ECLI:NL:RBDHA:2015:10441

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 september 2015
Publicatiedatum
3 september 2015
Zaaknummer
C/09/490018 / KG ZA 15/808
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van aanbestedingsprocedure voor deurwaardersdiensten door het CJIB

Op 3 september 2015 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in vijf kort gedingen die betrekking hadden op een aanbestedingsprocedure voor deurwaardersdiensten van het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB). De voorzieningenrechter oordeelde dat de procedure, die gebaseerd was op loting voor gunning, niet in overeenstemming was met de doelstellingen van de aanbestedingswetgeving. De voorzieningenrechter stelde vast dat het gunningscriterium van de laagste prijs, dat door het CJIB was gekozen, zou leiden tot een situatie waarin inschrijvers zich niet op kwaliteit konden onderscheiden, maar enkel op prijs. Dit zou resulteren in een loterij, wat niet wenselijk is in het kader van een aanbestedingsprocedure. De rechter besloot dat de aanbestedingsprocedure moest worden gestaakt en dat het CJIB niet verder mocht gaan met de huidige procedure. De vorderingen van de eiseres, Jongerius Gerechtsdeurwaarders, werden in grote lijnen toegewezen, terwijl de vorderingen van de gedaagden, het CJIB en Flanderijn, werden afgewezen. De rechter veroordeelde het CJIB in de proceskosten van de eiseressen.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team Handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/490018 / KG ZA 15/808
Vonnis in kort geding van 3 september 2015
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Jongerius Gerechtsdeurwaarders/Juristen/Incasso B.V.,
statutair gevestigd te Amersfoort,
eiseres,
advocaat mr. W.J.M. Engelhart te Utrecht,
tegen:
de publiekrechtelijke rechtspersoon
de Staat der Nederlanden(het Ministerie van Veiligheid en Justitie, meer in het bijzonder het Centraal Justitieel Incassobureau),
zetelende te Den Haag,
gedaagde,
advocaat mr. J.H.C.A. Muller te Den Haag,
waarin zijn tussengekomen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Flanderijn en Van Eck Gerechtsdeurwaarders B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
advocaat mr. C. Visser te Rotterdam,
en
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Incassade Nederland B.V.,
statutair gevestigd te Leeuwarden,
advocaat mr. S. Sariç te Zwolle.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als ‘Jongerius’, ‘het CJIB’, ‘Flanderijn’ en ‘Incassade’.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties en een nadien door Jongerius overgelegde productie;
- de door het CJIB overgelegde productie;
- de incidentele conclusies tot tussenkomst dan wel voeging van Flanderijn en Incassade;
- de op 16 juli 2015 gehouden mondelinge behandeling, waarbij door alle partijen pleitnotities zijn overgelegd.
1.2.
Ter zitting is vonnis bepaald op heden.

2.Het incident tot tussenkomst dan wel voeging

2.1.
Zowel Flanderijn als Incassade heeft gevorderd te mogen tussenkomen dan wel zich te mogen voegen, dit laatste voor wat betreft Flanderijn aan de zijde van het CJIB en voor wat betreft Incassade aan de zijde van Jongerius.
2.2.
Het CJIB heeft bezwaar gemaakt tegen interventie van Incassade, omdat zij – kort gezegd – heeft nagelaten binnen de daarvoor in de aanbestedingsdocumenten bepaalde termijn zelf een kort geding aanhangig te maken. Ditzelfde bezwaar heeft de Staat tegen tussenkomst van Flanderijn. Tegen voeging van Flanderijn aan de zijde van het CJIB heeft het CJIB enkel bezwaar indien zou blijken dat Flanderijn niet aan de zijde van het CJIB staat en dat is volgens het CJIB in de loop van de procdure gebleken.
2.3.
Wat betreft het bezwaar van het CJIB tegen interventie van Incassade en tussenkomst van Flanderijn wordt als volgt overwogen. Het CJIB heeft verwezen naar de procedurevoorschriften (zoals hierna onder 3.5 geciteerd) waarin een uiterste termijn staat vermeld voor het aanhangig maken van een kort geding, welke termijn ondanks de opschorting van de aanbestedingsprocedure gehandhaafd is. In de procedurevoorschriften staat echter eveneens vermeld dat door het indienen van een inschrijving wordt ingestemd met alle bepalingen van de aanbestedingsprocedure. Van het indienen van een inschrijving is hier echter nog geen sprake. De aanbestedingsvoorwaarden zijn dan ook door Incassade en Flanderijn nog niet aanvaard. Dat is anders dan in de jurisprudentie waar het CJIB naar verwijst, waarin werd geoordeeld (kort gezegd) dat niet mocht worden “meegelift” op een tijdig door een derde ingestelde procedure, in het geval men niet zelf tijdig een kort geding aanhangig had gemaakt. In die zaken was al sprake van een voorlopige beslissing tot gunning en dus ook, nu bij inschrijving de aanbestedingsvoorwaarden waren geaccepteerd, van een contractuele vervaltermijn. In dit geval is slechts sprake van een eenzijdig door de aanbestedende dienst bepaalde termijn. Die kan er niet toe leiden dat aan een potentiële inschrijver het recht wordt ontnomen om nadien een kort geding aanhangig te maken, dan wel tussen te komen in een door een andere potentiële inschrijver gestart kort geding. Aan dit bezwaar van het CJIB wordt dan ook voorbij gegaan.
2.4.
Jongerius heeft bezwaar gemaakt tegen tussenkomst van Flanderijn, omdat Flanderijn geen eigen vordering heeft ingesteld. Ook dit bezwaar wordt niet gehonoreerd. Flanderijn heeft aannemelijk heeft gemaakt dat zij voldoende belang heeft bij tussenkomst in verband met de nadelige gevolgen die zij, als potentiële inschrijver op de aanbestedingsprocedure, van de uitspraak in dit geding kan ondervinden. Voorts is duidelijk wat Flanderijn wil bewerkstelligen. Zij wenst evenals Jongerius (en anders dan het CJIB) dat er wijziging van het gunningscriterium plaatsvindt. Anders dan Jongerius wenst zij echter niet dat de aanbesteding wordt gestaakt. De omstandigheid dat Flanderijn in dit geding geen eigen vordering heeft ingesteld doet aan het vorenstaande niet af.
2.5.
Aangezien voorts niet is gebleken dat de toewijzing van de gevorderde tussenkomst in de weg staat aan de vereiste spoed bij dit kort geding en de goede procesorde in het algemeen, zullen zowel Flanderijn als Incassade worden toegelaten als tussenkomende partij.

3.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
3.1.
Het CJIB int vorderingen van verschillende organisaties/onderdelen van de Rijksoverheid. In het kader van het uitvoeringsprogramma Compacte Rijksdienst is besloten om de gerechtsdeurwaarderstrajecten van het Centraal Administratiekantoor (CAK), het Zorginstituut Nederland (ZIN), de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO), de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) en het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) (hierna tezamen te noemen: de vijf bestuursorganen) centraal bij het CJIB onder te brengen. Beoogd wordt om te gaan werken met een persoonsgerichte incasso, waarbij alle executoriale titels van voornoemde vijf bestuursorganen door het CJIB per debiteur worden aangeboden aan één gerechtsdeurwaarder.
3.2.
De vijf bestuursorganen werken thans op basis van verschillende (deels onderhands gegunde) overeenkomsten samen met verscheidene deurwaarderskantoren. In het kader van de persoonsgerichte incasso wil het CJIB met een geringer aantal deurwaarderskantoren gaan samenwerken. Om een selectie te maken van gerechtsdeurwaarderskantoren waarmee samengewerkt zal gaan worden, heeft het CJIB (inmiddels) twee aanbestedingsprocedures uitgeschreven.
3.3.
Op 24 juli 2014 heeft het CJIB ten behoeve van de deurwaardersdiensten een aanbestedingsprocedure gepubliceerd op TenderNed (hierna: de eerste aanbestedingsprocedure). Het criterium voor de gunning van deze aanbesteding was, kort gezegd, de economisch meest voordelige inschrijving (hierna: emvi). Het CJIB heeft in deze aanbestedingsprocedure op 28 november 2014 zijn voorlopige gunningsbeslissing genomen. Naar aanleiding hiervan is een aantal kort gedingen aanhangig gemaakt, waarna het CJIB bij brief van 29 januari 2015 bekend heeft gemaakt de eerste aanbestedingsprocedure definitief te beëindigen.
3.4.
Op 24 april 2015 heeft het CJIB de tweede (in dit kort geding aan de orde zijnde) aanbestedingsprocedure (hierna: de aanbestedingsprocedure) aangekondigd op TenderNed. Onderdeel van de aanbestedingsstukken is de “Opdrachtomschrijving”. In de inleiding hiervan staat onder meer vermeld:
“(…) Gezien de aard van de opdracht heeft de Aanbestedende dienst geconcludeerd dat de opdracht een dienst betreft die is opgenomen in bijlage II-B van de richtlijn nr. 2004/18/EG. Deze procedure betreft dan ook een procedure voor B diensten in de zin van artikel 2.38 Aanbestedingswet 2012 (Aw2012). Op grond van artikel 2.39 Aw 2012 zijn enkel de paragrafen 2.3.3.1 en 2.3.8.9 van hoofdstuk 2.3 Aw2012 van toepassing, tenzij specifieke bepalingen van de Aw2012 in de aanbestedingsdocumenten van toepassing worden verklaard.
Gezien het grote aantal potentieel geschikte partijen heeft de Aanbestedende dienst besloten om deze procedure vooraf kenbaar te maken door middel van het publiceren van een “Aankondiging in het geval van vrijwillige transparantie vooraf”. Op deze wijze wil de Aanbestedende dienst potentiele partijen attenderen op deze opdracht.
Geïnteresseerde partijen kunnen hun interesse voor deze opdracht kenbaar maken door zich aan te melden via Negometrix. Na aanmelding krijgt de geïnteresseerde partij direct toegang tot de aanbestedingsdocumenten en kan op basis van deze informatie beslissen al dan niet in te schrijven. Het geheel aan informatie in Negometrix vormt tezamen de aanbestedingsdocumenten. Deze opdrachtomschrijving maakt daar onderdeel van uit.”
In paragraaf 5 staat vermeld dat de opdracht de tenuitvoerlegging van de executoriale titel betreft, zoals door het CJIB aangeleverd bij de gecontracteerde gerechtsdeurwaarder en dat de wijze waarop de gerechtsdeurwaarder de executoriale titel ten uitvoer legt hem, binnen de kaders en voorwaarden zoals opgenomen in het programma van eisen, de overeenkomst en de Service Level Agreement (SLA), vrijstaat.
In paragraaf 8 staat onder meer vermeld dat de opdracht is verdeeld in vijftien percelen en dat er voor is gekozen om een minimum aantal van twee gerechtsdeurwaarderskantoren per perceel te contracteren.
In paragraaf 12 van de Opdrachtomschrijving staat omschreven welke vergoedingen in het kader van de werkzaamheden ten behoeve van het CJIB kunnen worden onderscheiden. De zogenaamde categorie A vergoedingen zijn de vergoedingen die de opdrachtgever (CJIB) aan de opdrachtnemer (de gecontracteerde deurwaarder) uitkeert. Daarnaast zijn er categorie B vergoedingen. Dit zijn de vergoedingen die de opdrachtnemer op grond van wet- en regelgeving bij de debiteur in rekening mag brengen. Met betrekking tot de categorie A vergoeding staat in voormelde paragraaf het volgende vermeld:
“(…) De Opdrachtgever heeft ervoor gekozen om de Opdrachtnemer in het kader van deze aanbesteding zelf te laten bepalen voor welk vergoedingsbedrag de Opdrachtnemer wil inschrijven. De Opdrachtnemer wordt derhalve verzocht om op basis van het door hem vast te stellen vergoedingsbedrag, met een vaste prijs per executoriale titel in te schrijven. De afgesproken prijs wordt bij de uitvoering van de werkzaamheden door het CJIB uitgekeerd vooriedereaan de Opdrachtnemer aangeleverde executoriale titel. Het CJIB heeft een bandbreedte vastgesteld in de prijsstelling waarvoor de inschrijver kan inschrijven. De bandbreedte is vastgesteld tussen de minimumprijs van € 0,87 (exclusief BTW) en een maximumprijs van € 10,33 (exclusief BTW). Deze bandbreedte is vastgesteld op basis van ervaringscijfers van zowel het CJIB, als van de aansluitende organisaties als het gaat om soortgelijke prijsafspraken in het verleden. De inschrijfprijs dient dan ook te liggen binnen de vastgestelde bandbreedte, op straffe van uitsluiting.”
3.5.
In de overige aanbestedingsdocumenten is, voor zover thans relevant, het volgende opgenomen:
-
Ten aanzien van “Beoordeling en gunning”
“De ingediende Inschrijvingen zullen worden beoordeeld op basis van het gunningscriterium ‘laagste prijs’.
Aanbestedende Dienst heeft gekozen voor het gunningscriterium ‘laagste prijs’ omdat de uitvoering van de opdracht zeer sterk gereguleerd is. Gerechtsdeurwaarders zijn gebonden aan een uitgebreide set van wet- en regelgeving. (…)
Op basis van de teruggetrokken aanbesteding en een uitgebreide marktverkenning heeft de Aanbestedende Dienst verder moeten concluderen dat er een zeer beperkte mogelijkheid is om onderscheid te maken die in aanbestedingsprocedure objectief meetbaar is. (…) Een kwaliteitsbeoordeling zal naar verwachting van de Aanbestedende Dienst dan ook nauwelijks of geen onderscheidend vermogen hebben wat de kwaliteit betreft.
Naast het uitgebreide pakket aan wet- en regelgeving heeft de Aanbestedende Dienst eenduidige eisen gesteld aan de uitvoering van de opdracht (overeenkomst en programma van eisen). Hiermee is het kwaliteitsniveau van iedere inschrijving vastgesteld en resteert enkel nog het onderdeel prijs als onderscheidend criterium.
Tot slot heeft in deze beslissing nog meegewogen de wens om de transactiekosten te beperken. (…)”
-
Ten aanzien van “Beoordeling van de inschrijvingen”
“(…) De totale beoordeling van de Inschrijvingen is onder te verdelen in vier stappen.
(…)
Stap 4: Beoordeling prijs
(…)
Op basis van de ‘Prijs per executoriale titel’ wordt een voorlopige rangschikking gemaakt van de Inschrijvingen. In het geval dat meerdere inschrijvingen op dezelfde plek eindigen (en dus dezelfde inschrijfprijs hebben) wordt doormiddel van loting door een notaris bepaald hoe de definitieve rangschikking eruit komt te zien. (…)”
-
Ten aanzien van “Procedurevoorschriften”
Procedure voorwaarden
(…)
Inschrijving uitbrengen is instemmen met procedurevoorschriften
Door het indienen van een Inschrijving stemt Inschrijver in met alle bepalingen van deze aanbestedingsprocedure zoals gecommuniceerd via Negometrix. (…)
Tegenstrijdigheden
(…) Indien potentiële inschrijver meent dat deze documenten dan wel de nota van inlichtingen onduidelijkheden en/of tegenstrijdigheden bevat, dan wel de geschiktheidseisen, het programma van eisen of de gunningscriteria onduidelijk of ongeoorloofd zijn, dan wel de wijze van beoordelen onduidelijk is, dan wel deze documenten of de gevolgde procedure geheel of ten dele strijdig zou zijn met het recht dan wel aanbestedingsbeginselen, dan dient de potentiële inschrijver hierover een vraag te stellen in de nota van inlichtingen dan wel dit uiterlijk 5 kalenderdagen na verzending van de nota van inlichtingen schriftelijk en gemotiveerd aan de aanbestedende dienst uiteen te zetten, bij gebreke waarvan ieder recht om tegen deze aanbestedingsdocumenten te ageren vervalt.
Indien de reactie van de aanbestedende dienst naar aanleiding van het in de voorgaande alinea gestelde niet leidt tot een aanpassing van de procedure dan wel de aanbestedingsdocumenten, dan wel tot een aanpassing die in de ogen van een inschrijver niet juist of onvoldoende is, dan dient uiterlijk 24 uur voor de sluitingstermijn een kort geding procedure aanhangig te worden gemaakt bij de bevoegde voorzieningenrechter en dient aanbestedende dienst hiervan onverwijld in kennis te worden gesteld middels betekening van de dagvaarding op het adres van aanbestedende dienst, bij gebreke waarvan ieder recht om tegen de aanbestedingsdocumenten te ageren vervalt. (…)”
3.6.
In de eerste nota van inlichtingen staan onder meer de volgende vragen vermeld:
Vraag 92:
“Het bedrag waarvoor dient te worden ingeschreven om voor loting in aanmerking te komen zal naar alle waarschijnlijkheid € 0,87 gaan bedragen. Met dat bedrag kunnen noodzakelijke verschotten voor GBA en raadplegen beslagregister niet worden gedekt. Is op termijn evaluatie/herziening te verwachten?”
Vraag 132: “
Naar verwachting zal de gehele branche met een tarief van 0,87 eurocent inschrijven en zal loting bepalen wie welke percelen krijgt toegewezen. Na de loting en het verstrijken van de alcatel termijn is dan de uitkomst van de loting bindend?”
Vraag 238:
“Gelet op de ingetrokken aanbestedingsprocedure is het zeer waarschijnlijk dat het grootste deel van de inschrijvers op een bedrag van 0,87 per aangeleverde titel inschrijft. Van de aanbestedingsprocedure blijft dan niets meer over dan een loterij. Wat vindt de Aanbestedende dienst hiervan? Hoe verhoudt deze situatie zich tot het mededingingsrecht, meer specifiek in hoeverre is er nog sprake van mededinging in een zodanig aanbestedingsprocedure?”
3.7.
De regeling betreffende de categorie A vergoeding, het gunningscriterium en de vaststelling van de rankschikking is naar aanleiding van de gestelde vragen niet aangepast.
3.8.
De uiterste datum voor het indienen van een inschrijving was 9 juni 2015. Verscheidene deurwaarderskantoren hebben naar aanleiding van de door het CJIB gegeven antwoorden in de nota’s van inlichtingen klachten ingediend bij het door het CJIB aangewezen klachtenmeldpunt en daarna aangekondigd een kort geding aanhangig te zullen maken. Het CJIB heeft daarop besloten de aanbestedingsprocedure op te schorten in afwachting van de uitkomst van de kort gedingen, hetgeen op 5 juni 2015 via Negometrix is gecommuniceerd. Daaraan heeft het CJIB toegevoegd:
“met dien verstande dat de termijn voor het aanhangig maken van een kort geding zoals bedoeld in paragraaf 2.1.1 van de Procedurevoorschriften sub “Tegenstrijdigheden” gehandhaafd blijft.”
3.9.
Bij deze rechtbank zijn vijf kort gedingen gevoerd over de aanbestedingsprocedure, gestart door verscheidene deurwaarderskantoren en een belangenvereniging. De mondelinge behandelingen in deze procedures hebben plaatsgevonden tussen 16 juli 2015 en 20 augustus 2015. In al deze gedingen is vonnis bepaald op heden.

4.Het geschil

4.1.
Jongerius vordert, zakelijk weergegeven, het CJIB te gebieden om binnen 48 uur na de datum van dit vonnis, de aanbestedingsprocedure te staken en alle inschrijvers daarvan via Negometrix op de hoogte te brengen, het CJIB te verbieden om de aanbestedingsprocedure in haar huidige vorm voort te zetten en een voorlopige gunningsbeslissing uit te brengen en het CJIB te gebieden om, indien hij de opdracht nog wenst te gunnen, daarvoor een nieuwe aanbestedingsprocedure te organiseren, die in overeenstemming is met de regels van de Aanbestedingswet 2012 (Aw) en de aanbestedingsrechtelijke beginselen, op straffe van verbeurte van een dwangsom en met veroordeling van het CJIB in de proceskosten, waaronder de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
4.2.
Daartoe voert Jongerius – samengevat – het volgende aan. Zij heeft zodanige bezwaren tegen de opzet van de aanbestedingsprocedure, dat deze dient te worden gestaakt. Het te hanteren gunningscriterium moet niet laagste prijs zijn, maar emvi. Het CJIB heeft wel een motivering gegeven voor zijn keuze, maar die is onvoldoende. De bodemprijs van € 0,87 per titel die het CJIB hanteert is voorts veel te laag. Omdat de opdracht echter te belangrijk is om niet op in te schrijven en er geen beoordeling plaatsvindt op kwaliteit, zal hoogstwaarschijnlijk toch iedereen met deze prijs inschrijven. Dat heeft tot gevolg dat de gekozen systematiek per saldo neerkomt op een loterij. Dat is niet wenselijk, niet doelmatig en niet efficiënt. Inschrijvers kunnen zich hierdoor nergens meer op onderscheiden. Voorts worden concerns die meerdere vennootschappen hebben hierdoor bevoordeeld, nu zij meerdere “loten” in de bak kunnen stoppen. Het is ook niet toegestaan, zonder deugdelijke motivering die ontbreekt, dat de raamovereenkomst voor onbepaalde tijd wordt aangegaan.
4.3.
Het CJIB en Flanderijn voeren gemotiveerd verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken. Beide concluderen tot niet-ontvankelijkverklaring van Janssen & Janssen in haar vorderingen dan wel tot afwijzing van het gevorderde, met veroordeling van Janssen & Janssen in de proceskosten, waaronder de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente. Daartoe stelt, verkort weergegeven, i) het CJIB dat er geen reden is aangevoerd op grond waarvan de aanbestedingsprocedure moet worden gestaakt of gewijzigd en ii) Flanderijn dat zij het niet eens is met de bezwaren van Janssen & Janssen, met uitzondering van het bezwaar tegen het hanteren van het gunningscriterium van de laagste prijs. Dat dient volgens haar echter niet te leiden tot het staken van de aanbestedingsprocedure.
4.4.
Incassade vordert – zakelijk weergegeven –
primairhet CJIB te verbieden de aanbestedingsprocedure voort te zetten en te gebieden om, indien het CJIB de opdracht nog wenst te vergeven, een nieuwe aanbestedingsprocedure te organiseren met inachtneming van de Aanbestedingswet 2012 en
subsidiairhet CJIB te verbieden de aanbestedingsprocedure ongewijzigd voort te zetten en te gebieden de voorwaarden van de aanbesteding aan te passen en potentiële inschrijvers transparantie hierover te verschaffen, met veroordeling van het CJIB in de proceskosten, waaronder de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
4.5.
Verkort weergegeven stelt Incassade daartoe dat zij nagenoeg dezelfde bezwaren als Jongerius heeft tegen de opzet van de aanbestedingsprocedure, maar dat zij daarnaast ook bezwaar heeft tegen de in de aanbestedingsdocumenten opgenomen concernbepaling, die volgens haar in strijd is met het gelijkheidsbeginsel.
4.6.
Voor zover nodig zullen de standpunten van de andere partijen met betrekking tot de vorderingen van Incassade hierna worden besproken.

5.De beoordeling van het geschil

5.1.
De voorzieningenrechter ziet aanleiding om eerst te oordelen over het door het CJIB gehanteerde gunningscriterium de laagste prijs, waartegen verscheidene bezwaren zijn aangevoerd. Deze bezwaren worden door het CJIB niet gedeeld, waarbij het CJIB er enerzijds op wijst (kort gezegd) dat er andere regels gelden dan die waarop een beroep wordt gedaan, omdat er sprake is van een vrijwillige aanbesteding. Anderzijds acht het CJIB de bezwaren ook inhoudelijk ongegrond. Het merendeel van de stellingen en weren in dit kader kan echter onbesproken blijven, gezien hetgeen hierna wordt overwogen.
5.2.
Vast staat dat het CJIB heeft gekozen voor het in de markt zetten van een opdracht via een aanbesteding. Dat brengt met zich mee dat er criteria moeten zijn waarop inschrijvers zich kunnen onderscheiden, dan wel dat er in ieder geval één criterium is waarop dit mogelijk is. Een van de wezenlijke doelen van een aanbesteding is immers mededinging, het stimuleren van concurrentie tussen aanbieders. Voorts dient een aanbestedende dienst op grond van artikel 1.4 Aw, welke artikel ook bij een vrijwillige aanbesteding van toepassing is, zorg te dragen voor het leveren van zo veel mogelijk maatschappelijke waarde voor de publieke middelen, hetgeen volgens de wetgeschiedenis betekent dat de aanbestedende dienst de beste kwaliteit voor de beste prijs inkoopt (EK 2011-2012, 32440, C, p.10). Ook dat brengt met zich mee dat inschrijvers op enigerlei wijze met elkaar moeten kunnen worden vergeleken om te kunnen vaststellen wat de beste optie is.
5.3.
Dat inschrijvers zich in de aanbestedingsprocedure niet op kwaliteit van elkaar kunnen onderscheiden staat vast. Jongerius en Incassade menen echter dat dit ook op prijs niet mogelijk is. Zij stellen dat thans reeds kan worden aangenomen dat er een loting volgt, omdat alle inschrijvers zullen inschrijven met de gegeven minimumprijs van € 0,87. Volgens het CJIB is dit een ongefundeerde aanname. Dat wordt door de voorzieningenrechter echter niet gevolgd. Deze aanname is door Jongerius en Incassade zodanig met feiten en omstandigheden onderbouwd dat er vanuit kan worden gegaan dat alle inschrijvers die kans willen maken op gunning van de opdracht met een prijs van € 0,87 zullen inschrijven. Hierbij heeft de voorzieningenrechter acht geslagen op het aanzienlijke belang van deze opdracht voor de deurwaarderskantoren en het grote aantal geïnteresseerden in het bemachtigen van deze opdracht, zoals door het CJIB niet is betwist. Daarbij is de hoogte van de categorie A-vergoeding geen doorslaggevende factor bij de vraag of een kantoor de opdracht wenst te verkrijgen. Aan de opdracht zitten zoveel andere van belang zijnde aspecten vast, dat het hoe dan ook zeer interessant en van groot belang is voor kantoren om deze te bemachtigen, ook indien vervolgens (slechts) de minimumprijs wordt verkregen, zo is genoegzaam gebleken.
5.4.
De omstandigheid dat een (groot) aantal partijen – in ieder geval alle winnaars – in de eerste aanbestedingsprocedure met een prijs van € 0,87 hebben ingeschreven, acht de voorzieningenrechter in dit kader ook een factor van betekenis. Hierbij is ook relevant dat, in het geval er slechts enkele inschrijvers per perceel € 0,87 bieden, inschrijvers met een hogere prijs al niet meer voor gunning in aanmerking komen. Weliswaar is de opdracht ten opzichte van de eerste aanbestedingsprocedure gewijzigd qua volume (kleinere percelen) en inhoud (er zijn thans onder meer kritische prestatie indicatoren vastgesteld), maar dat daarom thans geen enkele voorspelling ten aanzien van de aangeboden prijzen in deze aanbestedingsprocedure kan worden gedaan, kan door het CJIB in het licht van hetgeen hiervoor is vermeld niet worden volgehouden. Het andere in het oog springende verschil met de eerste aanbestedingsprocedure, te weten het gewijzigde gunningscriterium, maakt temeer aannemelijk dat partijen zich thans (juist) met de laagst mogelijke prijs zullen inschrijven. Zij kunnen een hogere prijs immers niet meer met een goede score op kwaliteit compenseren. Ten slotte blijkt ook uit de vragen die zijn gesteld, zoals opgenomen in de eerste nota van inlichtingen, dat diverse partijen reeds in dat stadium tot uitgangspunt hebben genomen dat het bedrag waarvoor dient te worden ingeschreven om voor loting in aanmerking te komen € 0,87 zal bedragen. Dat de inschrijvers dit zelf hebben veroorzaakt door openheid te geven over hun inschrijfprijs, zoals het CJIB stelt, kan dan ook niet worden gevolgd.
5.5.
Het vorenstaande leidt ertoe dat op voorhand vast staat dat in deze aanbestedingsprocedure op basis van een loting bepaald wordt wie voor gunning in aanmerking komt. Dat verdraagt zich niet met het karakter en het doel van een aanbestedingsprocedure zoals hiervoor onder 5.2. omschreven. Dit gebrek aan de aanbestedingsprocedure betreft een zo kenmerkende eigenschap hiervan dat deze moet worden gestaakt. De vordering van Jongerius zal derhalve in zoverre worden toegewezen. Staking van de aanbestedingsprocedure brengt met zich mee dat de aanbesteding niet in de huidige vorm mag worden voortgezet en er geen voorlopige gunningsbeslissing mag worden uitgebracht, zodat die onderdelen van de vorderingen, alsook de gevorderde termijn waarbinnen dient te worden gestaakt, bij gebrek aan belang worden afgewezen. Nu er voorts van inschrijvers nog geen sprake is – de inschrijftermijn is opgeschort – is ook het onderdeel van de vordering dat erop ziet om inschrijvers op de hoogte te brengen van de staking van de aanbestedingsprocedure, niet voor toewijzing vatbaar.
5.6.
Voor een gebod tot heraanbesteding ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding. Er is immers sprake van een opdracht die niet behoeft te worden aanbesteed. De omstandigheid dat het CJIB daar tweemaal vrijwillig voor heeft gekozen, maakt nog niet dat het CJIB gehouden is daar ook een derde keer toe over te gaan.
5.7.
De gevorderde dwangsom komt evenmin voor toewijzing in aanmerking, nu de Staat vonnissen pleegt na te komen en niets is gesteld op grond waarvan zou moeten worden aangenomen dat dit thans anders zou zijn.
5.8.
Ondanks dat de diverse stellingen over en weer ten aanzien van de (on)mogelijkheid voor inschrijvers om zich op kwaliteit van elkaar te onderscheiden gezien het vorenstaande onbesproken kunnen blijven, wordt – ten overvloede – nog als volgt overwogen. Het CJIB heeft zijn keuze voor het gunningscriterium laagste prijs onder meer gemotiveerd met de stelling dat een kwaliteitsbeoordeling nauwelijks of geen onderscheidend vermogen zal hebben. Gebleken is dat het CJIB daarbij enkel het oog heeft gehad op de kwaliteit van de te verrichten deurwaarderswerkzaamheden, nu dit volgens het CJIB de kern van de opdracht betreft, en niet op incassowerkzaamheden. De tenuitvoerlegging van executoriale titels kan echter niet los worden gezien van de daaruit voortvloeiende incasso van de gelden die op grond van de titels verschuldigd zijn. De motivering van het CJIB schiet naar het oordeel van de voorzieningenrechter in zoverre dan ook tekort.
5.9.
Het CJIB zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de proceskosten van Jongerius en Incassade. Flanderijn zal, als de eveneens in het ongelijk gestelde partij, ook worden veroordeeld in de kosten van Jongerius en Incassade die worden begroot op nihil. Voor veroordeling in de nakosten bestaat geen grond, nu de kostenveroordeling ook voor deze nakosten een executoriale titel oplevert (vgl. HR 19 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL1116, NJ 2011/237).

6.De beslissing

De voorzieningenrechter:
6.1.
gebiedt het CJIB de aanbestedingsprocedure te staken;
6.2.
veroordeelt het CJIB in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van Jongerius begroot op € 1.506,84, waarvan € 816,-- aan salaris advocaat, € 613,-- aan griffierecht en € 77,84 aan dagvaardingskosten, in voorkomende gevallen te vermeerderen met btw en aan de zijde van Incassade begroot op € 1.429, waarvan € 816,- aan salaris advocaat en € 613,- aan griffierecht;
6.3.
veroordeelt Flanderijn in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van zowel Jongerius als Incassade begroot op nihil;
6.4.
bepaalt dat de verschuldigde proceskosten dienen te worden voldaan binnen veertien dagen nadat dit vonnis is uitgesproken en dat - bij gebreke daarvan - daarover de wettelijke rente verschuldigd is;
6.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.H.I.J. Hage en in het openbaar uitgesproken op 3 september 2015.
ts