ECLI:NL:RBDHA:2015:11345

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 oktober 2015
Publicatiedatum
1 oktober 2015
Zaaknummer
09/827076-15
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot uitvoer en bezit van LSD

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 1 oktober 2015 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van (poging) tot uitvoer van twee blotters LSD en het bezit van deze blotters. De verdachte had op 4 juni 2015 een pakketje met daarin twee gekleurde vellen, waarvan één met LSD, verzonden naar Moskou. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het bezit en de uitvoer van de blotter met LSD, maar sprak hem vrij van de poging tot uitvoer van de blotter zonder LSD. De rechtbank overwoog dat het middel dat de verdachte gebruikte, een gekleurd vel papier zonder LSD, niet geschikt was om de uitvoer van LSD te realiseren, waardoor er geen begin van uitvoering van het voorgenomen delict had plaatsgevonden. De verdachte had bekend dat hij het pakketje had verzonden en dat hij hiervoor een vergoeding van € 250,- had ontvangen. De rechtbank achtte het bezit van de blotter met LSD wettig en overtuigend bewezen, maar oordeelde dat de poging tot uitvoer van de blotter zonder LSD niet bewezen kon worden. De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf van twaalf weken op, met aftrek van de tijd die hij in voorarrest had doorgebracht. De uitspraak is gedaan in het kader van de Opiumwet, waarbij de verdachte werd vervolgd voor opzettelijk handelen in strijd met de verboden van deze wet.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/827076-15
Datum uitspraak: 1 oktober 2015
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op 10 juli 1969,
BRP-adres: [adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 17 september 2015.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. A. Rijsdorp en van hetgeen door de raadsvrouw van de verdachte mr. K.C. van de Wijngaart, advocaat te Den Haag, en door de verdachte naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting - ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 1 juni 2015 tot en met 4 juni 2015 te Zoetermeer en/of te 's-Gravenhage, althans in Nederland, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 1000
althans 500papertrips LSD, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende d-lysergzuurdiethylamide (lysergide/LSD), zijnde lysergide een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
en/of
hij in of omstreeks de periode van 1 juni 2015 tot en met 4 juni 2015 te Zoetermeer en/of te 's-Gravenhage, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland te brengen:
ongeveer 1000
althans 500papertrips LSD, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende d-lysergzuurdiethylamide (lysergide/LSD), zijnde lysergide een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtend het vijfde lid van artikel 3a van die wet, met dat opzet:
-
een gekleurd vel papier, verdeeld in 500 zegels, met het uiterlijk van een papertrip LSDter verzending heeft aangeboden aan het koeriersbedrijf DHL en/of
- via internet heeft betaald voor de verzending naar een adres in Moskou (Rusland) en/of
- het postpakket heeft laten afhalen bij zijn woonadres door een koerier van DHL terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid
2.
hij in of omstreeks de periode van 1 april 2015 tot en met 4 juni 2015 te Zoetermeer en/of 's-Gravenhage, althans in Nederland, opzettelijk heeft bereid en/of bewerkkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 1000 papertrips LSD, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende d-lysergzuurdiethylamide (lysergide/LSD), zijnde lysergide een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3. Bewijsoverwegingen [1]
3.1
Inleiding
Voor de beoordeling van de tenlastelegging stelt de rechtbank - op basis van de in voetnoten opgenomen vindplaatsen van de bewijsmiddelen - de volgende feiten vast en legt deze aan haar verdere overwegingen ten grondslag.
Op 4 juni 2015 is in het distributiecentrum van DHL een pakketje met bestemming Moskou onderschept. In het pakketje bleken twee gekleurde vellen (hierna: blotters) te zitten [2] , verdeeld in elk vijf honderd papertrips. Van beide vellen is een monster genomen [3] , welke monsters zijn onderzocht door het NFI. Slechts één van deze monsters bevatte LSD. [4] De verdachte heeft bekend op 1 juni 2015 het betreffende pakketje inclusief de blotters te hebben verzonden naar Moskou. De blotters zou hij de zaterdag daarvoor (de rechtbank begrijpt: 30 mei 2015) hebben ontvangen van derden. De verdachte wist dat hij iets illegaals deed en kreeg van voormelde derden voor het versturen van het pakketje een financiële vergoeding van € 250,-. [5]
De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan (poging tot) uitvoer van LSD en (voorafgaande aan het verzenden) het bezit daar van.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat er voldoende wettig en overtuigend bewijs is dat de verdachte 500 papertrips met LSD voorhanden heeft gehad en heeft uitgevoerd. Hiertoe heeft zij aangevoerd dat de handelingen van de verdachte, nadat hij de LSD op 30 mei 2015 voorhanden kreeg, binnen de definitie van artikel 1, vijfde lid, van de Opiumwet vallen. Voorts heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat er voldoende wettig en overtuigend bewijs is dat de verdachte het onder 1 tweede cumulatief alternatief ten laste gelegde feit heeft begaan met betrekking tot 500 papertrips waar geen LSD op zat. Hiertoe heeft zij aangevoerd dat met betrekking tot deze papertrips sprake is van een relatief ondeugdelijk middel, waardoor de uitvoer naar Moskou bij een poging is gebleven.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat ten aanzien van de 500 papertrips met LSD geen sprake kan zijn van een voltooide uitvoer naar Moskou, aangezien het pakketje met DHL is onderschept en nimmer de landsgrenzen heeft overschreden. Van een poging tot uitvoer kan met betrekking tot die 500 papertrips met LSD wel sprake zijn, evenals van het voorhanden hebben hiervan vanaf 30 mei 2015.
De raadsvrouw heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat ten aanzien van 500 papertrips zonder LSD noch de voltooide uitvoer, noch de poging daartoe of het voorhanden hebben kan worden bewezen. Hiertoe heeft zij aangevoerd dat die papertrips geen LSD bevatten en er aldus enkel sprake kan zijn van een kennelijk ondeugdelijke poging.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging
De rechtbank maakt hieronder bij de beoordeling van de tenlastelegging een onderscheid tussen de twee verstuurde blotters, aangezien zij naar aanleiding van voormelde vastgestelde feiten concludeert dat slechts één van de twee blotters LSD bevat.
Uitvoer van de blotter met LSD
Uit de wettekst blijkt dat het begrip buiten het grondgebied van Nederland brengen als bedoeld in artikel 2 onder A van de Opiumwet extensief moet worden geïnterpreteerd. Onder het begrip valt blijkens artikel 1, vijfde lid, van de Opiumwet, onder meer het ten uitvoer aanbieden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verdachte, door het aanbieden van een pakje met daarin onder meer de blotter met LSD ter verzending naar Moskou, zich aldus schuldig gemaakt aan de onder 1 eerste cumulatief/alternatief ten laste gelegde uitvoer van 500 papertrips LSD.
(Poging tot) uitvoer van de blotter zonder LSD
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat ten aanzien van de andere blotter geen sprake kan zijn van een voltooid delict, aangezien op deze blotter geen LSD is aangetroffen.
De rechtbank ziet zich vervolgens gesteld voor de vraag of de verdachte zich ten aanzien van deze tweede blotter schuldig heeft gemaakt aan een poging tot uitvoer van LSD. Hierbij stelt zij het volgende voorop.
Van een strafbare poging kan slechts sprake zijn als de uitvoering van het voorgenomen delict is aangevangen. Voor het vaststellen van een uitvoeringshandeling moet worden gekeken naar de uiterlijke verschijningsvorm van de gedraging die door een verdachte is verricht, maar ook naar de mate van gevaarzetting die hierdoor is veroorzaakt. In voorkomende gevallen kan sprake zijn van een handeling door een verdachte die duidelijk gericht was op de uitvoering van een delict, maar waardoor geen daadwerkelijk gevaar is gezet doordat gebruik is gemaakt van een middel dat van dien aard is dat daardoor in geen geval het misdrijf tot uitvoering kon komen. In zo'n geval kan niet worden gezegd dat er een begin van uitvoering heeft plaatsgevonden, zodat van een poging evenmin sprake kan zijn. Anders is dit als door het gebruikte middel weliswaar geen gevaar is gezet, maar dit middel hiervoor in zijn algemeenheid wel geschikt is. Het middel is in zo'n geval slechts ondeugdelijk door de omstandigheden waaronder of door de persoon door of tegen wie het is gebruikt. Een begin van uitvoering kan dan worden aangenomen en daarmee het bestaan van de poging.
Anders dan gesteld door de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat het door de verdachte gebruikte middel - een gekleurd vel papier waar geen LSD op zat - door de afwezigheid van LSD nimmer geschikt is om de tenlastegelegde (en voorgenomen) uitvoer van LSD te realiseren. Dit brengt met zich dat geen begin van uitvoer van het voorgenomen delict heeft plaatsgevonden. Dat de verdachte zelf in de kennelijke veronderstelling verkeerde een strafbaar feit te plegen doet hieraan niet af. De verdachte zal dan ook worden vrijgesproken van de onder 1 tweede alternatief/cumulatief ten laste gelegde poging tot uitvoer van LSD.
Bezit LSD
Naar het oordeel van de rechtbank staat met verdachtes eigen verklaring vast dat hij de blotters, waaronder de blotter met LSD, in de periode van 30 mei 2015 tot 1 juni 2015 in zijn bezit heeft gehad, alvorens hij deze ter verzending heeft aangeboden. De rechtbank zal dan ook feit 2 wettig en overtuigend bewezen verklaren ten aanzien van de ene blotter met 500 papertrips aan LSD.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart bewezen dat de verdachte:
1.
in de periode van 1 juni 2015 tot en met 4 juni 2015 te Zoetermeer, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 500 papertrips LSD, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende lysergide/LSD, zijnde lysergide een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
hij in de periode van 30 mei 2015 tot en met 1 juni 2015 te Zoetermeer opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer
500papertrips LSD, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende lysergide/LSD, zijnde lysergide een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
t.a.v. feit 1:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod;
t.a.v. feit 2:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan de verdachte ter zake het onder 1 eerste en tweede cumulatief alternatief en onder 2 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van de verdachte heeft bepleit dat aan de verdachte met betrekking tot de onder 1 ten laste gelegde poging tot uitvoer van 500 papertrips LSD en het onder 2 ten laste gelegde bezit daarvan, ten hoogste wordt veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf die de tijd die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht niet overstijgt, eventueel met daarnaast een voorwaardelijk strafdeel en/of een taakstraf.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het bezit en vervolgens de uitvoer van 500 papertrips LSD. Hiervoor kreeg de verdachte volgens eigen zeggen een financiële vergoeding van € 250,-. Het is algemeen bekend dat harddrugs zoals LSD risico’s voor de volksgezondheid met zich brengen. Daarnaast draagt de uitvoer van dergelijke drugs bij aan allerlei vormen van (ernstige) criminaliteit. De verdachte heeft zich hier echter niet aan gelegen en zijn eigen gewin laten prevaleren.
De rechtbank heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie, gedateerd 7 juni 2015. Daaruit blijkt dat de verdachte voorafgaand aan het bewezenverklaarde eerder is veroordeeld ter zake van de handel in en het aanwezig hebben en vervaardigen van harddrugs. Die veroordeling - waarbij aan de verdachte een gevangenisstraf van drie jaar is opgelegd - heeft de verdachte er echter niet van weerhouden opnieuw een vergelijkbaar strafbaar feit te begaan. De rechtbank weegt dit als strafverzwarende omstandigheid mee.
De rechtbank neemt als uitgangspunt de landelijke oriëntatiepunten voor de uitvoer en het bezit van harddrugs. Daarbij houdt zij er rekening mee dat 500 papertrips LSD gelijk moeten worden gesteld aan 500 gebruikerseenheden harddrugs en derhalve aan 100 gram. Doordat de rechtbank daarnaast tot bewezenverklaring komt van minder strafbare feiten dan de officier van justitie, zal zij een aanzienlijk lagere straf opleggen dan geëist.

7.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
- 57 van het Wetboek van Strafrecht;
- 2 en 10 van de Opiumwet en de daarbij behorende lijst I.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 tweede cumulatief / alternatief ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder 1 eerste cumulatief / alternatief en onder 2 tenlastegelegde feit heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1: opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod;
ten aanzien van feit 2: opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
12 (TWAALF) WEKEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.G.C. Veneman, voorzitter,
mr. M.T. Renckens, rechter,
mr. C.I.H. Kerstens-Fockens, rechter,
in tegenwoordigheid van mrs. M.R. Ekkart en T. Ketelaars griffiers,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 1 oktober 2015.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2015166573, van de politie eenheid Den Haag, district Den Haag-Zuid, districtsrecherche Den Haag-Zuid (doorgenummerd blz. 1 t/m 133).
2.Proces-verbaal van bevindingen, blz. 55 tot halverwege de pagina.
3.Proces-verbaal narcotica, blz. 40 t/m blz. 41 halverwege de pagina.
4.NFI rapport, blz. 133 eerste tabel.
5.Verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 17 september 2015.