ECLI:NL:RBDHA:2015:11644

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 oktober 2015
Publicatiedatum
8 oktober 2015
Zaaknummer
C/09/468013 / HA RK 14-289
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot vaststelling van het Nederlanderschap en de identiteit van verzoekster in het kader van tardieve geboorteaangifte

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 8 oktober 2015 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de vaststelling van het Nederlanderschap van de verzoekster, die in de Dominicaanse Republiek woont. De verzoekster heeft aangevoerd dat zij op 5 juni 1992 is erkend door een Nederlander en dat zij op die datum het Nederlanderschap heeft verkregen door het huwelijk van haar moeder met de erkenner. De verzoekster heeft een beroep gedaan op het bezit van staat, omdat zij sinds 1992 de achternaam van de erkenner draagt en door hem als zijn eigen kind is behandeld.

De Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) heeft echter betwist dat de verzoekster het Nederlanderschap heeft verkregen. De IND heeft twijfels geuit over de identiteit van de verzoekster, omdat de geboorteakten van verzoekster op essentiële onderdelen van elkaar afwijken en er geen ratificatievonnis is overgelegd dat bij de tardieve geboorteaangifte hoort. De rechtbank heeft vastgesteld dat er gerede twijfels bestaan over de identiteit van de verzoekster en dat er onvoldoende bewijs is voor het bezit van staat. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de verzoekster niet in het bezit is van de Nederlandse nationaliteit en heeft het verzoek afgewezen.

De beslissing van de rechtbank is openbaar uitgesproken op 8 oktober 2015, waarbij de rechtbank de argumenten van zowel de verzoekster als de IND heeft gewogen. De rechtbank heeft benadrukt dat het ontbreken van het ratificatievonnis van groot belang is voor de beoordeling van de rechtsgeldigheid van de geboorteakten en de erkenning van de verzoekster.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rekestnummer: C/09/468013 / HA RK 14-289
Beschikking van 8 oktober 2015
in de zaak van
[verzoekster],
wonende te [plaats] , Dominicaanse Republiek,
verzoekster,
advocaat mr. A.W.M. van de Wouw te Tilburg,
tegen
DE STAAT DER NEDERLANDEN
(Ministerie van Veiligheid en Justitie,
Immigratie- en Naturalisatiedienst),
verder te noemen ‘de IND’,
zetelende te Den Haag,
belanghebbende,
vertegenwoordigd door mr. R.Y. Reckers.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het op 16 juni 2014 ingekomen verzoekschrift,
  • de brieven van mr. Van de Wouw van 20 oktober 2014 en 21 november 2014,
  • de brieven van de IND van 24 juli 2014 en 13 april 2015,
  • de brieven van de officier van justitie van 29 april 2015 en 1 juni 2015.
1.2.
De mondelinge behandeling van het verzoekschrift heeft plaatsgevonden op 27 augustus 2015 gelijktijdig met het verzoekschrift van [A] , geregistreerd onder nummer C/09/468018/HA RK 14-290. Verschenen zijn:
  • [A] ,
  • de heer M.A. Vissers, tolk,
  • mr. Van de Wouw, advocaat van verzoekster en van [A] ,
  • mr. Reckers namens de IND.
Door mr. Van de Wouw is een pleitnota overgelegd.

2.Het verzoek

Verzoekster vraagt de rechtbank vast te stellen dat zij vanaf 6 juni 1992, dan wel op enig ander moment, het Nederlanderschap heeft verkregen. Zij voert aan dat zij op 5 juni 1992 is erkend door de Nederlander [de erkenner] en op 6 juni 1992 is gewettigd door het huwelijk van haar moeder, [de moeder] met de erkenner. Hierdoor heeft zij de Nederlandse nationaliteit verkregen. Subsidiair doet verzoekster een beroep op het bezit van staat als bedoeld in artikel 1:209 van het Burgerlijk Wetboek (BW), aangezien zij vanaf 1992, ondanks de echtscheiding tussen haar moeder en de heer [de erkenner] , de achternaam [van de erkenner] draagt. Voorts heeft [de erkenner] haar steeds als zijn eigen kind behandeld en heeft hij voorzien in haar onderhoud en opvoeding.

3.Het standpunt van de IND en van de officier van justitie

3.1.
De IND concludeert dat verzoekster niet in het bezit is van de Nederlandse nationaliteit en dat het verzoek dient te worden afgewezen. Hij voert daartoe aan dat de eerste geboorteakte van verzoekster uit 1985 op essentiële onderdelen afwijkt van de tweede geboorteakte uit 1992, terwijl de geboorteakte uit 1992 wederom op essentiële onderdelen afwijkt van de nadien overgelegde geboorteakten uit 2012 en 2014. Hierdoor zijn bij de IND twijfels gerezen over de inhoud van de akten. Voorts is géén ratificatievonnis behorend bij een tardieve geboorteakte in de Dominicaanse Republiek overgelegd. Het ontbreken van een dergelijk vonnis brengt met zich dat de geboorteakten van verzoekster in het Koninkrijk niet als rechtsgeldig kunnen worden aangemerkt, omdat niet is gebleken dat aan de registratie behoorlijk onderzoek is voorafgegaan. Er bestaat derhalve gerede twijfel over de identiteit van verzoekster, aldus de IND.
3.2.
Met betrekking tot het door verzoekster aangevoerde bezit van staat merkt de IND op dat verzoekster weliswaar sinds 1992 de achternaam van de heer [de erkenner] voert, maar dat dit volstrekt onvoldoende is om bezit van staat aan te nemen.
3.3.
Ten overvloede voert de IND aan dat indien zou kunnen worden vastgesteld dat verzoekster het Nederlanderschap heeft verkregen, dit van rechtswege ingevolge artikel 15 lid 1 en onder c van de Rijkswet op het Nederlanderschap op 1 april 2013 verloren is gegaan.
3.4.
De officier van justitie heeft schriftelijk medegedeeld geen behoefte te hebben aan bijwoning van de zitting en zich aan te sluiten bij het advies van de IND.

4.De beoordeling

4.1.
Niet staat ter discussie dat er sprake is van een tardieve geboorteaangifte met betrekking tot verzoekster. Verzoekster voert aan dat op 5 juni 1992 door de heer [de erkenner] een zogenaamde laattijdige geboorteaangifte is gedaan.
4.2.
Verzoekster heeft onder meer overgelegd een ‘Acta Inextensa de Nacimiento’ van 9 juli 2012 waarin wordt verklaard dat op 5 juni 1992 door [de erkenner] een laattijdige geboorteaangifte is gedaan van [verzoekster] , geboren op [geboortedatum] in het Hospitaal […] te [geboorteplaats] . Als vader staat vermeld [de erkenner] en als moeder [de moeder] .
4.3.
Bij een tardieve geboorteregistratie dient volgens de in de Dominicaanse Republiek geldende procedures sprake te zijn van een ratificatievonnis. Ter voorkoming van dubbele registratie dient verificatie plaats te vinden van de in de tardieve geboorteakte op te nemen gegevens, zoals plaats en datum van geboorte en de namen van de ouders. Het verificatieonderzoek wordt ter beoordeling aan een rechter voorgelegd die vervolgens een ratificatievonnis kan uitspreken. Het vonnis dient te worden gearchiveerd.
4.4.
In voormelde akte van 9 juli 2012 wordt verwezen naar een ratificatievonnis van 5 juni 1992. Verzoekster heeft getracht dat vonnis te achterhalen, maar is daarin niet geslaagd.
De griffier bij de Vijfde Kamer van de Civiele en Handelskamer van het gerecht in eerste aanleg van het Nationaal District in de Dominicaanse Republiek heeft op 16 oktober 2014 schriftelijk verklaard dat in de onder haar beheer berustende archieven geen registratie aanwezig is ter bevestiging van een vonnis van 5 juni 1992 met betrekking tot [verzoekster] .
4.5.
Door het ontbreken van het desbetreffende ratificatievonnis kan naar het oordeel van de rechtbank niet met voldoende zekerheid worden vastgesteld dat, voorafgaand aan de tardieve geboorteaangifte, het in de Dominicaanse Republiek voorgeschreven verificatieonderzoek daadwerkelijk heeft plaatsgevonden. Een dergelijk onderzoek acht de rechtbank in deze zaak van wezenlijk belang aangezien in een eerdere geboorteakte van verzoekster, gedateerd 7 januari 1985, niet [de erkenner] als vader wordt vermeld, maar de heer [B] . Ook in het doopcertificaat van verzoekster wordt [B] als vader vermeld. Het komt de rechtbank overigens hoogst onwaarschijnlijk voor dat het ratificatievonnis van 5 juni 1992 van dezelfde dag zou kunnen zijn als de dag waarop de verlate geboorteaangifte heeft plaatsgevonden.
4.6.
Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat er gerede twijfels bestaan over de identiteit van verzoekster, zodat niet kan worden vastgesteld dat er sprake is van een rechtsgeldige erkenning van verzoekster door [de erkenner] of van een rechtsgeldige wettiging van verzoekster door het huwelijk van [de erkenner] met de moeder van verzoekster.
4.7.
Verzoekster beroept zich voorts op het bezit van staat als bedoeld in artikel 1:209 BW. Bezit van staat doet zich voor indien de wijze waarop iemand met een zekere duurzaamheid aan het maatschappelijk verkeer deelneemt, er naar zijn uiterlijke vorm op duidt dat hij in een bepaalde familiebetrekking staat ten opzichte van een ander (Hoge Raad 9 maart 2012, ECLI:NL:HR:2012:BU9884). Bezit van staat dient er voor te zorgen dat de feitelijke situatie gelijk wordt getrokken aan de meest in aanmerking komende rechtsfiguur.
4.8.
In de onderhavige zaak is onvoldoende gesteld of gebleken dat verzoekster een staat bezit overeenkomstig haar geboorteakte. Verzoekster is geboren in 1982 en draagt pas vanaf 1992 de achternaam van [de erkenner] . De moeder van verzoekster is kort na de huwelijkssluiting met [de erkenner] naar Aruba vertrokken met achterlating van verzoekster, die toen nog erg jong was, bij haar tante. In 1997 zijn de moeder en [de erkenner] gescheiden. Niet is gesteld of gebleken dat verzoekster en [de erkenner] ooit gezamenlijk in één huis hebben gewoond of anderszins in gezinsverband hebben samengeleefd. Verzoekster woont haar hele leven in de Dominicaanse Republiek, terwijl niet is gebleken dat [de erkenner] ooit in de Dominicaanse Republiek heeft gewoond.
Dat [de erkenner] verzoekster financieel zou hebben ondersteund, is onvoldoende voor het aannemen van bezit van staat.

5.De beslissing

De rechtbank wijst het verzoek af.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.E. Groeneveld-Stubbe, mr. M.J. Alt-van Endt en mr. A.M.A. Keulen en in het openbaar uitgesproken op 8 oktober 2015. [1]

Voetnoten

1.type: 206