toekennen. Verweerder heeft bij de belangenafweging voorts mogen betrekken dat niet gebleken is van een objectieve belemmering om het gezinsleven in Marokko uit te oefenen. Verweerder heeft hiertoe mogen overwegen dat eiseres is geboren en getogen in Marokko en eerst op 34-jarige leeftijd naar Nederland is gekomen. Referent en de dochter (geboren [geboortedag 2] 2014) hebben de Nederlandse nationaliteit, maar dat vormt in het algemeen geen belemmering om zich elders te vestigen. Overigens is geen sprake van bijzondere individuele omstandigheden op grond waarvan gezinshereniging in Marokko niet mogelijk zou zijn. Ten slotte heeft verweerder zich naar het oordeel van de rechtbank niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat het feit dat referent nog vier meerderjarige kinderen in Nederland heeft, geen verplichting op grond van artikel 8 van het EVRM met zich brengt om te berusten in het verblijf van eiseres hier ter lande. Er is niet gebleken dat referent banden heeft met deze kinderen die de gebruikelijke banden die tussen meerderjarige gezinsleden bestaan, overstijgen.
6. Het beroep is ongegrond.
Ten aanzien van het verzoek om een voorlopige voorziening
7. De gevraagde voorziening strekt ertoe de uitzetting te verbieden totdat is beslist op het beroep. In het onderhavige geval is er geen aanleiding tot het treffen van de gevraagde voorziening, gelet op het feit dat de rechtbank heden op het beroep heeft beslist.
Ten aanzien van het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening
8. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank,
in de zaak geregistreerd onder nummer: AWB 15/9126,
- verklaart het beroep ongegrond;
in de zaak geregistreerd onder nummer AWB 15/9129,
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J. van den Bergh, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. M.A. Knikkink, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 augustus 2015.
griffier (voorzieningen)rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Conc.: MK
Coll.: NV
D:
VK
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing. Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.