ECLI:NL:RBDHA:2015:10447

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 september 2015
Publicatiedatum
3 september 2015
Zaaknummer
C/09/494787 / KG ZA 15-1279
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor verhuizing van uitgeprocedeerde asielzoekers uit Almelo naar andere gezinslocaties

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 4 september 2015 uitspraak gedaan in een kort geding waarin eisers, ouders en familieleden van minderjarige vreemdelingen, zich verzetten tegen de verhuizing van hun gezinslocatie in Almelo naar andere locaties in Nederland. De eisers, die als uitgeprocedeerde asielzoekers in Almelo verbleven, vorderden dat de Staat der Nederlanden hen zou verbieden om de gezinslocatie om te vormen tot een regulier asielzoekerscentrum. De rechter oordeelde dat de Staat voldoende redenen had aangevoerd voor de noodzakelijkheid van de herverdeling van asielzoekersplaatsen, gezien de toename van de asielzoekersinstroom in Nederland. De rechter weegt daarbij de belangen van de eisers, die geen rechtmatig verblijf hebben, en concludeert dat de beslissing tot omvorming van de gezinslocatie gerechtvaardigd is. De rechter benadrukt dat de Staat de verplichting heeft om te zorgen voor een humane opvang van minderjarigen, maar dat de verblijfsstatus van de eisers een rol speelt in de belangenafweging. De vordering van de eisers werd afgewezen, en zij werden veroordeeld in de kosten van het geding.

Uitspraak

Rechtbank Den Haag

Team Handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/494787 / KG ZA 15/1279
Vonnis in kort geding van 4 september 2015
in de zaak van

[eisers]

allen wonende te Almelo,
eisers,
advocaat mr. Ch. Samkalden te Amsterdam,
tegen:
de Staat der Nederlanden(het Ministerie van Veiligheid en Justitie),
zetelend te Den Haag,
gedaagde,
advocaat mr. E.E. van der Kamp te Den Haag.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als ‘eisers’ en ‘de Staat’.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 21 augustus 2015, met 6 producties;
- de brief van 24 augustus 2015 van mr. Samkalden met productie 7;
- de brief van 21 augustus 2015 van mr. Van der Kamp met producties 01 en 02 en 1 tot en met 31;
- de op de mondelinge behandeling door beide partijen overgelegde pleitnotities.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 25 augustus 2015. Ter zitting is vonnis bepaald op heden.

2.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
Eisers zijn de ouders, meerderjarige broers of zussen dan wel opa en oma van een aantal minderjarige vreemdelingen. Eisers en deze minderjarige vreemdelingen hebben geen rechtmatig verblijf (meer) in Nederland en dienen derhalve terug te keren naar hun land van herkomst. Eisers verblijven thans met bedoelde minderjarigen in het asielzoekerscentrum Almelo (azc Almelo), dat vanaf 1 mei 2013 is ingericht als gezinslocatie.
2.2.
Het Centraal Orgaan Opvang Asielzoekers (COA) is een zelfstandig bestuursorgaan dat valt onder de verantwoordelijkheid van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (hierna: ‘de staatssecretaris’). De taken van het COA zijn vastgelegd in de Wet Centraal Orgaan opvang asielzoekers. Tot deze taken behoren onder meer de opvang van asielzoekers en hun plaatsing in opvanglocaties.
2.3.
Bij brief van 6 juli 2015 heeft het COA, meer in het bijzonder het azc Almelo, eisers bericht dat het azc Almelo, vanwege de omvorming tot een regulier azc in verband met de groei van het aantal in Nederland gedane asielverzoeken, na de zomer geen gezinslocatie meer zal zijn en dat eisers om die reden dienen te verhuizen naar een andere gezinslocatie in Nederland. Tevens zijn eisers bij deze brief uitgenodigd voor een informatiebijeenkomst dienaangaande op 7 en/of 8 juli 2015.
2.4.
Bij e-mail van 8 juli 2015 heeft de locatiemanager van het azc Almelo aan onder meer een tweetal basisscholen, waar een aantal minderjarige kinderen van eisers het afgelopen jaar onderwijs heeft genoten, en de ‘Werkgroep Kind in azc’, voor zover thans belang, als volgt bericht:
“· Mensen zullen minimaal 2 weken voor vertrek te horen krijgen wanneer en waar naar toe zij zullen verhuizen. Dus niet binnen nu en 2 weken verhuizen.
Wij zoeken nu nog uit waar mensen geplaatst kunnen worden en hebben het totaal overzicht pas na 15 juli. (…)
· Mensen mogen hun voorkeur qua locatie aangeven. Deze keuze zal beperkt zijn (2 tot 3 locaties) maar biedt geen garantie, dit omdat plaatsing afhankelijk is van beschikbare plekken op de verschillende glo’s en overige ontwikkelingen. (…)
· Wij zullen het vervoer zo veel mogelijk faciliteren richting de nieuwe locatie. (…)
· Met het Palet [een van de twee voornoemde basisscholen, toevoeging voorzieningenrechter] is afgesproken dat kinderen na de vakantie de mogelijkheid krijgen om naar Almelo te komen (bus) en afscheid te nemen op school. Het COA betaald dit (vervoer en afscheid). Zelfde betreft andere scholen en de creche. Dit zal in overleg met de scholen gedaan worden.
(…)
·
Te verwachten is dat bewoners, begeleiders, vrienden/kennissen zullen komen met redenen waarom juist zij niet kunnen/moeten verhuizen. Dat is normaal, maar er worden geen uitzonderingen gemaakt (…)
· De op dit moment bekende locaties zijn Burgum, Emmen en Den Helder (in volgorde op basis van aantal beschikbare plekken nu).
· Er bestaat de kans dat sommige kinderen, die nu wel naar school mogen (bijvoorbeeld ROC), dat niet mogen in de buurt van de nieuwe locatie. Dat is een beslissing van de scholen, waar COA geen invloed op heeft. Het enige wat wij kunnen doen is vooraf navraag doen bij de desbetreffende glo locaties en/of scholen in de buurt wat hun beleid hierin is. Indien mogelijk proberen we dan de kinderen die hiermee te maken krijgen daar te plaatsen waar men het soepelst hiermee omgaat. (…) Ook hier kunnen we geen garanties geven omdat het beleid wordt bepaald door de scholen zelf. (…)”
2.5.
Bij brief van 22 juli 2015 heeft het COA, meer in het bijzonder het azc Almelo, aan eisers bericht naar welke gezinslocatie zij zullen worden overgeplaatst en dat deze overplaatsing zal plaatsvinden in de week van 10 tot en met 14 augustus 2015.
2.6.
Bij brief van 24 juli 2015 heeft de voorzitter van het bestuur van het COA onder meer als volgt aan de gemeente Almelo bericht:
“(…) Ik begrijp dat de keuze van het COA impact heeft op uw gemeente en de bewoners op onze locatie aldaar.
Gezien de aanhoudende hoge instroom kan het COA op dit moment niet anders dan vasthouden aan de gemaakte keuze, maar zoals aangegeven in ons gesprek doen wij er alles aan om de impact voor de betrokken bewoners zo beperkt mogelijk te laten zijn. De dienstverlening rondom iedere gezinslocatie is gelijk aan die rondom locatie Almelo. Daarmee is de toegang tot bijvoorbeeld onderwijs en gezondheidszorg geborgd. Inzake onderwijs faciliteren wij alle kinderen om bij aanvang nieuwe schooljaar alsnog afscheid te kunnen nemen van hun oude school. Op het gebied van continuïteit in zorgtrajecten hanteren wij altijd het beleid dat hij ‘gedwongen’ verhuizingen lopende zorgtrajecten (inclusief GGZ zorg) nog drie maanden gecontinueerd kunnen worden bij bestaande zorgverleners. Het COA neemt dan de reiskosten voor haar rekening. In deze drie maanden zijn de bewoners wel zelf verantwoordelijk voor overdracht naar een zorgverlener nabij hun nieuwe locatie. Indien een bewoner daartoe zelf niet in staat is, kan het Gezondheidscentrum Asielzoekers (GC A) op de nieuwe locatie daarbij helpen.
Met de gemaakte keuze ontstaat zoals besproken ruimte voor instroom op azc plaatsen. Het COA streeft naar een evenredige verdeling van gezinnen met kinderen over onze azc’s. Mijn verwachting is daarmee dat ook de nieuwe bewoners (volwassenen, kinderen en alleenstaanden) weer in voldoende mate gebruik maken van infrastructuur en de beschikbare kennis en ervaring op en rondom de locatie.
Tenslotte wil ik aangeven dat ik betreur dat ons handelen heeft geleid tot veel vragen en veel commotie. (…)”
2.7.
Op 27 juli 2015 hebben eisers het COA in kort geding gedagvaard bij de voorzieningenrechter van deze rechtbank en gevorderd het COA (voorwaardelijk) te verbieden de gezinslocatie Almelo te sluiten en eisers over te plaatsen naar andere gezinslocaties. Op 17 augustus 2015 heeft het COA schriftelijk aan eiseres meegedeeld dat de verhuizingen in de week van 24 augustus zullen plaatsvinden als het vonnis het toelaat.
2.8.
De voorzieningenrechter heeft eisers bij vonnis van 19 augustus 2015 niet-ontvankelijk verklaard in hun vorderingen (ECLI:NL:RBDHA:2015:9755). Volgens de voorzieningenrechter staat tegen de beslissing om de opvang in de gezinslocatie Almelo te beëindigen en elders voort te zetten een bestuursrechtelijke voorziening open. Voorts heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat eisers voor zover zij zich met hun vorderingen richten tegen de omvorming van de gezinslocatie tot regulier azc niet het COA maar de staatssecretaris (en daarmee de Staat der Nederlanden) in rechte hadden moeten betrekken.

3.Het geschil

3.1.
Eisers vorderen – zakelijk weergegeven – de Staat te verbieden de gezinslocatie Almelo om te vormen tot regulier asielzoekerscentrum.
3.2.
Daartoe voeren eisers – samengevat – het volgende aan. In lijn met het oordeel van de voorzieningenrechter van 19 augustus 2015 is thans de Staat in rechte betrokken, nu de handelingen van het COA aan de staatssecretaris moeten worden toegerekend. De beslissing tot het omvormen van de gezinslocatie tot een regulier azc en de daaruit voortvloeiende verhuizing vormt een ongerechtvaardigde inbreuk op artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en de (andere) rechten van kinderen die op de gezinslocaties worden opgevangen. De beslissing heeft een hevige impact op de gezinnen. Zij raken niet alleen hun woning kwijt, maar ook hun sociale kring, hun psychisch of lichamelijk behandelaars en hun opleiding. Die inbreuk is niet noodzakelijk of proportioneel, te minder nu de Staat er in het geheel geen blijk van heeft gegeven met de bijzondere omstandigheden van de gezinnen in het algemeen en die van de kinderen in het bijzonder rekening te hebben gehouden. Er bestaan redelijke alternatieven voor het omvormen van de gezinslocatie tot azc. Reeds door het ontbreken van noodzakelijkheid is de beslissing disproportioneel en dus in strijd met nationale en internationale verplichtingen van de Staat.
3.3.
De Staat voert gemotiveerd verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

4.De beoordeling van het geschil

4.1.
Vaststaat dat eisers en hun minderjarige kinderen, als zogenoemde uitgeprocedeerde asielzoekers, niet rechtmatig in Nederland verblijven en dat op hen de rechtsplicht rust om Nederland te verlaten. Tussen partijen is voorts niet in geschil dat de Staat, ondanks deze status, gehouden is tot het bieden van een noodopvang aan eisers met een niveau dat nodig is ter voorkoming van een humanitaire noodsituatie voor de minderjarigen. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 21 september 2012 (ECLI:NL:HR:2012:BW5328) immers geoordeeld dat op de Staat de verplichting rust te waken voor de rechten en belangen van minderjarigen die zich op zijn grondgebied bevinden indien valt te voorzien dat hun ouders daarvoor niet de financiële middelen zullen hebben. Dit geldt ook wanneer het gaat om minderjarige vreemdelingen zonder geldige verblijfstitel, mede omdat zij niet verantwoordelijk kunnen worden gehouden voor gedragingen van hun familieleden, meer in het bijzonder het niet vrijwillig meewerken aan terugkeer naar het land van herkomst.
4.2.
Partijen twisten over het antwoord op de vraag of de Staat met de beslissing tot omvorming van de gezinslocatie tot regulier azc, gelet op de daaruit voortvloeiende consequenties voor eisers, een ontoelaatbare inbreuk maakt op artikel 8 EVRM. De voorzieningenrechter is met eisers van oordeel dat hun verblijfsrechtelijke status een beroep op artikel 8 EVRM onverlet laat. De Staat dient ook ten aanzien van hen de fundamentele rechten te waarborgen die hun krachtens internationale verdragen toekomen. De Staat heeft ook niet weersproken dat de beslissing tot omvorming een inmenging betekent in de rechten van eisers zoals die door artikel 8 EVRM worden gewaarborgd. Volgens de Staat is die inmenging evenwel gerechtvaardigd. Het geschil van partijen spitst zich dan ook toe op de vraag naar de noodzaak en proportionaliteit van de beslissing tot omvorming.
4.3.
Het standpunt van eisers dat de beslissing tot omvorming reeds onrechtmatig is om de reden dat in het geheel geen belangenafweging, als bedoeld in artikel 8 EVRM, heeft plaatsgevonden, althans dat hun belangen niet bij de besluitvorming zijn betrokken, wordt niet gevolgd. Uit de schriftelijke correspondentie van de zijde van het COA aan eisers, en met name de brief van 24 juli 2015, blijkt immers dat het COA de belangen van eisers wel degelijk mee heeft gewogen bij de genomen beslissing, dat het zich de impact van die beslissing voor eisers realiseert en zich zal inspannen de negatieve gevolgen zo beperkt mogelijk te laten zijn. Voorts bepaalt artikel 3 lid 1 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK) weliswaar dat de belangen van het kind de eerste overweging dienen te zijn bij alle maatregelen betreffende kinderen, maar niet is bepaald dat die belangen steeds de doorslag dienen te geven. Het oordeel waartoe die belangen leiden is aan de nationale overheden voorbehouden. Artikel 3 lid 1 IVRK brengt evenmin mee dat minderjarigen steeds vooraf in een besluitvormingsprocedure dienen te worden betrokken.
4.4.
Anders dan eisers kennelijk menen, speelt hun verblijfsrechtelijke status wel degelijk een rol in het kader van de te maken belangenafweging. In de zaak van Chapman tegen het Verenigd Koninkrijk (EHRM 18 januari 2001 Appl.no. 27238/95), waarin eveneens een beroep werd gedaan op artikel 8 EVRM, overwoog het Hof dat “the legal and social context” waarin de beslissing werd genomen een “relevant factor” was. Het Hof overwoog voorts
“Where a dwelling has been established without the planning permission which is needed under the national law, there is a conflict of interest between the right of the individual under article 8 of the Convention to respect for his or her home and the right of others in the community (...). When considering whether a requirement that the individual leave his or her home is proportionate to the legitimate aim pursued, it is highly relevant whether or not the home was established unlawfully. (...) if the establishment of the home in a particular place was unlawful, the position of the individual objecting to an order to move is less strong. (...) A further relevant consideration, to be taken into account in the first place by the national authorities, is that if no alternative accommodation is available the interference is more serious than where such accommodation is available. The more suitable the alternative accommodation is, the less serious is the interference constituted by moving the applicant from his or her existing accommodation”(r.o. 101-103). Hieruit volgt dat de verblijfsrechtelijke status van betrokkenen een relevante factor is bij de beoordeling van de vraag of sprake is van een ontoelaatbare inbreuk op artikel 8 EVRM, evenals de beschikbaarheid van een alternatieve locatie als woonplaats.
4.5.
Eisers verblijven niet rechtmatig in Nederland. Hun positie ten aanzien van de door de Staat beoogde verhuizing is dan ook minder sterk dan de positie van rechtmatige inwoners van Nederland. Eisers kunnen op grond van voornoemd arrest van de Hoge Raad aanspraak maken op een aantal minimumvoorzieningen. Het is nu juist de weging van onder meer de onder artikel 8 EVRM gewaarborgde rechten van personen die onrechtmatig in Nederland verblijven die tot dat oordeel heeft geleid. Daarbij is van belang geacht dat op de Staat de rechtsplicht rust om voor minderjarigen in adequate opvang en verzorging te voorzien en dat de Staat bij de inrichting en invulling van de noodopvang rekening dient te houden met de bijzondere belangen van, zeker jonge, kinderen, en hun familie- of gezinsbanden zoveel mogelijk in acht dient te nemen.
4.6.
Met de beslissing tot omvorming wordt de eenheid van de gezinnen van eisers niet aangetast. Het gevolg van die beslissing is immers dat eisers gezamenlijk met hun gezins- en/of familieleden elders zullen worden gehuisvest. De Staat heeft op zichzelf niet weersproken dat aan eisers – zoals zij stellen – ook het recht toekomt op het opbouwen en onderhouden van sociale verbanden. Dat is evenwel een van het sterke recht op family life afgeleid recht dat minder zwaar weegt dan dat recht. Voorts is van belang dat zowel uit het arrest van de Hoge Raad als uit rechtspraak van het EHRM is af te leiden dat een inmenging in de rechten van artikel 8 EVRM te rechtvaardigen kan zijn indien een aanvaardbaar alternatief voorhanden is. Eisers hebben (in deze procedure) niet betwist dat de minimumvoorzieningen, zoals door de Hoge Raad benoemd, ook beschikbaar zijn op de alternatieve locaties waar zij zullen worden geplaatst.
4.7.
Het Hof heeft in de Chapman-zaak verder overwogen
“Article 8 does not necessarily go so far as to allow individuals’ preferences as to their place of residence to override the general interest”(r.o. 113). Aan de lidstaten komt “as a matter of well-established international law” het recht toe om de instroom en het verblijf van vreemdelingen in hun land te beheersen (zie r.o. 3.5.4 van het arrest van de Hoge Raad en de verwijzing aldaar naar een uitspraak van het EHRM). De invulling van de wijze waarop de Staat minimumvoorzieningen biedt aan uitgeprocedeerde asielgezinnen, wordt aan de Staat overgelaten. De Staat heeft daarbij een “wide margin of appreciation” en overwegingen van doelmatigheid mogen dan ook een grote rol spelen.
4.8.
De Staat heeft ter zitting uiteengezet om welke redenen hij tot de beslissing tot omvorming is gekomen. Volgens de Staat is het onwenselijk om op een en dezelfde locatie zowel uitgeprocedeerde asielzoekers als asielzoekers in een procedure te plaatsen. Het regime dat geldt in een gezinslocatie wijkt af van dat in een regulier azc. Dat doet afbreuk aan de eenduidigheid van het op terugkeer gerichte regime in de gezinslocaties. Er bestaat een overschot aan plaatsen in gezinslocaties en een toenemend tekort aan reguliere opvangplaatsen. Het tekort is zo nijpend dat maatregelen moeten worden getroffen om nieuwe asielzoekers opvang te kunnen bieden. Door een herverdeling kunnen de ongebruikte plaatsen op andere gezinslocaties worden benut en komt de gehele locatie Almelo beschikbaar voor de opvang van asielzoekers in procedure, aldus de Staat. Eisers hebben niet weersproken dat er een nijpend tekort is aan reguliere opvangplaatsen. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de Staat met het voorgaande voldoende heeft aangevoerd om aan te nemen dat een herverdeling van de plaatsen, waardoor daar efficiënter gebruik van kan worden gemaakt, noodzakelijk is met het oog op het beheersen van de toename van de asielzoekersinstroom.
4.9.
Een en ander leidt tot het oordeel dat de Staat met de beslissing tot omvorming een ‘fair balance’ heeft gevonden tussen het belang van eisers en hun familie enerzijds en het algemeen belang en de belangen van betrokken derden (nieuwe asielzoekers) anderzijds. Daartoe zijn van belang de rechtspositie van eisers, de beschikbaarheid van een in het licht van de uitspraak van de Hoge Raad aanvaardbaar alternatief en de bevoegdheid van de Staat om de instroom en het verblijf van vreemdelingen te beheersen, zoals hiervoor weergegeven. Geconcludeerd wordt dan ook dat de beslissing tot omvorming van de gezinslocatie in een regulier azc gerechtvaardigd is. Gelet hierop zal de vordering van eisers worden afgewezen. Eisers zullen, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
wijst het gevorderde af;
5.2.
veroordeelt eisers in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van de Staat begroot op € 1.429,--, waarvan € 816,-- aan salaris advocaat en € 613,-- aan griffierecht;
5.3.
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.P. van Ham en in het openbaar uitgesproken op 4 september 2015.